ECLI:NL:RBNNE:2018:1289

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
C/17/159887 / KG ZA 18-39
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke vernietiging van de overdracht van een schip in faillissement

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, hebben de curatoren van de vennootschap onder firma [de VOF] een vordering ingesteld tegen Stichting [naam stichting] met betrekking tot de eigendom van het schip de Rimar. De curatoren stellen dat de overdracht van het schip aan de stichting onterecht is geschied en verzoeken de voorzieningenrechter om de overdracht te vernietigen op grond van artikel 42 van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank oordeelt dat de curatoren voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de bodemrechter zal oordelen dat de overdracht van het schip terecht buitengerechtelijk is vernietigd. De rechtbank wijst de vordering van de curatoren toe en bepaalt dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een notariële akte tot eigendomsoverdracht van het schip aan de VOF en haar vennoten. Tevens wordt Stichting [naam stichting] veroordeeld tot afgifte van alle bij de Rimar behorende documenten en sleutels aan de curatoren, op straffe van een dwangsom. De rechtbank overweegt dat de overdracht van de Rimar door de VOF aan de stichting een onverplichte rechtshandeling was, die benadeling van de schuldeisers tot gevolg had. De curatoren hebben aangetoond dat de stichting en de VOF wisten of behoorden te weten dat de overdracht benadeling van de schuldeisers met zich zou meebrengen. De rechtbank wijst de reconventionele vorderingen van de stichting af, omdat er geen grond is voor opheffing van het beslag op de Rimar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/159887 / KG ZA 18-39
Vonnis in kort geding van 11 april 2018
in de zaak van

