13.3Weging van de bewijsmiddelen leidt de rechtbank daarom tot het oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat (vrijwel alle) 446 uren die zij volgens de urenspecificatie heeft besteed aan
"Research/testen (+ intern overleg).", daadwerkelijk kwalificeren als S&O-werk dat zij zelf heeft verricht. Wat er ligt, is onvoldoende specifiek wat betreft de precieze aard van de verrichte werkzaamheden. De rechtbank merkt op dat dit punt in het nadeel van eiseres wordt beslist, omdat zij de bewijslast en dus ook het bewijsrisico draagt. Nu verweerder het aantal uren gemotiveerd heeft betwist, is er van de kant van eiseres meer nodig om de drempel van aannemelijk maken te halen.
14. Het voorgaande betekent ook dat de rechtbank de deelgeschillen over een aantal waarnemingen op detailniveau (waaronder de aansluiting van de urenspecificatie op de agenda op een aantal dagen in 2013) onbesproken zal laten. Want zelfs als de rechtbank op die punten het standpunt van eiseres volgt, kan dit niet meer tot de conclusie leiden dat zij in 2013 wel ten minste 500 uren aan S&O-werk heeft besteed.
15. Eiseres heeft nog aangevoerd dat verweerder pas in de beroepsfase met gerichte argumenten is gekomen tegen de toekenning van de S&O-aftrek. Volgens haar moeten daar consequenties aan worden verbonden.
16. De rechtbank overweegt dat in het fiscale procesrecht partijen, binnen de grenzen van de goede procesorde, hun standpunten naar believen mogen wijzigen en aanvullen. In de kern staat immers steeds alleen het (financiële) gevolg van die standpunten ter discussie, te weten de belastingschuld zoals die uit de wet voortvloeit. Verweerder heeft inderdaad op de eerste zitting het subsidiaire standpunt ingenomen dat eiseres in 2013 niet ten minste 500 uren aan S&O-werk heeft besteed. De rechtbank merkt op dat verweerder de S&O-aftrek bij het opleggen van de navorderingsaanslag al wel had gecorrigeerd, maar dan op grond van het niet voldoen aan het (reguliere) urencriterium. De rechtbank heeft eiseres vervolgens in staat gesteld om voor wat betreft het aantal S&O-uren (nader) bewijs te leveren en heeft eiseres tijdens de tweede zitting in de gelegenheid gesteld haar standpunt nader toe te lichten. Daarmee is hoor- en wederhoor toegepast en is eiseres dan ook niet benadeeld. Van een schending van de goede procesorde is naar het oordeel van de rechtbank ook overigens geen sprake.
17. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiseres voldoet aan het reguliere urencriterium in de zin van artikel 3.6 van de Wet IB 2001. Het beroep is in zoverre gegrond. Eiseres heeft echter niet voldaan aan het urencriterium zoals dat volgt uit artikel 3.77 van de Wet IB 2001. Dit betekent dat eiseres wel recht heeft op zelfstandigen- en startersaftrek, maar niet op de S&O-aftrek. Voor dat geval is niet ter discussie dat het inkomen uit werk en woning van eiseres voor 2013 moet worden vastgesteld op -/- € 7.420. Dit verlies uit werk en woning is tevens het ondernemingsverlies over 2013.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast € 102,44 (reiskosten openbaar vervoer, tweede klas), in verband met haar aanwezigheid tijdens de twee zittingen.
20. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is op 19 april 2018 gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Zomer, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.
Afschrift verzonden aan partijen op: