ECLI:NL:RBNNE:2018:1445

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
18/730095-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bedreiging met vuurwapen en bezit van cocaïne

Op 19 april 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van cocaïne. De verdachte bedreigde op 18 maart 2018 te Leeuwarden twee portiers door dreigend een pistool door te laden en dit tegen het hoofd van een van de portiers te houden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die op dat moment geen kogels in het pistool had, de slachtoffers in een ernstige situatie heeft gebracht, wat hen psychisch heeft aangetast. Naast de bedreiging had de verdachte ook een mes en een hoeveelheid cocaïne bij zich. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens is de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn jeugdige leeftijd en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering, die pleitten voor begeleiding in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft ook vorderingen tot schadevergoeding van de slachtoffers toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/730095-18
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/840030-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 april 2018 in de zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te Intermetzo JJI Lelystad.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 april 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Th. Pluijter, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr J. Stoffels.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 18 maart 2018 te Leeuwarden [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend een pistool/vuurwapen op/aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te richten, althans te tonen en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te houden;
2
hij op of omstreeks 18 maart 2018 te Leeuwarden een vuurwapen van categorie III, te weten een (alarm)pistool (merk Ecole, type Grizzly), waar de sper uit was verwijderd en derhalve geschikt voor het verschieten van scherpe patronen, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
3
hij op of omstreeks 18 maart 2018 te Leeuwarden opzettelijk aanwezig heeft gehad (bruto) ongeveer 4 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 april 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 maart 2018, opgenomen op pagina 36 e.v. van het dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland met nummer PL0100-2018072317 d.d. 26 maart 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 maart 2018, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 maart 2018, opgenomen op pagina 60 van voornoemd dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Verdovende middelen van de Politie Eenheid Noord-Nederland, met proces-verbaal nummer: PL0100-2018065075-38, d.d. 30 maart 2018, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
verdachte op 18 maart 2018 te Leeuwarden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door dreigend een pistool op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te richten en tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te houden;
2
verdachte op 18 maart 2018 te Leeuwarden een vuurwapen van categorie III, te weten een alarmpistool (merk Ecole, type Grizzly), waar de sper uit was verwijderd en derhalve geschikt voor het verschieten van scherpe patronen, voorhanden heeft gehad en heeft gedragen;
3
verdachte op 18 maart 2018 te Leeuwarden opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
3. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld, met toepassing van het jeugdstrafrecht, tot jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met toezicht van jeugdreclassering en het opleggen van bijzondere voorwaarden, zoals bijvoorbeeld ITB harde kern of een enkelband. Verdachte erkent de feiten en heeft spijt van zijn gedrag.
Hij realiseert zich dat een straf zal moeten volgen, maar hij heeft ook plannen en is zeer gemotiveerd om zijn schoolopleiding af te maken om zo een betere plaats in de maatschappij te krijgen. Daarnaast is zowel de Raad voor de Kinderbescherming als de Jeugdreclassering positief over verdachte en geven zij beide aan dat een goed opgezet plan om hem verder te begeleiden, haalbaar en wenselijk is. Verdachte komt van ver en steun en begeleiding van de jeugdreclassering zal hem verder brengen dan het uitzitten van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft op 18 maart 2018 de portiers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bedreigd door dreigend een pistool door te laden, op hen te richten en tegen het hoofd van [slachtoffer 1] te houden. Dat er op dat moment geen kogels in het pistool zaten, was voor de slachtoffers onbekend. De handelwijze van verdachte heeft een enorme impact op hen gehad, hetgeen blijkt uit de vorderingen tot schadevergoeding, maar met name uit de door de slachtoffers ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen en de door hen gegeven toelichting daarop. Daarin geven zij onder meer aan dat zij (portiers) sinds het incident lijden aan slapeloosheid, concentratieverlies, angstig zijn, zich onveilig voelen en het niet naar behoren kunnen verrichten van werkzaamheden. [slachtoffer 1] geeft zelfs aan dat hij niet weet of hij het vertrouwen ooit terug zal winnen om weer zelfstandig als portier bij de deur te staan en te zijn zoals hij was.
De portiers, die op zich gewend zijn aan en kunnen omgaan met escalerende en soms dreigende situaties, hadden na de confrontatie met verdachte veel last van angsten, emoties en niet goed kunnen functioneren, zowel in hun werk als daarbuiten. Voorts zijn collega-portiers en omstanders, die getuige zijn geweest van het handelen van verdachte, volkomen onverwacht geconfronteerd met een zeer bedreigende situatie die hun lang bij zal blijven. Portiers moeten ongestoord hun werk kunnen doen en verdienen daarbij met respect te worden behandeld. Het handelen van verdachte getuigt daar niet van. Daar komt bij dat verdachte op dat moment niet alleen een pistool bij zich droeg, maar ook een mes (lengte van het lemmet 125 mm, breedte van het lemmet 30 mm) en een hoeveelheid cocaïne. De rechtbank acht de feiten waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt zeer ernstig.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, zoals dit op de dagvaarding is vermeld en welk feit hiermee is afgedaan.
Tevens heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van straatroof, diefstal en vuurwapen bezit.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 3 april 2018. Het advies houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
"Er is sprake van voldoende probleembesef en [verdachte] neemt voldoende verantwoordelijkheid voor zijn handelen. In tegenstelling tot eerder is er meer openheid en lijkt de 'verharding' die er in de periode van de eerdere strafzaak (2015/2016) was langzaam plaats te hebben gemaakt voor een streven naar een stabiel leven waarin hij wegblijft van situaties die hem in de problemen doen belanden. Dat hem dit in de afgelopen maanden niet gelukt is, lijkt gelet op zijn persoonlijke omstandigheden - hij raakte zijn vriendin en woonruimte kwijt - verklaarbaar.
De Raad deelt de (…) visie van de jeugdreclassering dat terugkijkend het wegvallen van de duidelijkheid en structuur in het leven van [verdachte] een belangrijke bijdrage lijkt te hebben geleverd aan de (relatief korte) neerwaartse spiraal waarin [verdachte] is terechtgekomen met het delict waarvan hij verdacht wordt als gevolg.”
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het schorsingsonderzoek van de Jeugdreclassering d.d. 2 april 2018. Het advies houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
"Er ligt een uitgebreide pro Justitia rapportage d.d. 26-10-2015. Hierin wordt [verdachte] gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis en een chronische Post Traumatische Stress Stoornis, daarnaast kenmerken van een gedragsstoornis vanuit zijn kindertijd, veroorzaakt door verwaarlozing en onveiligheid. Wanneer verdachte voldoende structuur en duidelijkheid krijgt aangeboden kan hij echter goed functioneren. Dit is de afgelopen jaren ook gebleken, afgezien van een aantal verkeersovertredingen die alle te maken hebben met zijn scooterbezit, is [verdachte] niet weer gerecidiveerd voor strafbare feiten. Het delict waarvan [verdachte] nu verdacht wordt past niet in de ontwikkeling die hij de afgelopen jaren heeft laten zien. Wellicht heeft een en ander te maken met het, tijdelijke, verlies van structuur en duidelijkheid waar hij zeer slecht mee om kan gaan. Daarnaast is verdachte tijdens hetgeen waar hij van verdacht wordt zwaar onder invloed van alcohol en drugs. Dit is iets wat niet past in het patroon van de laatste tijd. Hij lijkt doordat zijn vastigheden, tijdelijk, verdwenen waren, te zijn losgegaan in het uitgaansleven en is hierbij te veel drank en drugs gaan gebruiken, met alle kwalijke gevolgen van dien.
