ECLI:NL:RBNNE:2018:159

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
LEE 17/957
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over parkeerverbod in Oudeschans met betrekking tot de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een parkeerverbod dat door het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde was ingesteld op de Voorstraat en de Oudeweg te Oudeschans. Het primaire besluit, dat op 19 april 2016 werd genomen, hield in dat er een parkeerverbod werd ingesteld door het plaatsen van verkeersbord E1, zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 en het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (Babw). Eisers, die bezwaar hadden gemaakt tegen dit besluit, kregen op 19 januari 2017 te horen dat hun bezwaar ongegrond was verklaard. Hierop hebben zij beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende relevante feiten en omstandigheden had vastgesteld die ten grondslag lagen aan het verkeersbesluit. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het betrekking had op de Voorstraat te Oudeschans en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen. Tevens werd een voorlopige voorziening getroffen, waarbij de werking van het primaire besluit werd geschorst, zodat de verkeersborden E1 binnen een week na de uitspraak uit de Voorstraat moesten worden verwijderd. De rechtbank oordeelde dat de eisers recht hadden op vergoeding van het griffierecht, omdat hun beroep gegrond werd verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering en het verzamelen van relevante feiten bij het nemen van verkeersbesluiten, en dat de rechter terughoudend moet zijn bij het toetsen van de beoordelingsruimte van het college van burgemeester en wethouders.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/957

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[eiseres], eiseres, beiden te [woonplaats] , hierna tezamen aangeduid als "eisers"
en

het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde, verweerder(gemachtigde: mr. L.E. Berends).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een parkeerverbod ingesteld op de Voorstraat en de Oudeweg te Oudeschans middels het plaatsen van verkeersbord E1 [naar de rechtbank begrijpt: als bedoeld in artikel 12 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het Wegverkeer (Babw), gelezen in samenhang met bijlage 1 behorende bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)].
Bij besluit van 19 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ontvankelijk en ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder een parkeerverbod ingesteld op de Voorstraat en de Oudeweg te Oudeschans middels het plaatsen van verkeersbord E1, als bedoeld in artikel 12 van het Babw, gelezen in samenhang met bijlage 1 behorende bij het RVV 1990.
1.2.
Verweerder heeft het verkeersbesluit bekend gemaakt door vermelding daarvan in het streekblad van 28 april 2016 en publicatie in de Staatscourant (Stcrt. 2016, 21437). Eisers hebben bezwaar gemaakt. Bij brief van 29 augustus 2016 is het bezwaar aangevuld. Op 29 augustus 2016 heeft de Commissie bezwaarschriften Bellingwedde (hierna: de commissie) een hoorzitting gehouden. Eisers hebben aldaar het bezwaar toegelicht. Bij brief van 7 oktober 2016 is het bezwaar aangevuld. Op 14 november 2016 heeft de commissie een tweede hoorzitting gehouden. Eisers hebben aldaar het bezwaar toegelicht. Bij advies van 7 december 2016 heeft de commissie verweerder geadviseerd.
1.3.
Bij brief van 4 mei 2017 heeft B.H. Abbing, bemiddelaar, aan eisers en aan de burgemeester, J.F. Snijder-Hazelhoff, medegedeeld dat hij heeft bemiddeld in hun geschil in de periode 13 maart tot en met 2 mei 2017 en dat de bemiddeling zonder resultaat is geëindigd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ontvankelijk en ongegrond verklaard. De overwegingen uit het advies van 7 december 2016 maken deel uit van het bestreden besluit. Daarin is – samengevat – overwogen dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2009:BJ5109, volgt dat verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Volgens de commissie heeft verweerder het verkeersbesluit genomen met het oog op het reguleren van de parkeeroverlast en een vrije doorgang voor hulpverleningsdiensten. Deze belangen zijn te scharen onder artikel 2, eerste lid, sub c en d van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994). Volgens de commissie is gebleken dat verweerder bij het besluit heeft betrokken dat na het instellen van het parkeerverbod voldoende parkeergelegenheid voor de bewoners overblijft, te weten de parkeerplaats aan de rand van het dorp welke middels verwijsborden is aangegeven. Aldus heeft verweerder voldaan aan de vereisten gesteld in artikel 21 van het Babw in samenhang bezien met artikel 2 van de Wvw 1994, aldus de commissie.
3. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 30 juni 2017 de rechtbank verzocht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Daartoe is volgens verweerder van belang dat de gronden van beroep een dag te laat zouden zijn ontvangen door de rechtbank.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat er geen grond is voor niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. De rechtbank overweegt dat in de griffiersbrief van 30 maart 2017 staat:
"Ik verleen u – op uw verzoek – uitstel om te reageren, en wel tot 30 mei 2017.
Ik wijs u er op dat u verplicht bent om aan het verzoek van de rechtbank te voldoen. Bij het uitblijven van een reactie zal de rechtbank de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen."
