ECLI:NL:RBNNE:2018:1565

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
18/730288-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een beroepschauffeur voor aanmerkelijke onoplettendheid bij een dodelijk verkeersongeval

Op 26 april 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die als beroepschauffeur betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 30 september 2016 nabij Joure. De verdachte, die met een vrachtauto reed, heeft zich zodanig onoplettend gedragen dat hij een file niet tijdig opmerkte, wat leidde tot een aanrijding met een personenauto, bestuurd door het slachtoffer, die als gevolg van de botsing overleed. Tijdens de zitting op 12 april 2018 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Benhaim, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke. De officier van justitie vorderde veroordeling voor het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de feitelijke toedracht van het ongeval niet exact kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van aanmerkelijke onoplettendheid van de verdachte, die als beroepschauffeur meer alertheid had moeten tonen. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en de omstandigheden van het ongeval, waaronder de aanwezigheid van verkeersborden die waarschuwden voor filevorming. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730288-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 april 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[Verdachte]

geboren op [Geboortedatum] te [Geboorteplaats] ,
wonende te [Adres] [Woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 april 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Benhaim, advocaat te Rotterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 september 2016, te/nabij Joure, althans in de gemeente
De Fryske Marren, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een
motorrijtuig (vrachtauto, merk; DAF, kenteken [Kenteken 1] ), daarmede rijdende
over de rijksweg A7, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend, - terwijl zich op het weggedeelte voor het door verdachte bereden weggedeelte een file had gevormd en/of motorvoertuigen tot stilstand waren gekomen- de door hem, verdachte, bestuurde vrachtauto niet (tijdig) af te remmen en/of
tot stilstand te brengen, waardoor een botsing/aanrijding is ontstaan tussen de door verdachte bestuurde vrachtauto en een personenauto, merk Seat, kenteken [Kenteken 2] , bestuurd door
[Slachtoffer] , tengevolge waarvan genoemde [Slachtoffer] werd gedood;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 30 september 2016, te/nabij Joure, althans in de gemeente
De Fryske Marren, als bestuurder van een voertuig (vrachtauto, merk: DAF),
daarmee rijdende op de weg N7, - terwijl zich op het weggedeelte voor het door verdachte bereden weggedeelte een file had gevormd en/of motorvoertuigen tot stilstand waren gekomen- de door hem, verdachte, bestuurde vrachtauto niet (tijdig) heeft afgeremd
en/of tot stilstand gebracht, waardoor een botsing/aanrijding is ontstaan tussen de door verdachte bestuurde vrachtauto en een personenauto, merk Seat, kenteken [Kenteken 2] , bestuurd door [Slachtoffer] , door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primaire feit. Zij heeft betoogd dat de feitelijke toedracht van het ongeval niet exact kan worden vastgesteld. Verdachte kan hier zelf niets over verklaren, omdat hij zijn herinnering aan dat moment kwijt is. Volgens de Verkeersongevallen-analyse en de door de verdediging ingeschakelde deskundige kan de tijdsduur van verdachtes eventuele onoplettendheid niet worden vastgesteld. Louter ‘momentane onoplettendheid’ is volgens de jurisprudentie onvoldoende voor schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). De getuigen die de file wel tijdig hebben opgemerkt, waren allen bekend met de situatie ter plaatse. Mocht de rechtbank toch uitgaan van onoplettendheid, dan was deze onvoldoende voor schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Ook uit het rapport van de door de verdediging ingeschakelde deskundige blijkt dat de oorzaak niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Volgens deze deskundige schuilde het gevaar vooral in de frequente filevorming kort voor de rotonde, waar veel verkeersongevallen plaatsvonden in de afgelopen jaren. Mede daarom is het knooppunt nu ingrijpend gewijzigd.
Oordeel van de rechtbank
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is sprake indien de verdachte zich in het verkeer zo heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg voor zover aan de orde - dat iemand is gedood. Dit juridische begrip ‘schuld’ houdt in dat minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Gedragingen met een nog hogere graad van verwijtbaarheid kunnen worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen, en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag. Bij de beoordeling van de schuld gaat het om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersongeval worden afgeleid dat sprake is van aanmerkelijke schuld.