(…)
Het lijkt de Jeugdreclassering voor [verdachte] ontwikkeling niet goed dat hij langdurig detentie in gaat. Het feit waarvan [verdachte] verdacht wordt is ernstig maar een incident dat zijn oorsprong vindt in zijn moeilijke persoonlijke omstandigheden. [verdachte] neemt zijn verantwoordelijkheid hiervoor en heeft zeker schuldbesef en spijt van het gebeurde."
Ter terechtzitting hebben zowel de Raad als de Jeugdreclassering nader toegelicht dat verdachte zeer gebaat is bij intensieve begeleiding en ondersteuning door de jeugdreclassering.
Het persoonlijk belang van verdachte om zijn leven na dit incident weer op te kunnen pakken, dient zwaarder te wegen dan het belang dat is gediend met het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De Jeugdreclassering acht een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd en algemene en bijzondere voorwaarden, waaronder een gestructureerde begeleide woonplek en eventueel behandeling, elektronische controle door middel van een enkelband, alcohol en drugscontroles, passend en geboden. Binnen welke termijn concreet invulling kan worden gegeven aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden is nog onduidelijk.
De rechtbank is met de officier van justitie, de raadsman, de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering van oordeel dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast, omdat dit gelet op de ontwikkelingsfase van de jongvolwassen verdachte de meest effectieve manier vormt om het gedrag in gunstige zin te beïnvloeden.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat aan verdachte 6 maanden jeugddetentie moet worden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd dat hij in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van 2 jaar. Nadrukkelijk wil de rechtbank hierbij opmerken dat een gevangenisstraf van aanzienlijk langere duur op zijn plaats was geweest, als de rechtbank niet van oordeel was geweest dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 2.269,- ter zake van materiële schade en € 800,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 335,88 ter vergoeding van materiële schade en € 800,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de beide vorderingen tot schadevergoeding toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit tot afwijzing van de beide vorderingen tot schadevergoeding, omdat hij niet voldoende in staat is geweest om kennis te nemen van de inhoud van deze vorderingen. Subsidiair heeft de raadsman gepleit, mocht de rechtbank de vorderingen (gedeeltelijk) toewijzen, rekening te houden met het feit dat verdachte geen draagkracht heeft.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt allereerst dat de beide vorderingen tot schadevergoeding kort vóór de zitting zijn ingebracht door de benadeelde partijen. De rechtbank gaat evenwel voorbij aan de stelling van de raadsman dat hij onvoldoende in staat is geweest om kennis te nemen van de inhoud van deze vorderingen, nu hem daartoe genoegzaam de gelegenheid is geboden ter terechtzitting.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde.
De vordering van [slachtoffer 1] , voor zover deze betrekking heeft op materiële schade zijnde het verlies van arbeidsinkomen van € 2.217,- en de reiskosten van € 52,- is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. Voor wat betreft de immateriële schade acht de rechtbank de vordering naar redelijkheid en billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van
€ 600,-. De rechtbank zal daarom de vordering tot een bedrag van totaal € 2.869,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 maart 2018.
Het overige gedeelte van de vordering zal de rechtbank niet ontvankelijk verklaren.
Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag van € 2.869,- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank stelt de bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen jeugddetentie op nihil.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De vordering van [slachtoffer 2] , voor zover deze betrekking heeft op materiële schade zijnde het verlies van arbeidsinkomen van € 240,-, tegemoetkoming verlofuren van € 43,58 en de reiskosten voor de zitting van € 52,30, is naar het oordeel van de rechtbank eveneens voldoende onderbouwd. Voor wat betreft de immateriële schade acht de rechtbank ook deze vordering naar redelijkheid en billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 600,-.
De rechtbank zal daarom de vordering tot een bedrag van totaal € 935,88,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 maart 2018.
