ECLI:NL:RBNNE:2018:1336

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
18/830377-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en belediging met vrijspraak voor zware mishandeling

Op 12 april 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee mishandelingen en twee beledigingen (spugen). De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, maar sprak hem vrij van twee pogingen tot zware mishandeling. De zaak kwam voor de rechtbank na een terechtzitting op 29 maart 2018, waar de verdachte aanwezig was met zijn advocaat, mr. C. Eenhoorn, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. R. van der Heide.

De tenlastelegging omvatte mishandelingen die plaatsvonden op verschillende data in de gemeente Groningen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het bewijs zorgvuldig gewogen. De officier van justitie had veroordeling voor de zware mishandeling gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaring van [getuige 1] niet betrouwbaar was en niet paste bij het letsel van het slachtoffer. Hierdoor kon niet bewezen worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de zware mishandeling.

De rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de mishandelingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers. De rechtbank heeft de straf gematigd, ondanks de ernst van de feiten, en heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 180 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830377-17
ter berechting gevoegd parketnummer 18/830378-17
ad informandum gevoegd parketnummer 18/155526-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 april 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
29 maart 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 20 oktober 2017, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] terwijl hij op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geschopt/ getrapt en/of geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
subsidiair
hij op of omstreeks 20 oktober 2017, in de gemeente Groningen, een persoon, te weten
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht, althans tegen het hoofd, te schoppen/trappen en/of meermalen, althans eenmaal, tegen/op het hoofd en/of overige delen van het lichaam te slaan/stompen;
2.
(zaak met parketnummer 830378-17)
hij op of omstreeks 10 september 2017, in de gemeente Groningen, een persoon, te weten
[slachtoffer 2], heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] op de grond te duwen en/of (vervolgens) tegen de borst en/of overige delen van het lichaam van die [slachtoffer 2] te schoppen/trappen en/of meermalen, althans eenmaal, tegen/op het hoofd en/of overige delen van het lichaam van die [slachtoffer 2] te slaan/stompen;
3.
primair
(zaak met parketnummer 830378-17)
hij op of omstreeks 16 augustus 2017, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam, heeft geschopt/getrapt en/of meermalen, althans eenmaal, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer 3] heeft geslagen/gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] buiten bewustzijn is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 16 augustus 2017, in de gemeente Groningen, een persoon, te weten
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam te schoppen/trappen en/of meermalen, althans eenmaal, tegen/op het hoofd te slaan/stompen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 primair, 2 en 3 primair ten laste gelegde gevorderd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde acht de officier van justitie op grond van de getuigenverklaring van [getuige 1] en de blauwe plekken in het gezicht van het slachtoffer bewezen dat verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft geschopt en geslagen. Hoewel de verklaring van [getuige 1] opgeblazen zal zijn, is [getuige 1] een onafhankelijke getuige die geen reden heeft om verdachte zwart te maken. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam en naar de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte het slachtoffer zodanig heeft geslagen en geschopt dat het slachtoffer knock-out is gegaan. Ook bij dit feit heeft verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair en 3 primair ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige 1], dat verdachte het slachtoffer 10 tot 15 keer tegen het hoofd heeft geslagen en geschopt, ongeloofwaardig is. Het letsel dat het slachtoffer in zijn gezicht had, past niet bij deze verklaring. Bovendien heeft het slachtoffer geen pijn aan zijn gezicht gevoeld.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het slachtoffer knock-out is gegaan als gevolg van een vuistslag van verdachte. Dat is niet op de in het dossier aanwezige camerabeelden te zien. Dat het slachtoffer teveel gedronken had, heeft waarschijnlijk een rol gespeeld bij het bewusteloos raken. Derhalve kan niet worden bewezen dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair en subsidiair en het onder 3 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft getuige [getuige 1] verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte het slachtoffer 10 tot 15 keer in het gezicht heeft geschopt en geslagen. De rechtbank acht deze verklaring niet betrouwbaar, omdat deze verklaring niet past bij het aangetroffen sporen- en letselbeeld. Nu de verklaring van de getuige op dit belangrijke punt