Uit de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op vrijdag 30 september 2016 omstreeks 15:59 uur met zijn vrachtwagencombinatie (trekker met oplegger) is ingereden op een file op de Rijksweg A7 nabij het knooppunt Joure. Hierdoor is de voorzijde van de combinatie gebotst tegen de achterste auto van de file, bestuurd door de heer [Slachtoffer] . De auto van de heer [Slachtoffer] is onder de voorzijde van de combinatie beklemd geraakt, waarna beide auto’s in brand zijn gevlogen. Slachtoffer [Slachtoffer] is daardoor komen te overlijden. De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van aanmerkelijke onoplettendheid van verdachte en zij baseert dat op de volgende omstandigheden.
Verdachte bestuurde als beroepschauffeur een trekker met oplegger met een lege massa van in totaal ruim 16 ton. Een botsing met een dergelijke combinatie is voor andere verkeersdeelnemers zo gevaarlijk dat van vrachtwagenchauffeurs in het verkeer meer alertheid mag worden verwacht dan van gewone verkeersdeelnemers (‘
Garantenstellung’). Van beroepschauffeurs mag voorts worden verwacht dat zij in hun routeplanning rekening houden met bekende knoop- en knelpunten en met verhoogd filegevaar, vooral rond de spitstijden.
Op een afstand van circa 2 kilometer vóór de plaats van het ongeval was een oranje verkeersbord geplaatst met de tekst “
Kans op file”. Hierop volgde een bord met het opschrift “
Knooppunt Joure”. Vervolgens waren links en rechts van de weg de borden L5 (einde rijstrook) geplaatst, met het onderbord “
1 km”. Daarna was een bewegwijzeringsbord geplaatst waaruit bleek dat men een rotonde naderde, en vervolgens het bord G02 (einde autosnelweg) met het onderbord “
1,5 km”. De bebording waarschuwde dus voor de naderende rotonde en het filegevaar. Verdachte heeft kennelijk deze borden niet opgemerkt, althans hij heeft geen snelheid geminderd. De verdediging heeft betoogd dat verdachte al langzamer reed dan het overige verkeer, maar de getuigen [Getuige 1] , [Getuige 2] en [Getuige 3] hebben kort gezegd verklaard dat zij evenals verdachte 80 tot 90 kilometer per uur reden. De rechtbank gaat er dus vanuit dat verdachte vóór het ongeval ongeveer even snel reed als het overige verkeer.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of verdachte (het ontstaan van) de file heeft kunnen zien en of hij tijd heeft gehad om daarop te kunnen reageren.
Getuige [Getuige 1] heeft verklaard dat hij achter de combinatie van verdachte reed en in de verte drukte zag voor het knooppunt; het waren een hoop voertuigen bij elkaar. [Getuige 1] begon hem te knijpen omdat hij zag dat de combinatie van verdachte geen vaart minderde. Getuige [Getuige 2] heeft verklaard dat hij circa 300 meter achter de combinatie reed, dat hij zag dat er een file was ontstaan voor het knooppunt en dat hij zijn gas losliet om vaart te minderen. [Getuige 2] besloot de combinatie van verdachte niet in te halen omdat hij de file al zag. [Getuige 2] dacht bij zichzelf dat de combinatie nu wel heel erg snel de file naderde. Getuige [Getuige 3] reed ook achter verdachte. [Getuige 3] kende weliswaar het filegevaar bij het knooppunt, maar ook hij heeft verklaard dat hij de remlichten van meerdere personenauto’s heeft zien oplichten. Voorts hebben de getuigen [Getuige 4] en [Getuige 5] , die allebei vóór verdachte reden, verklaard dat zij hun alarmlichten hebben aangedaan toen de file ontstond. Anders dan de chauffeurs achter hem, heeft verdachte kennelijk geen remlichten of waarschuwingslichten van de auto’s vóór hem opgemerkt. De rechtbank leidt hieruit af dat (het ontstaan van) de file ook voor verdachte gedurende enige tijd zichtbaar moet zijn geweest, zodat dus sprake moet zijn geweest van een langer durende onoplettendheid. De rechtbank volgt de raadsvrouw dan ook niet in het verweer dat slechts sprake was van louter momentane onoplettendheid. De getuigen hebben verklaard zich niet te herinneren dat zij de remlichten van verdachtes combinatie hebben zien oplichten. In zijn eerste verklaring heeft ook verdachte verklaard dat hij niet heeft geremd totdat hij de staart van de file raakte. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte de file in het geheel niet heeft gezien.
Van omstandigheden waardoor verdachte die file niet of minder snel kon opmerken, is niet gebleken. Het was droog en helder weer. De ruiten van de cabine waren schoon. Verdachte reed in een flauwe bocht en daarna op een stuk rechte weg, vanwaar het overzicht op de weg voor hem goed moet zijn geweest, mede gelet op zijn verhoogde positie in de cabine.