1.CYNTHIA GRONDSMA Q.Q., en

2.
ADRIAAN GEENSE Q.Q.,
in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van de vennootschap onder firma
[de VOF]en haar vennoten,
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
[W] BEHEER B.V.en
[V] BEHEER B.V.,
gevestigd te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. R.W. Kuper te Leeuwarden,
tegen
de stichting
STICHTING [naam stichting],
gevestigd te [woonplaats]
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. N.E. Koelemaij te Assen.
Partijen zullen hierna mr. Grondsma, mr. Geense en Stichting [naam stichting] genoemd worden. Mr. Grondsma en mr. Geense zullen gezamenlijk de curatoren genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 maart 2018,
  • de mondelinge behandeling van 27 maart 2018 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde producties,
  • de eis in reconventie,
  • de pleitnota's van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De vennootschap onder firma [de VOF] (hierna: [de VOF] ) is op 27 november 2015 eigenaar geworden van een schip genaamd de Rimar (hierna: de Rimar).
2.2.
De heer [voorzitter] (hierna: [voorzitter] ) is voorzitter van Stichting
[naam stichting] . Daarnaast is [voorzitter] bestuurder van de besloten vennootschap Aquatrading B.V. (hierna: Aquatrading). [voorzitter] is (zijdelings) bekend met de vennoten van [de VOF] , de gebroeders [X] .
2.3.
In februari 2017 heeft Aquatrading werkzaamheden voor [de VOF] verricht, waarvoor Aquatrading [de VOF] vier facturen heeft gestuurd voor een bedrag van in totaal € 12.467,24 inclusief BTW ter zake "gewerkte uren".
2.4.
Op 14 februari 2017 heeft [de VOF] een factuur aan Aquatrading verstuurd voor een bedrag van € 12.467,24 ter zake "bruikbaar ijzer".
2.5.
Op 26 april 2017 is de Rimar door [de VOF] aan [voorzitter] afgegeven. Bij schriftelijke verklaring van 27 april 2017 heeft Aquatrading het schip de Rimar voor een bedrag van
€ 12.467,24 van [de VOF] overgenomen tegen algehele kwijting van de hiervoor onder 2.3. genoemde facturen.
2.6.
De Rimar is vervolgens door Aquatrading gerestaureerd en verbouwd.
2.7.
Op 29 augustus 2017 heeft Aquatrading aan [de VOF] een factuur gestuurd voor een bedrag van € 33.297,68 ter zake voor [de VOF] uitgevoerde werkzaamheden over de maanden januari 2017 tot en met mei 2017. Op de factuur staat vermeld: "De factuur is verrekend met aankoop motorschip rimar".
2.8.
Bij onderhandse akte van levering van 5 september 2017 heeft [de VOF] de Rimar aan Stichting [naam stichting] verkocht voor een bedrag van € 33.297,68. In de akte van levering staat vermeld: "Genoemde koopsom is tussen partijen verrekend met uitstaande faktuur van koper ten laste van verkoper. De verkoper verleent de koper kwijting en décharge". De akte van levering is op 19 september 2017 ingeschreven in de registers.
2.9.
Bij schriftelijke verklaring van 19 september 2017 heeft Stichting [naam stichting] de Rimar van Aquatrading overgenomen voor een bedrag van € 35.000,-. Aquatrading heeft Stichting [naam stichting] daarvoor een lening verstrekt van € 35.000,-.
2.10.
Op 15 november 2017 is [de VOF] in staat van faillissement verklaard, alsmede haar vennoten [V] Beheer B.V. en [W] Beheer B.V., met aanstelling van mrs. Geense en (op een later moment) Grondsma als curatoren.
2.11.
Op 3 december 2017 heeft mr. Geense een brief van de heer [Y] ontvangen waarin [Y] heeft aangegeven dat hij eind zomer 2016 een schip genaamd de Rimar van [de VOF] heeft gekocht voor een bedrag van € 42.500,-. [Y] heeft voorts geschreven dat er een bedrag van € 32.500,- is aanbetaald aan [de VOF] , alsmede dat de koop nadien door hem is geannuleerd, waarna met [de VOF] zou zijn overeengekomen dat de aanbetaling zou worden terugbetaald indien er een nieuwe koper voor de Rimar zou zijn.
2.12.
Na onderzoek is de curatoren vervolgens gebleken dat de Rimar op 19 september 2017 door Stichting [naam stichting] in eigendom was verkregen. Op 18 januari 2018 heeft mr. Geense Stichting [naam stichting] aangeschreven met de mededeling dat de factuur van Stichting [naam stichting] waarmee de koopsom van de Rimar zou zijn verrekend, niet in de administratie van [de VOF] is aangetroffen. Mr. Geense heeft Stichting [naam stichting] in voornoemde brief verzocht om een kopie van de betreffende factuur aan hem te sturen.
2.13.
De curatoren hebben voorts aan de rechter-commissaris verzocht om te mogen binnentreden op het terrein van [voorzitter] aan [adres] , waar Stichting
[naam stichting] gevestigd is. Op 24 januari 2018 is mr. Grondsma, vergezeld door de heer
F. van Velzen (hierna: Van Velzen), Register Taxateur Machinerieën en Bedrijfsinventarissen bij Troostwijk Waardering en Advies B.V.) en een deurwaarder naar het adres van [voorzitter] gegaan, waar de Rimar door hen werd aangetroffen. Van Velzen heeft in dit verband verklaard dat de oud ijzer-prijs van het schip ongeveer € 40.000,-/€ 50.000,- bedraagt en in de aangetroffen staat circa € 70.000,-, zoals volgt uit zijn e-mailbericht van 24 januari 2018 aan mr. Grondsma.
2.14.
Na mondeling verkregen toestemming van de rechter-commissaris heeft
mr. Grondsma bij handgeschreven brief van 24 januari 2018 de nietigheid ingeroepen van de overdracht van de Rimar van [de VOF] aan Stichting [naam stichting] . In die brief heeft mr. Grondsma geschreven dat de factuur waarmee zou zijn verrekend in de administratie van [de VOF] niet voorkomt, alsmede dat de werkelijke waarde van de Rimar het factuurbedrag waarmee zou zijn verrekend ver overtreft. Vervolgens heeft mr. Grondsma de deurwaarder opdracht gegeven om de Rimar aan de ketting te leggen. Hiervan is door de deurwaarder proces-verbaal opgemaakt en het beslag is ingeschreven in het Kadaster. Op 25 januari 2018 heeft de rechter-commissaris ook schriftelijk toestemming gegeven voor de buitengerechtelijke vernietiging.
2.15.
De heer [Z] (hierna: [Z] ) heeft interesse getoond in de Rimar en heeft daarover in november 2017 contact gehad met [voorzitter] . [Z] was destijds bereid de Rimar te kopen voor ongeveer € 50.000,- te vermeerderen met 21 % BTW. Ook zijn er contacten geweest tussen [Z] en de vennootschap Unika B.V., een door [de VOF] naar voren geschoven bedrijf waarvan de heren [X] de aandelen zouden krijgen, over een grote verbouwing van het schip voor een aanneemsom van € 393.108,-.
2.16.
Handelsonderneming Reitsma B.V. en Hoeben Metalen B.V. hebben op 20 maart 2018 respectievelijk 23 maart 2018 biedingen op de Rimar gedaan van € 13.000,- respectievelijk € 12.750,-.

