ECLI:NL:RBNNE:2018:1562

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
17/675 (WWETGC)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op erkenning en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties en confiscatie

Op 20 april 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak waarbij een beroep is ingesteld op grond van artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). De veroordeelde, die in België was veroordeeld tot betaling van 10 miljoen euro als ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, heeft tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van deze beslissing beroep aangetekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tijdig en juist was ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 maart 2018 was de veroordeelde niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. C. Eenhoorn, was wel aanwezig. De raadsman heeft de beroepsgronden uiteengezet, waarbij hij onder andere aanvoerde dat onduidelijk was of de Belgische verbeurdverklaring gelijkgesteld kon worden met de Nederlandse ontnemingsmaatregel. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat deze onduidelijkheid inmiddels was weggenomen door een schriftelijke reactie van het openbaar ministerie, waardoor dit verweer niet langer werd gehandhaafd.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de (on)mogelijkheid van betaling van het opgelegde bedrag in deze fase van de procedure geen rol speelt. De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden aanwezig waren voor de officier van justitie bij de erkenning en tenuitvoerlegging van de confiscatiebeslissing. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van de Belgische confiscatie blijft staan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
rekestnummer 17/675
beslissing van de meervoudige raadkamer d.d. 20 april 2018 op het beroep ex artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie, ingesteld door

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam],
hierna: veroordeelde,
raadsman mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen.

Procesverloop

Op 12 september 2017 is namens veroordeelde bij akte beroep ingesteld tegen de op 24 juli 2017 genomen beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van een op 2 december 2010 door het Hof van Beroep te Antwerpen (België) opgelegde beslissing tot confiscatie van een bedrag van € 10.000.000,00.
De raadsman en de officier van justitie hebben schriftelijk hun standpunten uiteengezet en diverse stukken ingebracht.
De mondelinge behandeling heeft op 23 maart 2018 plaatsgevonden. Veroordeelde is niet verschenen; wel is verschenen zijn raadsman mr. C. Eenhoorn.

Motivering

1. Het beroep is ingesteld op grond van artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC).
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is de bevoegde instantie voor de behandeling van het beroep.
2. Het beroep is tijdig en juist ingesteld.
3. In de aanvulling van de beroepsgronden is namens veroordeelde -kort gezegd- gesteld dat:
a. a) onduidelijk is of de naar Belgisch recht opgelegde verbeurdverklaring moet worden gezien als de Nederlandse maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en
b) veroordeelde het risico loopt dat hem in Nederland tot drie jaren lijfsdwang wordt opgelegd en dat dit een aanzienlijke verzwaring is vergeleken met executie in België.
4. Bij de behandeling van het beroep heeft de raadsman aangegeven dat er inmiddels duidelijkheid is verkregen over de hiervoor onder a) genoemde grond. De raadsman heeft daarbij verwezen naar een schriftelijke reactie van het openbaar ministerie. Uit deze reactie blijkt dat naar Belgisch recht verbeurdverklaring bij equivalent is opgelegd en dat dit gelijk kan worden gesteld met de Nederlandse ontnemingsmaatregel. De rechtbank begrijpt de raadsman zo dat hij dit verweer niet langer handhaaft.
De raadsman heeft de hiervoor onder b) genoemde beroepsgrond gehandhaafd.
5. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
6. De rechtbank is van oordeel dat de (on)mogelijkheid van betaling van het opgelegde geldbedrag in dit stadium van de procedure geen rol speelt. Mocht de officier van justitie in het kader van het innen van het geldbedrag bepaalde dwangmiddelen inzetten dan kan de veroordeelde daartegen, op de bij de wet voorgeschreven wijze, opkomen.
7. De rechtbank is van oordeel dat er geen weigeringsgronden aanwezig zijn die de officier van justitie had moeten toepassen bij de beoordeling van het verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde opgelegde beslissing tot confiscatie. De rechtbank is voorts van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen afzien van het gebruikmaken van een facultatieve weigeringsgrond en in redelijkheid tot haar beslissing tot erkenning heeft kunnen komen. De rechtbank zal dan ook het beroep ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gewezen op 20 april 2018 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. M. Haisma en mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier.
Mr. Haisma is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.