Bovendien overweegt de rechtbank dat verdachte onmiddellijk na het ongeval spontaan tegen getuige [Getuige 2] heeft verklaard dat hij ongeveer een seconde op zijn navigatie had gekeken, en dat de file er al was toen hij weer opkeek. Ook tegen de als eerste aangekomen verbalisanten heeft verdachte spontaan verklaard dat hij tijdens het rijden bezig was met zijn navigatiesysteem, of woorden van gelijke strekking. Verdachte kan zich inmiddels de tijdspanne rond het ongeval niet meer herinneren. Dit doet er echter niet aan af dat de bewuste herinnering kennelijk kort na het ongeval nog wel aanwezig was in zijn korte-termijngeheugen. Daarom neemt de rechtbank aan dat in het laatste moment voor het ongeval ook afleiding door het kijken op het navigatiesysteem een rol heeft gespeeld.
Het verweer dat geen bewezenverklaring kan volgen nu de feitelijke toedracht niet exact is vastgesteld, volgt de rechtbank niet. Schuld in de zin van art. 6 WVW 1994 kan daarop worden gebaseerd dat verdachte zijn combinatie niet tijdig heeft gestopt, hoewel hij de file had kunnen en moeten zien. Door welke subjectieve, interne oorzaak die onoplettendheid precies werd veroorzaakt (verstrooidheid, afleiding, stress, e.a.) blijft voor verdachtes rekening. Meer objectief disculperende factoren, zoals fysieke of cerebrale oorzaken, zijn niet aangevoerd of anderszins aannemelijk geworden.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat het verkeersgedrag van verdachte te kwalificeren is als ‘aanmerkelijk onoplettend’, zodat sprake is van aanmerkelijke schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 12 april 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, onder meer:
Op 30 september 2016 reed ik als bestuurder van een vrachtauto op de Rijksweg A7. Ik reed vanaf Sneek in de richting van Joure. (…) Ik heb geen remlichten gezien.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse d.d. 5 december 2016, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016280921-1 d.d. 5 oktober 2016, inhoudende als relaas van verbalisanten of een van hun, zakelijk weergegeven, onder meer:
Het ongeval had eerder die dag, omstreeks 15:59 uur, plaatsgevonden op de A7. (…) De bestuurder van voertuig 1 (Daf) naderde met zijn combinatie deze file. De Daf-bestuurder zag kennelijk niet, of althans te laat de file en botste op de achterzijde van voertuig 2 (Seat). (…) Door de botsing(en) raakten de betrokken Seat en vrachtauto in brand. (…)
Conclusie: Het ongeval is te wijten geweest aan onoplettendheid van de bestuurder van de Daf. Hij merkte de voor hem ontstane file niet of in ieder geval te laat op en botste met, waarschijnlijk onverminderde snelheid, tegen het achterste voertuig zijnde de Seat. (…)
De ongevalslocatie bevond zich aan min of meer het einde van een “flauwe” bocht naar links op de A7 rechts tussen hectometer paal 135,3 en 135,5.(…) Voorafgaand aan de ongevalslocatie zijn een aantal kenmerkende punten van belang.
Dit zijn:
Bord "Kans op file" nabij hectometerpaal 133,5. Nabij deze plaats begint de "lange en flauwe
bocht" naar links.
Bord L5 Einde rijstrook 1 km nabij hectometerpaal 134,7.
Nabij hectometerpaal 135, 1 / 135,2 gaat de "flauwe" bocht over in een rechtstand.
Op ongeveer 19,5 meter vòòr hectometerpaal 135,4 vond de eerste botsing plaats.
