In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een parkeerverbod dat door het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde was ingesteld op de Voorstraat en de Oudeweg te Oudeschans. Het primaire besluit, dat op 19 april 2016 werd genomen, hield in dat er een parkeerverbod werd ingesteld door het plaatsen van verkeersbord E1, zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 en het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (Babw). Eisers, die bezwaar hadden gemaakt tegen dit besluit, kregen op 19 januari 2017 te horen dat hun bezwaar ongegrond was verklaard. Hierop hebben zij beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende relevante feiten en omstandigheden had vastgesteld die ten grondslag lagen aan het verkeersbesluit. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het betrekking had op de Voorstraat te Oudeschans en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen. Tevens werd een voorlopige voorziening getroffen, waarbij de werking van het primaire besluit werd geschorst, zodat de verkeersborden E1 binnen een week na de uitspraak uit de Voorstraat moesten worden verwijderd. De rechtbank oordeelde dat de eisers recht hadden op vergoeding van het griffierecht, omdat hun beroep gegrond werd verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering en het verzamelen van relevante feiten bij het nemen van verkeersbesluiten, en dat de rechter terughoudend moet zijn bij het toetsen van de beoordelingsruimte van het college van burgemeester en wethouders.