Eisers hebben op de brief gereageerd door gronden in te dienen, gedateerd 29 mei 2017. De gronden zijn door de rechtbank ontvangen op 30 mei 2017. De rechtbank overweegt dat in de brief van 30 maart 2017 niet is vermeld dat de gronden van beroep uiterlijk op 29 mei 2017 ontvangen moeten zijn. Omdat er geen aanknopingspunten zijn dat de gronden eerst op 30 mei 2017 zijn verzonden of op de rechtbank zijn bezorgd houdt de rechtbank het ervoor dat de gronden van beroep tijdig zijn ingediend.
4. Op grond van het bezwaarschrift van 8 juni 2016 stelt de rechtbank vast dat tussen partijen het parkeerverbod alleen in geschil is voor zover het de Voorstraat betreft.
5. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Wvw 1994 kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en tot het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Op grond van artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
De algemene maatregel van bestuur bedoeld in de vorige alinea is het Babw.
5.1.
Op grond van artikel 12, aanhef en onder a, van het Babw, voor zover van belang, moet de plaatsing of verwijdering van de borden die zijn opgenomen in de hoofdstukken A tot en met G van bijlage 1, behorende bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, krachtens een verkeersbesluit geschieden.
Op grond van artikel 21 vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
6. Eisers voeren aan dat het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. Volgens eisers is relevant dat dit verdrag toegang tot de rechter garandeert en dat eisers deze procedure niet hebben kunnen voeren met bijstand van de advocaat die hun voorkeur heeft.
6.1.
De beroepsgrond faalt. In deze procedure ligt het bestreden besluit ter toetsing voor. Hetgeen eisers betogen, zoals hiervoor weergegeven onder 6., is geen gevolg van het bestreden besluit. Veeleer is dat een gevolg van de weigering om gefinancierde rechtsbijstand toe te kennen. Het besluit waarin die weigering is neergelegd ligt niet ter beoordeling voor. Tegen dat besluit heeft een andere rechtsgang opengestaan. Daarin kon worden beoordeeld of het recht op toegang tot de rechter is geschonden.
7. Eisers voeren aan dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd.
7.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het betreffende gedeelte van de Voorstraat regelmatig sprake is van parkeeroverlast. Hij heeft in dit verband verwezen naar een aantal foto’s, opgenomen in de bijlagen 13 tot en met 18. Volgens verweerder is de Voorstraat ter plaatse smal en dat vormt een risico voor de veiligheid en/of bruikbaarheid van de weg en in het verlengde daarvan voor de vrije doorgang van hulpverleningsdiensten bij calamiteiten. In een dorp waar het in bepaalde periodes erg druk kan zijn door toeristen/ dagjesmensen kunnen zich situaties voordoen waarin het uitrukken van hulpverleningsdiensten noodzakelijk is, aldus verweerder.
Daarnaast heeft hij verwezen naar de verweerschriften van 22 juni en 20 september 2016 en de pleitnota van 14 november 2016.
7.2.
De beroepsgrond slaagt. Het beroep is gegrond omdat onvoldoende is gebleken dat verweerder bij de voorbereiding van het verkeersbesluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard en omdat het besluit op bezwaar niet berust op een deugdelijke motivering. Dat is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 21 van het Babw. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op de Voorstraat te Oudeschans . Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.2.1.
Naar de rechtbank begrijpt bedoelt verweerder met zijn verwijzing naar de bijlagen 13 tot en met 18 de foto's op dossierpagina's 91 tot en met 94, 96 en 97.
De rechtbank overweegt dat bij het nemen van een verkeersbesluit aan verweerder beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de begrippen "in stand houden van de weg", "waarborgen van de bruikbaarheid daarvan" en "het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer". Het is aan verweerder om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen en om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de Wvw 1994 vermelde belangen het nemen van een verkeersmaatregel vergen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend op te stellen en te toetsen of de uitleg die het college van burgemeester en wethouders aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat dat college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen (vgl. rechtsoverweging 2.1. van ECLI:NL:RVS:2016:3467, www.rechtspraak.nl).
7.2.2.
Het voorgaande laat onverlet dat aan een verkeersbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag dient te liggen. Dit brengt met zich dat de vaststelling of waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot het verkeersbesluit dient te worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag, door een ter zake deskundige persoon in opdracht van het bevoegd gezag of door een ter zake deskundige persoon wiens bevindingen het bevoegd gezag voor zijn rekening heeft genomen. De vastgestelde of waargenomen feiten en omstandigheden dienen op een duidelijke wijze te worden vastgelegd. Dat kan geschieden in een schriftelijke rapportage, maar in bepaalde gevallen ook met foto’s of ander bewijsmateriaal. Duidelijk moet zijn waar, wanneer en door wie de feiten en omstandigheden zijn vastgesteld of waargenomen en welke werkwijze daarbij is gehanteerd. Voor zover de vastgestelde feiten en omstandigheden in een geschrift zijn vastgelegd, dient een inzichtelijke beschrijving te worden gegeven van hetgeen is vastgesteld of waargenomen. Een schriftelijke rapportage dient voorts in beginsel te zijn voorzien van een ondertekening door de opsteller en een dagtekening. Aan het ontbreken van een ondertekening en een dagtekening kan worden voorbijgegaan, indien op andere wijze kan worden vastgesteld dat de opsteller van de rapportage degene is die de daarin vermelde feiten en omstandigheden heeft vastgesteld of waargenomen en wanneer die vaststelling of waarneming heeft plaatsgevonden (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1179, www.rechtspraak.nl).
