ECLI:NL:RBNNE:2018:1432

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
LEE - 17 _ 1599
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering indicatie Banenafspraak en niet-ontvankelijkheid beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 18 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een indicatie Banenafspraak door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, vertegenwoordigd door de gemeente, had geen bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 24 augustus 2016, waarin de indicatie werd geweigerd. De gemeente diende op 4 oktober 2016 een bezwaarschrift in, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 27 februari 2017. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn beroep omdat hem een verwijt kan worden gemaakt van het niet indienen van bezwaar tegen het primaire besluit. De rechtbank heeft artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht toegepast, dat stelt dat geen beroep kan worden ingesteld als de belanghebbende redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt. De rechtbank concludeert dat eiser niet zelf bezwaar heeft gemaakt en dat de gemeente hem had kunnen adviseren om dit te doen. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard en is niet toegekomen aan de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/1599

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: B. Heijs van de gemeente [naam gemeente 2] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: A.B. Froentjes).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd voor
eiser een indicatie Banenafspraak af te geven. Tegen dit besluit heeft de gemeente [naam gemeente 2] bij brief van 4 oktober 2016 een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 27 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de gemeente [naam gemeente 2] ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, die werd vergezeld door [naam werkconsulente] , werkconsulente bij de gemeente [naam gemeente 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
De gemeente [naam gemeente 2] heeft op 1 juli 2016 een aanvraag om een indicatie Banenafspraak ingediend voor eiser op grond van de Participatiewet. Deze aanvraag heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiser in staat wordt geacht het wettelijk minimumloon te kunnen verdienen, zodat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor een indicatie Banenafspraak.
3. In beroep heeft eiser zich tegen het bestreden besluit gekeerd.
4. De rechtbank zal eerst ambtshalve de ontvankelijkheid van het beroep beoordelen, alvorens zij – voor zover daar al aan wordt toegekomen – ingaat op de inhoud van het bestreden besluit en de daartegen gerichte beroepsgronden.
5. Op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit als de belanghebbende redelijkerwijs kan worden verweten daartegen geen bezwaar te hebben gemaakt.
6. De rechtbank stelt vast dat de gemeente [naam gemeente 2] namens eiser beroep heeft ingesteld en dat het beroep niet door vorenbedoelde gemeente zelf – zoals de gemachtigde van eiser ter zitting heeft bevestigd – is ingediend. Eiser heeft in de fase hiervoor, geen bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 24 augustus 2016. Van belang is dat verweerder bij brief van 24 augustus 2016 een afschrift van het primaire besluit aan eiser heeft gezonden. Daarin is het volgende opgenomen: “Als u het niet eens bent met onze beslissing kunt u vóór 6 oktober 2016 een bezwaarschrift indienen”. De gemeente [naam gemeente 2] heeft bij brief van 4 oktober 2016 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd en ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat hem van het niet maken van bezwaar tegen het primaire besluit geen verwijt kan worden gemaakt. Dat, zoals de gemachtigde van eiser ter zitting heeft betoogd, met eiser is besproken om bezwaar te maken, laat onverlet dat eiser niet zelf – zo nodig met hulp van een juridisch medemerker van de gemeente – bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Daarbij komt dat de gemeente eiser had kunnen adviseren om, ook ter behoud van zijn rechten, bezwaar te maken tegen het primaire besluit. Dat eiser, naar ter zitting is gesteld, niet in staat was om in een bezwaarschrift zijn argumenten goed te verwoorden, doet daaraan niet af. Immers, de gemeente had samen met eiser een bezwaarschrift, zo nodig eerst op nader aan te voeren gronden, kunnen indienen en eiser kunnen helpen bij het formuleren van de gronden tegen het door verweerder in het primaire besluit ingenomen standpunt. Voor de stelling ter zitting dat voor eiser bezwaar is gemaakt, biedt het bezwaarschrift geen aanknopingspunten.
7. Uit wat is overwogen onder 5 en 6 volgt dat eiser niet ontvankelijk is in zijn beroep. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de inhoud van het bestreden besluit en een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van der Werff, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.