3.De vordering in conventie

3.1.
De curatoren vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) te bepalen, op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW, dat het vonnis dezelfde kracht zal hebben als een in wettige vorm opgemaakte notariële akte tot eigendomsoverdracht van het schip de Rimar, brandmerk 11867 B ROTT 1964 aan de vennootschap onder firma [de VOF] en haar vennoten [W] Beheer B.V. en [V] Beheer B.V., welk vonnis voor inschrijving vatbaar is in de daartoe bestemde openbare registers;
b) te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de notariële akte tot levering van de Rimar;
c) Stichting [naam stichting] te veroordelen tot afgifte aan de curatoren van alle bij de Rimar behorende documenten, sleutels en andere zaken, binnen twee dagen na betekening van het toewijzend vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag dat Stichting [naam stichting] hieraan niet voldoet met een maximum van € 75.000,-;
d) met veroordeling van Stichting [naam stichting] in de proceskosten inclusief nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Stichting [naam stichting] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De vordering in reconventie

4.1.
Stichting [naam stichting] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) op te heffen het op 24 januari 2018 door de curator gelegde beslag (en eventuele beslagen welke zij ondertussen gelegd mocht hebben) op het stalen schip genaamd Rimar, zijnde een ingeschreven schip met brandmerk 11867 B ROTT 1964, 376,089 m3 verpl./laadvermogen, staande ten name van Stichting [naam stichting] ;
b) de curatoren hoofdelijk:
- ertoe te veroordelen om binnen achtenveertig uur na betekening van het ten dezen te wijzen vonnis alle noodzakelijke medewerking te verlenen aan de doorhaling van het onder a) bedoelde beslag in de openbare registers;
- te verbieden opnieuw beslag te doen leggen op het onder II bedoelde schip onder/ten laste van [naam stichting] ;
alles op straffe van door de curator hoofdelijk aan Stichting [naam stichting] te verbeuren dwangsommen van € 20.000,- ineens, te vermeerderen met € 5.000,- per ingetreden etmaal waarin de curator in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen of nalaat een in strijd met het vonnis verrichte handeling ongedaan te maken, te vermeerderen met de wettelijke rente;
c) met hoofdelijke veroordeling van de curatoren in de proceskosten inclusief nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
De curatoren voeren verweer.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.Het geschil en de beoordeling daarvan in conventie

