2.2.Partijen hebben op 17 september 2014 een samenlevingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING
Artikel 3
1. Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen
in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
Onder inkomen wordt verstaan het begrip besteedbaar inkomen na betaling van belasting op inkomen, premies sociale verzekeringen en de kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden voor de verwerving van het inkomen.
2. Het hiervoor in lid 1 bedoelde gedeelte van het inkomen of zoveel meer als partijen wensen, wordt gestort op een gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of in een gemeenschappelijke kas. Deze gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of deze
gemeenschappelijke kas wordt/worden op naam van beide partijen gesteld; zij zijn daarin ieder voor de helft gerechtigd.
3. Indien slechts één van de partijen inkomen heeft, komen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding geheel ten laste van die partij.
4. Indien het inkomen niet toereikend is, is iedere partij gehouden naar
evenredigheid van haat vermogen het tekort aan te vullen.
1. Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden in voorkomende gevallen onder meer gerekend de huurtermijnen betreffende de door partijen tezamen bewoonde woning, de kosten van gebruikelijke verzekeringen met inbegrip van de premie voor een eventuele ziektekostenverzekering, de kosten van gezamenlijke vakanties en de kosten van medische verzorging.
2. Premies van overlijdensrisicoverzekering (daaronder het risicodeel van een gemengde verzekering en een ongevallenverzekering begrepen) vallen niet onder de kosten van de huishouding. De begunstigde partij dient tevens verzekeringnemer te zijn van een
dergelijke verzekering en indien dat niet het geval is, wordt de begunstigde
partij geacht verzekeringnemer te zijn. Deze begunstigde partij draagt de deswege verschuldigde of betaalde premies of koopsommen.
3. Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning
en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding een geldlening is aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Zijn bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de aflossing tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend. Voorts worden in dat geval tot die kosten gerekend de kosten van alle gewone lasten en herstellingen en buitengewone herstellingen, als bedoeld in artikel 3:220 van het Burgerlijk Wetboek, de zakelijke belasting en de premie voor de opstalverzekering. Uit deze regeling kan niet te eniger tijd door één van partijen het bestaan van een huurverhouding worden afgeleid.
1 Alle zaken die uit een eventuele gemeenschappelijke kas zijn betaald, zijn eigendom van partijen ieder voor de helft.
2. Als partijen van mening verschillen over de eigendom van een zaak en geen van partijen zijn/haar eigendomsrecht kan bewijzen wordt die zaak geacht eigendom te zijn van partijen, ieder voor de helft. Het in bezit hebben van een zaak geeft geen bewijs van eigendom.
3. Geen van partijen kan zonder medewerking van de ander beschikken over zaken
die gemeenschappelijk in eigendom zijn.
GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
Artikel 6
1. Indien te eniger tijd door partijen een gemeenschappelijk te bewonen woning wordt gehuurd, verplichten zij zich jegens elkaar eraan mede te werken dat de huurovereenkomst wordt aangegaan door hen beiden als huurders.
2. Indien partijen gezamenlijk wonen in een door één van hen gehuurde woning, is de huurder verplicht de verhuurder te vragen ermee in te stemmen, dat de ander mede-huurder wordt, op de wijze als bedoeld in artikel 7A:1623h lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
De huurder is verplicht de nodige medewerking te verlenen.
3. Indien partijen gezamenlijk wonen in een woning welke één van hen toebehoort, heeft deze geen recht op vergoeding door de andere partij behoudens het in artikel 4 lid 3 bepaalde.
4. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning en/of een door hen gezamenlijk te gebruiken tweede woning gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meet dan haat aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van deze overeenkomst. De vordering zal
geen rente dragen.
DE WONING AAN DE [straat] TE [woonplaats]
Artikel6A
Partijen verklaren dat comparant sub 1 uit eigen middelen een bedrag van veertigduizend euro (€ 40.000,00) heeft bijgedragen aan de aankoop van bovengenoemde woning, terwijl de comparante sub 2 uit eigen middelen een bedrag van vijftienduizend euro (€ 15.000,00) heeft bijgedragen aan de aankoop van bovengenoemde woning. Op grond hiervan heeft de comparant sub 1 een vordering op de comparante sub 2 van veertigduizend euro (€ 40.000,00) en de comparante sub 2 een vordering op de comparant sub 1 van
vijftienduizend euro (€ 15.000,00).
Voormelde vorderingen zijn opeisbaar bij vervreemding van de woning (waaronder begrepen economische eigendomsoverdracht), bij het einde van de samenwoning, bij faillissement van de schuldenaar, bij surseance van betaling van de schuldenaar of het op hem/haar van toepassing worden van een regeling in het kader van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Deze vordering is renteloos gedurende de samenwoning, tenzij partijen schriftelijk anders overeenkomen. Deze vordering zal na beëindiging van de samenwoning (anders dan door overlijden) per de dag van beëindiging
rente dragen gelijk aan en wijzigt met de wettelijke rente. Indien in het geval voormelde vorderingen opeisbaar zijn en de opbrengst dan wel de waarde van de woning onder verrekening van de op dat moment op de woning rustende hypothecaire geldlening(en) niet voldoende is/niet voldoende ruimte biedt om de vorderingen aan elkaar te voldoen dan worden de vorderingen naar rato ingekort.
(…)
(TIJDELIJKE) VOORTZETTING WOONGENOT
Artikel 10
(…)
4. Indien de woning toebehoort aan beide partijen of toebehoort aan de partij die er niet in blijft wonen, dient de partij die blijft wonen over gemelde periode een redelijke vergoeding te betalen.
De kantonrechter kan overeenkomstig het hiervoor bepaalde de partij die blijft wonen gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van het betalen van vergoeding.
De vergoeding zal worden vastgesteld door partijen in onderling overleg.
Indien partijen het over de vergoeding niet eens kunnen worden, zullen zij deze laten bepalen door een door de kantonrechter te benoemen deskundige.