2.3Ter zitting heeft eiseres haar beroepen ingetrokken voor zover deze betrekking hebben op de in rekening gebrachte heffings- en belastingrente. Partijen hebben ter zitting bevestigd dat zij zijn overeengekomen in onderling overleg afspraken te zullen maken over de afwikkeling van de door eiseres verschuldigde rente, voor het geval de rechtbank één of beide beroepen tegen de naheffingsaanslagen geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart.
Is artikel 15, vierde lid, tweede volzin, van de Wet OB in strijd met de Btw-richtlijn?
3. De relevante bepalingen uit de Btw-richtlijn luiden als volgt:
"Artikel 184
De oorspronkelijk toegepaste aftrek wordt herzien indien deze hoger of lager is dan die welke de belastingplichtige gerechtigd was toe te passen.
1. De herziening vindt met name plaats indien zich na de BTW-aangifte wijzigingen hebben voorgedaan in de elementen die voor het bepalen van het bedrag van de aftrek in aanmerking zijn genomen, bijvoorbeeld in geval van geannuleerde aankopen of verkregen rabatten.
2. In afwijking van lid 1 vindt geen herziening plaats voor handelingen die geheel of gedeeltelijk onbetaald zijn gebleven, in geval van naar behoren bewezen en aangetoonde vernietiging, verlies of diefstal, alsmede in geval van de in artikel 16 bedoelde onttrekking voor het verstrekken van geschenken van geringe waarde en van monsters.
In geval van geheel of gedeeltelijk onbetaald gebleven handelingen en in geval van diefstal, kunnen de lidstaten evenwel herziening eisen.
Artikel 186
De lidstaten stellen nadere regels voor de toepassing van de artikelen 184 en 185 vast.
1. Voor investeringsgoederen wordt de herziening gespreid over een periode van vijf jaar, het jaar van verkrijging of vervaardiging der goederen daaronder begrepen. De lidstaten kunnen evenwel de herziening baseren op een periode van vijf volle jaren te rekenen vanaf de ingebruikneming van de goederen. Voor onroerende investeringsgoederen kan de herzieningsperiode tot maximaal twintig jaar worden verlengd.
2. Voor elk jaar heeft de herziening slechts betrekking op eenvijfde deel, of, indien de herzieningsperiode is verlengd, op het overeenkomstige gedeelte van de BTW op de investeringsgoederen.De in de eerste alinea bedoelde herziening geschiedt op basis van de wijzigingen in het recht op aftrek die zich in de loop van de volgende jaren ten opzichte van het jaar van verkrijging, vervaardiging of, in voorkomend geval, eerste gebruik van de goederen hebben voorgedaan.
1. Investeringsgoederen die gedurende de herzieningsperiode worden geleverd, worden tot het verstrijken van de herzieningsperiode beschouwd als investeringsgoederen die voor een economische activiteit van de belastingplichtige worden gebruikt.
De economische activiteit wordt geacht volledig belast te zijn indien de levering van het investeringsgoed belast is. De economische activiteit wordt geacht volledig vrijgesteld te zijn indien de levering van het investeringsgoed vrijgesteld is.
2. De in lid 1 bepaalde herziening wordt in één keer verricht voor de gehele nog resterende herzieningsperiode. Indien de levering van investeringsgoederen vrijgesteld is, kunnen de lidstaten er evenwel van afzien herziening te eisen, voorzover de afnemer een belastingplichtige is die de betrokken investeringsgoederen uitsluitend gebruikt voor handelingen waarvoor de BTW in aftrek mag worden gebracht.
Artikel 189
Voor de toepassing van de artikelen 187 en 188 kunnen de lidstaten de volgende
maatregelen nemen:
a. het begrip investeringsgoederen definiëren;
b. het bedrag aan BTW dat bij de herziening in aanmerking moet worden genomen, nader bepalen;
c. alle passende maatregelen nemen om te verzekeren dat de herziening niet tot ongerechtvaardigde voordelen leidt;
d. administratieve vereenvoudigingen toestaan."
4. Eiseres heeft aan haar beroepen ten grondslag gelegd dat artikel 15, vierde lid, tweede vol zin, van de Wet OB in strijd is met de Btw-richtlijn. Volgens eiseres ziet artikel 187 van de Btw-richtlijn specifiek op investeringsgoederen, zoals in dit geval de woningen en de parkeerplaatsen. Op grond van die richtlijnbepaling is - kort gezegd - herziening in termijnen het uitgangspunt en wijkt artikel 15, vierde lid, tweede volzin, van de Wet OB daarvan af, aldus eiseres. Eiseres stelt dat moet worden beoordeeld of die afwijking mogelijk is op grond van artikel 189, letter b of c, van de Btw-richtlijn. Eiseres beantwoordt die vraag ontkennend. Volgens haar volgt uit de geschiedenis van de Btw-richtlijn niet dat met artikel 189, letter b, van de Btw-richtlijn beoogd is de mogelijkheid te openen om af te wijken van voormelde hoofdregel uit artikel 187 van de Btw-richtlijn. Eiseres stelt verder dat een toelichting bij de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting (hierna: Uitv.besch) op dit punt ontbreekt en de Uitv.besch ouder is dan de Btw-Richtlijn. Daarom moet ervan uitgegaan worden dat de wetgever met artikel 15, vierde lid, tweede volzin, van de Wet OB evenmin afwijking van de hoofdregel voor ogen heeft gestaan, aldus eiseres. Tot slot heeft eiseres gesteld dat herziening ineens op grond van artikel 15, vierde lid, tweede volzin, van de Wet OB zowel in het voor- als nadeel van de belastingplichtige werkt. Daarmee heeft dit artikel niet (alleen) ten doel ongerechtvaardigde voordelen weg te nemen, zodat artikel 15, vierde lid, tweede volzin, van de Wet OB evenmin kan worden gerechtvaardigd op grond van artikel 189, letter c, van de Btw-richtlijn.
5. Volgens verweerder is artikel 15, vierde lid, tweede volzin, van de Wet OB niet in strijd met de Btw-richtlijn. In dat kader voert hij aan dat artikel 187, eerste lid, van de Btw-richtlijn de lidstaten de mogelijkheid biedt om herziening van omzetbelasting van investeringsgoederen te laten lopen vanaf het moment van ingebruikneming en dat de Nederlandse wetgever gebruik heeft gemaakt van die mogelijkheid. Verweerder voert verder aan dat de Btw-richtlijn niet voorziet in een correctiemogelijkheid voor het geval de aftrek bij aanschaf niet overeenkomt met de aftrek bij ingebruikneming. Invulling daarvan is derhalve aan de lidstaten overgelaten. Nederland heeft daarin voorzien door middel van artikel 15, vierde lid, tweede volzin, van de Wet OB, aldus verweerder. Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat als herziening ineens niet mogelijk zou zijn, dit feitelijk tot voorfinanciering van omzetbelasting leidt. Dit levert een ongerechtvaardigd voordeel op en dat is in strijd met de doel en strekking van de omzetbelasting, aldus verweerder.