Spoedeisend belang

5.1.
Stichting [naam stichting] heeft in de eerste plaats betwist dat de curatoren een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen in kort geding.
5.2.
Het spoedeisend belang van de curatoren vloeit naar het oordeel van de voorzieningenrechter voort uit het belang van de curatoren om de Rimar ten behoeve van de boedel te verkopen aan [Z] . In dit verband is voldoende aannemelijk geworden dat [Z] nog steeds geïnteresseerd is in het afnemen van het schip, maar dat hij wel duidelijkheid wenst over de mogelijkheid om het schip te kopen.
Buitengerechtelijke vernietiging ex artikel 42 Fw
5.3.
De curatoren vorderen dat onderhavig vonnis in kort geding in de plaats komt van een notariële akte, waarbij de Rimar op naam van [de VOF] en haar vennoten komt te staan in plaats van op naam van Stichting [naam stichting] . Tussen partijen is in geschil of
mr. Grondsma de rechtshandelingen die hebben geleid tot de verkoop en levering van de Rimar door [de VOF] aan Stichting [naam stichting] op grond van een actio pauliana ex artikel 42 Fw rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd.
5.4.
De curatoren stellen in dit verband, verkort weergegeven, dat het faillissement van [de VOF] op 3 oktober 2017 is aangevraagd en op 15 november 2017 is uitgesproken. Volgens de curatoren is [voorzitter] een bekende van de heren [X] en [de VOF] en is [voorzitter] betrokken bij scheepshandel die door de heren [X] buiten [de VOF] om werd gedaan. Op het terrein van [voorzitter] zijn ook zaken van [de VOF] aangetroffen die vermoedelijk kort voor het faillissement daar naar toe zijn gebracht, aldus de curatoren. De verkoop en levering van de Rimar van [de VOF] aan Stichting [naam stichting] was volgens de curatoren een onverplichte rechtshandeling ex artikel 42 Fw waarvan beide partijen wisten, althans behoorden te weten, dat benadeling van schuldeisers het gevolg zou zijn. In de onderhandse leveringsakte van 5 september 2017 staat ten onrechte vermeld dat er is verrekend met een factuur van koper (Stichting [naam stichting] ) ten laste van verkoper ( [de VOF] ). Er is geen factuur van Stichting [naam stichting] aan [de VOF] . Van een geldige verrekening is dan ook geen sprake, zodat Stichting [naam stichting] de Rimar om niet heeft verkregen. De factuur waarmee zou zijn verrekend ad
€ 33.297,68 is een factuur van Aquatrading aan [de VOF] . Deze factuur is volgens de curatoren niet bekend in de administratie van [de VOF] . Bovendien betreft dit een factuur voor werkzaamheden aan de Rimar, terwijl Aquatrading ook pretendeert de Rimar al op 26 april 2017 te hebben gekocht. De curatoren betwisten dat Aquatrading de Rimar al in april 2017 heeft gekocht, alsmede het bestaan van de factuur van Aquatrading op [de VOF] ad € 33.297,68. Indien de voorzieningenrechter niet mocht aannemen dat de Rimar is overgedragen om niet, stellen de curatoren subsidiair dat de Rimar kort voor het faillissement van [de VOF] tegen een veel te lage waarde aan Stichting [naam stichting] is verkocht, zodat wordt vermoed dat partijen wetenschap van benadeling hadden ex artikel 43 lid 1 sub 1 Fw. De overdracht van de Rimar door [de VOF] aan Stichting [naam stichting] is dan ook paulianeus geweest en terecht vernietigd, aldus de curatoren.
5.5.
Stichting [naam stichting] betwist dat mr. Grondsma buitengerechtelijk de vernietiging heeft mogen inroepen van de rechtshandelingen die tot verkoop en levering van de Rimar door [de VOF] aan Stichting [naam stichting] hebben geleid. Stichting [naam stichting] voert daartoe aan, samengevat weergegeven, dat de curatoren niet de koop tussen [de VOF] en Aquatrading hebben vernietigd, zodat de curatoren geen belang hebben om de levering aan Stichting [naam stichting] , die een uitvloeisel is van deze koop, aan te tasten. Ook als dat anders zou zijn, kan de ingeroepen vernietiging volgens Stichting [naam stichting] niet slagen. Stichting [naam stichting] betwist dat er sprake is van een onverplichte rechtshandeling. Al in april 2017 hebben [de VOF] en Aquatrading een overeenkomst van koop gesloten. [de VOF] was daarom gehouden het schip over te dragen aan Aquatrading. Volgens Stichting [naam stichting] stond het Aquatrading vrij om te verlangen dat die leveringsplicht zou worden nagekomen jegens Stichting [naam stichting] . Ook was er geen sprake van een rechtshandeling om niet. De koop tussen [de VOF] en Aquatrading vond immers plaats tegen een koopprijs van € 12.467,24. Deze is voldaan door middel van verrekening met een viertal facturen uit februari 2017, aldus Stichting [naam stichting] . Niet is gebleken dat schuldeisers van [de VOF] daardoor zijn benadeeld. Aquatrading heeft het schip gekocht voor een marktconforme prijs. Gezien de staat van verwaarlozing was de Rimar destijds niet meer waard dan de sloopwaarde. Uit de overgelegde biedingen van Handelsonderneming Reitsma B.V. en Hoeben Metalen B.V. blijkt dat de sloopwaarde zelfs nu niet meer bedraagt dan