(…)
Het bitumen wegdek van de A7 rechts was ten tijde van het ongeval schoon en droog. (…) Weersgesteldheid: droog, helder en zonnig weer. (…)
De bestuurder van voertuig 2 (Seat) was ter plaatse overleden. (…)
Voertuig 1:
Merk: Daf
Kenteken: [Kenteken 1]
Voertuig 2:
Merk: Seat
Kenteken: [Kenteken 2]
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 oktober 2016, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van getuige [Getuige 2] , zakelijk weergegeven, onder meer:
Op 30 september 2016 omstreeks 16.00 uur reed ik op de A7 komende uit de richting van Sneek, rijdend in de richting van knooppunt Joure, de rotonde. Ik zag dat er een file was ontstaan voor het knooppunt, dus ik liet mijn gaspedaal los om vaart te minderen. Ik zag dat ongeveer 300 meter voor mij een vrachtauto reed. Ik kwam op ongeveer 100 meter achter de vrachtauto te rijden, op gelijke snelheid. Ik zag dat mijn snelheid ongeveer 80 tot 90 kilometer per uur was. Ik zag dat wij de file op de hoofdrijbaan naderden. Ik zag dat de vrachtauto voor mij geen vaart minderde. Ik dacht nog bij mijzelf dat de vrachtwagen nu wel heel erg snel de file naderde. (…) Ik hoorde vervolgens een doffe klap. (…) Ik zag dat de chauffeur al was uitgestapt. (..) Ik hoorde dat de man zei dat hij even, een seconde ongeveer, naar beneden keek, naar zijn navigatie, om te kijken welke rijstrook hij moest hebben. Toen hij weer opkeek was de file er ook al.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 oktober 2016, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van getuige [Getuige 3] , zakelijk weergegeven, onder meer:
Ik reed in mijn vrachtwagen op de rijksweg A7. (…) Ik zag dat meerdere personenauto’s voor mij begonnen te remmen. Ik zag dat de remlichten oplichten. (…)
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 4 oktober 2016, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van getuige [Getuige 4] , zakelijk weergegeven, onder meer:
(…) Ik reed over de Rijksweg A7 komende uit de richting van Sneek en gaande in de richting van Joure. Ik zag dat voor mij een file was ontstaan voor het verkeersplein te Joure. Ik stopte op de rechterrijbaan met knippende waarschuwingslichten. (…)
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 4 oktober 2016, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van getuige [Getuige 6] , zakelijk weergegeven, onder meer:
Ik reed over de rijksweg A7 komende uit de richting van Sneek en gaande in de richting van Joure. Voor het verkeersplein te Joure was een file ontstaan. (…)We reden stapvoets richting het verkeersplein te Joure.(…)
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 30 september 2016, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven, onder meer:
(…) Wij hoorden van getuigen dat de chauffeur van de vrachtwagen uit de cabine was gekomen en nu op de vangrail in de middenberm zat. Wij liepen naar deze man toe. (…)Wij hoorden dat [Verdachte] zei dat hij tijdens het rijden met zijn navigatiesysteem bezig was. (…)
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 4 oktober 2016, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van getuige [Getuige 1] , zakelijk weergegeven, onder meer:
(…) Ik reed over de rijksweg A7 komende uit de richting van Sneek en gaande in de richting van Joure. Ik reed achter een vrachtwagen van [Bedrijf] . Wij reden op de rechterrijbaan. Wij reden ongeveer 80 a 90 kilometer per uur. (…) Ik zag in de verte drukte voor het knooppunt van Joure. Ik kan mij niet meer herinneren of er veel remlichten waren of voertuigen met alarmlichten. Wel zag ik een hoop voertuigen bij elkaar. (…) Ik begon hem behoorlijk te knijpen. Ik zag dat de vrachtwagen voor mij geen vaart minderde. Ook zag ik dat de remlichten niet gingen branden. Ik kan mij niet herinneren dat ik de remlichten heb zien branden. Ik zag dat de vrachtwagen de zelfde snelheid aanhield.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 oktober 2016, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven, onder meer:
Ter plaatse hoorde ik getuigen [Getuige 5] en [Getuige 7] . (…) Zij zagen de file voor het knooppunt en deden daarom de alarmverlichting aan hun voertuig aan om achterop komend verkeer te waarschuwen. (…) Kort nadat hun voertuig stilstond voelden zij dat het voertuig van achteren werd aangereden.(…)

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 september 2016, te/nabij Joure, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto, merk; DAF, kenteken [Kenteken 1] ), daarmede rijdende
over de rijksweg A7, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend, - terwijl zich op het weggedeelte voor het door verdachte bereden weggedeelte een file had gevormd en motorvoertuigen tot stilstand waren gekomen - de door hem, verdachte, bestuurde vrachtauto niet af te remmen en/of tot stilstand te brengen, waardoor een botsing is ontstaan tussen de door verdachte bestuurde vrachtauto en een personenauto, merk Seat, kenteken [Kenteken 2] , bestuurd door [Slachtoffer] , tengevolge waarvan genoemde [Slachtoffer] werd gedood.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gepleit voor vrijspraak van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om schuldigverklaring zonder oplegging van straf (art. 9a Wetboek van Strafrecht) in verband met de impact van de zaak en de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte als beroepschauffeur een ongeval heeft veroorzaakt dat aan aanmerkelijke onoplettendheid te wijten was. Hij is achterop een file gereden waardoor hij in botsing is gekomen met de auto van slachtoffer [Slachtoffer] . Beide voertuigen zijn door de botsing in brand gevlogen, waarbij slachtoffer [Slachtoffer] de auto niet heeft kunnen verlaten. Hij is ter plaatse overleden. Dit is vanzelfsprekend een enorm verlies voor zijn naasten.