7.2.3.
Weliswaar heeft verweerder foto's in het dossier opgenomen op de pagina's 91, 92, 94, 96 en 97, maar een schriftelijke rapportage ten aanzien van deze foto's ontbreekt. Niet duidelijk is waar, wanneer en door wie de foto's zijn genomen. Hoewel op de foto opgenomen op pagina 93 wel een datum is afgedrukt, is ook met betrekking tot deze foto niet duidelijk waar en door wie deze is genomen.
Omdat ook een schriftelijke rapportage ontbreekt berust het verkeersbesluit niet op een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden. Veeleer heeft verweerder volstaan met de blote stelling dat de belangen benoemd in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Wegenverkeerswet 1994 in het geding zijn omdat op foto's te zien zou zijn hoe smal de Voorstraat is.
7.2.4.
Ten aanzien van de verweerschriften van 22 juni en 22 september 2016 en de pleitnota van 14 november 2016 stelt de rechtbank vast dat verweerder daarin ook heeft volstaan met de blote stelling dat de belangen benoemd in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Wegenverkeerswet 1994 in het geding zijn. Weliswaar heeft verweerder foto's in het dossier opgenomen op de pagina's 41 en 42, maar een schriftelijke rapportage ten aanzien van deze foto's ontbreekt. Niet duidelijk is waar, wanneer en door wie de foto's zijn genomen. De geanonimiseerde meldingen die op de dossierpagina's 39 en 40 zijn opgenomen zijn voor de rechtbank en voor eisers niet controleerbaar, daarom laat de rechtbank deze meldingen buiten beschouwing.
Daarmee heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
8. De overige beroepsgronden van eisers behoeven geen bespreking.
9. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het horen van J.F. Snijder-Hazelhoff en E. van der Bund kan redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
10. Omdat de rechtbank het bestreden besluit heeft vernietigd voor zover het betrekking heeft op de Voorstraat te Oudeschans , moet verweerder opnieuw op het bezwaar van eisers beslissen. De systematiek en uitgangpunten van de Awb ter zake van het beslissen op een bezwaarschrift brengen met zich dat een primair besluit in volle omvang wordt heroverwogen en dat deze heroverweging de gelegenheid biedt een gebrek te herstellen (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 13 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ1029, www.rechtspraak.nl).
10.1.
Verweerder dient nader onderzoek te doen teneinde het geconstateerde gebrek te herstellen. Anders dan in de zaak LEE 17/1903, is het in deze zaak niet onaannemelijk dat het geconstateerde gebrek bij een heroverweging kan worden hersteld. Bij het te nemen besluit op bezwaar moet verweerder hetgeen in deze uitspraak is overwogen in acht nemen, in die zin dat de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen wordt vergaard en het besluit vervolgens van een deugdelijke motivering wordt voorzien.
10.2.
Als de rechtbank hiermee zou volstaan, dan zou op de Voorstraat te Oudeschans een parkeerverbod gelden. Dat verbod zou dan zijn gebaseerd op het primaire besluit. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het parkeerverbod op de Voorstraat. In het bezwaar is vermeld dat het zich niet richt tegen het parkeerverbod op de Oudeweg. Gelet op hetgeen eisers in beroep hebben aangevoerd is aannemelijk dat zij nadeel zouden ondervinden van een parkeerverbod op de Voorstraat. Daarom treft de rechtbank een voorlopige voorziening.
10.3.
Bij wijze van voorlopige voorziening schorst de rechtbank de werking van het primaire besluit voor zover het de Voorstraat betreft. De voorlopige voorziening vervalt zes weken nadat het te nemen besluit op bezwaar is bekendgemaakt, tenzij binnen die zes weken is verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. In dat geval vervalt de voorziening zodra uitspraak is gedaan op dat verzoek. De rechtbank draagt verweerder op de verkeersborden E01 binnen één week na verzending van deze uitspraak uit de Voorstraat te verwijderen en verwijderd te houden totdat deze voorlopige voorziening is vervallen. Deze voorlopige voorziening is gebaseerd op artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
12. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op de Voorstraat te Oudeschans ;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen;
- schorst de werking van het primaire besluit bij wijze van voorlopige voorziening, voor zover het betrekking heeft op de Voorstraat te Oudeschans ;
- bepaalt dat de getroffen voorlopige voorziening vervalt zes weken nadat het te nemen besluit op bezwaar is bekendgemaakt, tenzij binnen die zes weken is verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. In dat geval vervalt de voorziening zodra uitspraak is gedaan op dat verzoek;
- draagt verweerder op de verkeersborden E01, binnen één week na verzending van deze uitspraak, uit de Voorstraat te verwijderen en verwijderd te houden totdat de voorlopige voorziening is vervallen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- (zegge: honderdzevenenzestig euro) aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tenzij hoger beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van deze rechtbank, ambtshalve of op verzoek, de getroffen voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van de bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.