Het overige gedeelte van de vordering zal de rechtbank niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag van € 935,88 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank stelt de bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen jeugddetentie op nihil.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 1 juli 2016, gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- jeugddetentie voor de duur van 365 dagen, waarvan
338 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan verdachte zijn naast algemene, ook bijzondere voorwaarden opgelegd. De proeftijd is ingegaan op 16 juli 2016. De officier van justitie heeft de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf, te weten voor de duur van 100 dagen. De hiervoor onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu veroordeelde de in voormeld vonnis d.d. 1 juli 2016 gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, kan de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de bij dat vonnis voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting, acht de rechtbank termen aanwezig thans te volstaan met het gelasten van een gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de jeugddetentie voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 1 juli 2016, te weten voor een gedeelte van 2 maanden. De rechtbank zal tevens de bij dit vonnis bepaalde proeftijd verlengen met één jaar. Daarnaast zal de rechtbank conform het advies van de Jeugdreclassering de in het vonnis gestelde bijzondere voorwaarden wijzigen, in die zin dat deze thans als volgt komen te luiden:
- dat veroordeelde zich gedurende een door de reclasseringsinstelling Jeugdbescherming Noord op het adres Waterloolaan 1 te Groningen te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang als door de jeugdreclassering aan te geven, en zich, indien de jeugdreclassering dit nodig acht, zal laten behandelen door het FACT-team of een andere instelling/behandelaar, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling/behandelaar in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld;
- dat veroordeelde zich voor de duur van zes maanden onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden;
- dat veroordeelde zich onthoudt van het gebruik van alcohol en (in elk geval: hard-)drugs, zulks ter nadere bepaling van de jeugdreclassering, en meewerkt aan controle op het gebruik van alcohol en drugs, indien en zolang de jeugdreclassering dit nodig acht.
De algemene voorwaarden blijven in stand. Verdachte verdient nog een kans op hulp. De rechtbank overweegt daarbij nadrukkelijk dat dit, zeker gelet op zijn strafrechtelijk verleden, voor verdachte de laatste kans is.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14g en 14f van het Wetboek van Strafrecht.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77c, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 285 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 van de Opiumwet en de artikelen 26, 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 5 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.869,-(zegge: tweeduizend achthonderdnegenzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2018.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 2.869,- (zegge: tweeduizend achthonderdnegenzestig euro), en stelt de bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen jeugddetentie op nihil.
Dit bedrag bestaat uit € 2.269,- aan materiële schade en € 600,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 935,88(zegge: negenhonderd vijfendertig euro en achtentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2018.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 935,88 (zegge: negenhonderd vijfendertig euro en achtentachtig eurocent), en stelt de bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen jeugddetentie op nihil.
Dit bedrag bestaat uit € 335,88,- aan materiële schade en € 600,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/840030-15:

Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de jeugddetentie voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 1 juli 2016, te weten voor een gedeelte van 2 maanden.
Beveelt dat de vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 14fa van het Wetboek van Strafrecht, geheel in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf.
Verlengt de bij vonnis van de meervoudige kamer te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 1 juli 2016 bepaalde proeftijd met één jaar.
Wijzigt de in het vonnis van de meervoudige kamer te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 1 juli 2016 gestelde bijzondere voorwaarden, in die zin dat deze thans luiden:
- dat veroordeelde zich gedurende een door de reclasseringsinstelling Jeugdbescherming Noord op het adres Waterloolaan 1 te Groningen te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang als door de jeugdreclassering aan te geven, en zich, indien de jeugdreclassering dit nodig acht, zal laten behandelen door het FACT-team of een andere instelling/behandelaar, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling/behandelaar in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld;
- dat veroordeelde zich voor de duur van zes maanden onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden;
- dat veroordeelde zich onthoudt van het gebruik van alcohol en (in elk geval: hard-)drugs, zulks ter nadere bepaling van de jeugdreclassering, en meewerkt aan controle op het gebruik van alcohol en drugs, indien en zolang de jeugdreclassering dit nodig acht.
Handhaaft de algemene voorwaarden.
Wijst voor het overige de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 1 juli 2016, af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en mr. R. Depping, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 april 2018.