Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van [eiseres] ;
- de pleitnota van UMCG.
2.De feiten
Zoals toegezegd zou ik je vandaag berichten en mede na ons telefonisch onder
In vervolg op onze mailwisseling zou ik het volgende aan u willen voorleggen. Aan het einde van het gesprek op 23 januari j.l. lagen in feite 2 scenario’s op tafel:
Alvorens ik uw suggestie met cliënte kan bespreken hoor/lees ik graag waarom voortzetting van de samenwerking/werkzaamheden door UMCG, gegeven de in 2006/2007 gewonnen aanbesteding, de sindsdien naar tevredenheid van het UMCG uitgevoerde werkzaamheden en de wens van het UMCG om het UCP nog steeds te realiseren, niet wenselijk wordt geacht.
In antwoord op uw mailbericht d.d. 17 feb. 2017 kan ik u als volgt meedelen.
(…)Mede gezien het feit dat uw cliënte in het voorstel in onze ogen financieel ruimschoots wordt gecompenseerd voor onder meer de beweerdelijke reputatieschade, ziet de Raad van Bestuur thans geen aanleiding voor de gevraagde positieve, schriftelijke referenties. Als het gaat om het persbericht is de Raad van Bestuur bereid een zakelijk - en in neutrale bewoordingen opgesteld - persbericht te laten uitgeven. Hierin zal niet de hoop worden uitgesproken dat [eiseres] op toekomstige aanbestedingen voor architectendiensten zal inschrijven.
Bij afwezigheid van mijn kantoorgenoot mr. H.N.T. Hoogwout reageer ik hierbij namens [eiseres] op het door u bij brief van 11 juli 2017 verzonden tegenvoorstel:
Het UMCG zal het bedrag van 225.850,00 te vermeerderen met BTW uiterlijk een week na dagtekening van deze brief overmaken op rekening nummer: (...)."
De CvAe heeft op 2 februari 2017 ter zake een advies uitgebracht en heeft daarbij de klacht ongegrond verklaard.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Partijen hebben ieder het recht de opdracht zonder grond op te zeggen) en artikel 7:408 lid 1 BW (
de opdrachtgever kan te allen tijde de overeenkomst opzeggen) de bevoegdheid had om de overeenkomst met [eiseres] eenzijdig en zonder grond op te zeggen.
Verder is niet in geschil dat de civielrechtelijke rechtsgevolgen van de uitoefening door beklaagde van haar bevoegdheid tot opzegging worden bepaald door artikel 33 DNR 2005, waarbij is geregeld dat indien de opdrachtgever de opdracht zonder grond heeft opgezegd, de opdrachtgever verplicht is op declaratie van de adviseur naar de stand van de
816,00