onbetrouwbaar is, kan deze ook voor het overige niet als bewijsmiddel worden gebruikt. Omdat verdachte geen herinnering heeft aan het feit en het slachtoffer zelf heeft verklaard dat hij niet heeft gemerkt dat hij is geslagen of geschopt terwijl hij op de grond lag, en het letsel bij verdachte ook kan passen bij de val uit het raam, is niet buiten redelijke twijfel vast te stellen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende stukken, in het bijzonder de camerabeelden van het incident, niet met voldoende zekerheid is vast te stellen dat er een causaal verband bestaat tussen de handelingen van verdachte -schoppen tegen het lichaam van het slachtoffer en slaan/stompen tegen/op het hoofd van het slachtoffer- en het buiten bewustzijn raken van het slachtoffer. Ook overigens is het geweld niet van dien aard geweest dat daaruit het (voorwaardelijk) opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan worden afgeleid. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, het primair ten laste gelegde. De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft mishandeld, zoals subsidiair is ten laste gelegd.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 29 maart 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb [slachtoffer 2] één keer op zijn schouder geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 september 2017, opgenomen op pagina 21 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017279385 d.d. 21 oktober 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Op 10 september 2017 ben ik naar [opvang] te Groningen gegaan. [verdachte] (
de rechtbank begrijpt steeds: verdachte)duwde mij met kracht van de stoel waarop ik zat. Ten gevolge van die duw viel ik hard op de vloer. Daarbij voelde ik hevige pijn aan mijn stuitje. [verdachte] sloeg mij met een tot vuist gebalde hand met kracht tegen mijn linkerschouder en trapte met kracht tegen mijn lichaam. Hij heeft mij ongeveer vijf keer met kracht getrapt. Ten gevolge van die trappen en slagen tegen mijn lichaam voelde ik hevige pijn aan mijn buik, beide benen en mijn beide armen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
14 oktober 2017, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
Op 10 september 2017 was ik aan het werk bij [opvang] te Groningen. [verdachte] sloeg met zijn vuist in het gezicht van [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] kwam hierdoor op de grond terecht. [verdachte] ging door met slaan. Hij schopte op de borst van [slachtoffer 2]. Hij heeft in totaal twee à drie keer geschopt. Tevens denk ik dat hij in totaal vier klappen heeft gehad. Twee op het hoofd en twee op de borst dan wel schouder.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 3 subsidiair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 maart 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 augustus 2017, opgenomen op pagina 6 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer 3];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 15 september 2017, opgenomen op pagina 9 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij op 10 september 2017 in de gemeente Groningen een persoon, te weten [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] op de grond te duwen en vervolgens tegen de borst en/of overige delen van het lichaam van die [slachtoffer 2] te schoppen/trappen en meermalen tegen/op het
hoofd en/of overige delen van het lichaam van die [slachtoffer 2] te slaan/stompen;
3.
subsidiair
hij op 16 augustus 2017 in de gemeente Groningen een persoon, te weten [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meermalen tegen het lichaam te schoppen/trappen en meermalen
tegen/op het hoofd te slaan/stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. mishandeling;
3.
subsidiairmishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 primair ten laste gelegde, alsmede de op de dagvaarding vermelde ad informandum gevoegde feiten 1 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de door de officier van justitie gevorderde straf te hoog is, gelet op de oriëntatiepunten van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten 1 en 3, zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld en welke feiten hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee mishandelingen en twee beledigingen (spugen). Verdachte, die ten tijde van de mishandelingen onder invloed van alcohol was, heeft met zijn gewelddadig handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De mishandelingen vonden bovendien plaats in en voor een opvanghuis voor daklozen, en daarmee in het zicht van anderen die met dit geweld werden geconfronteerd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling en belediging.
Hoewel gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de eerdere veroordelingen van verdachte een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, nu zij minder en minder zware strafbare feiten aan de op te leggen straf ten grondslag legt dan die, waarop de officier van justitie haar eis heeft gebaseerd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en subsidiair en 3 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 19 april 2018.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Sloten, voorzitter, mr. L.W. Janssen en
mr. J. van Bruggen, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 april 2018.