Ter zitting is duidelijk geworden dat de impact van het ongeval ook voor verdachte groot is geweest en dat hij tot op de dag van vandaag moeite heeft met het feit dat hij een dodelijk ongeval heeft veroorzaakt. In het reclasseringsrapport is onder meer beschreven dat verdachte hulp en begeleiding heeft van een trauma- en herstelbegeleidingsinstituut om het ongeval te kunnen verwerken.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 tot uitgangspunt genomen. Indien sprake is aanmerkelijke schuld aan een dodelijk verkeersongeval, zonder dat de bestuurder alcohol heeft gebruikt, is het oriëntatiepunt een taakstraf van 240 uren, gecombineerd met een rijontzegging voor de duur van een jaar. De rechtbank heeft daarnaast ten voordele van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de straf die de officier van justitie heeft geëist, passend is. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. Immers zal verdachte blijkens de verklaring van zijn werkgever niet worden ontslagen bij een ontzegging van de rijbevoegdheid, maar zal hij beperkt, aangepast werk moeten uitvoeren. Schuldigverklaring zonder oplegging van straf, zoals bepleit door de raadsvrouw, doet geen recht aan de ernst van het feit.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [Benadeelde 1] , vader van het slachtoffer, tot een bedrag van € 8.247,75 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [Benadeelde 2] , moeder van het slachtoffer, tot een bedrag van € 5.736,78 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [Benadeelde 1] volledige toewijzing gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2016 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [Benadeelde 2] heeft zij toewijzing tot een bedrag van € 5.736,78 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2016 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de civiele vorderingen van de benadeelde partijen moeten worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij verzocht de vorderingen niet ontvankelijk te verklaren wegens onevenredige belasting van het strafproces.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, juncto artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voorzien in een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als benadeelde partij in het strafproces bij het overlijden van iemand als gevolg van het strafbare feit. Artikel 6:108 BW geeft daarvoor een limitatieve opsomming van hetgeen gevorderd kan worden. Het gaat dan om de kosten van levensonderhoud en lijkbezorging. Ook de kosten die verband houden met het verkrijgen van voldoening van deze schade zijn in beginsel voor toewijzing vatbaar. Voor vergoeding van andere schade dan voornoemde posten biedt de wet geen mogelijkheid.
Benadeelde partij [Benadeelde 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De verdediging heeft de vordering deels betwist in die zin dat onduidelijk is waar de kosten rechtsbijstand en griffierechten betrekking op hebben. De rechtbank is van oordeel dat zij zich onvoldoende voorgelicht acht omtrent de nota’s van Spera advocaten & Rechtsanwälte. De rechtbank zal de vordering daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan voor dit gedeelte bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De vordering zal voor het overige deel, te weten een bedrag van € 4.649,25, waarvan de hoogte onvoldoende door de verdediging is betwist, worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 september 2016.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [Benadeelde 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 5.736,78, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 september 2016.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen hechtenis zal worden toegepast.
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van
twaalf maanden.
Bepaalt dat van deze bijkomende straf een gedeelte, groot zes maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van benadeelde partij [Benadeelde 3] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[Benadeelde 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
4.649,25(zegge: vierduizend zeshonderdennegenenveertig euro en vijfentwintig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2016.
Bepaalt dat de benadeelde partij [Benadeelde 3] voor het overige in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van [Benadeelde 3] te betalen een bedrag van € 4.649,25 (zegge: vierduizend zeshonderdennegenenveertig euro en vijfentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 46 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [Benadeelde 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij [Benadeelde 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[Benadeelde 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 5.736,78 (zegge: vijfduizend zevenhonderdenzesendertig euro en achtenzeventig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van [Benadeelde 2] te betalen een bedrag van € 5.736,78 (zegge: vijfduizend zevenhonderdenzesendertig euro en achtenzeventig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 63 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [Benadeelde 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en mr. H.J. Schuth, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2018.
Mrs. J.Y.B. Jansen en H.J. Schuth zijn buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.