€ 13.000,-, aldus Stichting [naam stichting] . Stichting [naam stichting] zelf heeft zich jegens Aquatrading weliswaar verbonden aan een koopsom van € 35.000,-, maar dat is het gevolg van de investeringen die Aquatrading in het schip heeft gestoken. Stichting [naam stichting] betwist voorts, voor zover nodig, dat aan het vereiste is voldaan dat [de VOF] wetenschap had dat de schuldeisers zouden worden benadeeld. Voor zover [de VOF] al reden had om rekening te houden met mogelijke benadeling van schuldeisers, geldt niet dat Aquatrading en Stichting [naam stichting] hiervan wisten of behoorden te weten. Voor [voorzitter] was er geen reden om te vermoeden dat [de VOF] failliet zou gaan. Stichting [naam stichting] wijst verder op de verstrekkende aard van de gevraagde voorziening en de onomkeerbare gevolgen bij toewijzing van de vordering. Indien de voorzieningenrechter de vordering zal toewijzen, verzoekt Stichting [naam stichting] dat hieraan de voorwaarde wordt verbonden dat door de curatoren zekerheid wordt gesteld voor de eventuele schade van Stichting [naam stichting] , wanneer achteraf blijkt dat de curatoren ongelijk hebben.
5.6.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Voor vernietiging van een rechtshandeling ex artikel 42 lid 1 Fw is vereist dat de schuldenaar (de failliet) die rechtshandeling voor de faillietverklaring onverplicht heeft verricht (I), met als gevolg benadeling van de schuldeisers (II). Ook is vereist dat de schuldenaar wist of behoorde te weten dat benadeling van de schuldeisers het gevolg van de rechtshandeling zou zijn (III). Lid 2 bepaalt dat een rechtshandeling anders dan om niet slechts wegens benadeling kan worden vernietigd, indien ook de wederpartij van de schuldenaar wist of behoorde te weten dat benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn (IV).
5.7.
Partijen twisten in de eerste plaats of sprake is van een onverplicht verrichte rechtshandeling in de zin van artikel 42 Fw. De verkoop door de schuldenaar, met verrekening van de koopprijs met een opeisbare schuld aan de koper is onverplicht, tenzij er reeds een verplichting bestond om tot verkoop over te gaan (vgl. HR 18 december 1992, NJ 1993, 169).
5.8.
Ter zitting is door Stichting [naam stichting] erkend dat, anders dan in de onderhandse leveringsakte van 5 september 2017 staat vermeld, [de VOF] geen schuld aan Stichting [naam stichting] had, maar aan Aquatrading. Van een opeisbare schuld van [de VOF] aan Stichting [naam stichting] was dan ook geen sprake. Evenmin is de voorzieningenrechter gebleken dat er op [de VOF] (voor het aangaan van de overeenkomst van 5 september 2017) reeds een verplichting rustte om tot verkoop van de Rimar aan Stichting [naam stichting] over te gaan. Dit betekent dat voldoende aannemelijk is geworden dat de verkoop en overdracht van de Rimar door [de VOF] aan Stichting [naam stichting] onverplicht is verricht.
5.9.
Nu geen sprake was van een (opeisbare) schuld van [de VOF] aan Stichting [naam stichting] heeft Stichting [naam stichting] de Rimar naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter om niet gekregen. Tegenover de overdracht van de Rimar stond geen (reële) tegenprestatie. De omstandigheid dat Aquatrading een vordering op [de VOF] had, doet daar niet aan af. Aquatrading was geen partij bij de overeenkomst van 5 september 2017.
5.10.
Ook de gestelde verkoop van de Rimar door [de VOF] aan Aquatrading in april 2017 maakt het vorenstaande niet anders. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat er een rechtsgeldige koopovereenkomst tussen [de VOF] en Aquatrading tot stand is gekomen. Daargelaten het feit dat in een door [de VOF] en Aquatrading ondertekende schriftelijke verklaring van 27 april 2017 staat vermeld dat Aquatrading het schip de Rimar voor een bedrag van € 12.467,24 van [de VOF] heeft overgenomen tegen algehele kwijting van nog openstaande facturen ad € 12.467,24, is voorshands niet gebleken dat [de VOF] de Rimar daadwerkelijk aan Aquatrading heeft geleverd. In dit verband acht de voorzieningenrechter van belang dat Stichting [naam stichting] (desgevraagd) ter zitting heeft verklaard dat Aquatrading feitelijk nimmer eigenaar van de Rimar is geworden, zodat onvoldoende is komen vast te staan dat [de VOF] de Rimar reeds rechtsgeldig aan Aquatrading had verkocht. Feiten of omstandigheden waaruit volgt dat Aquatrading het recht op levering van de Rimar aan Stichting [naam stichting] had gecedeerd, zijn niet door Stichting [naam stichting] tot haar verweer aangevoerd en zijn de voorzieningenrechter ook overigens niet gebleken. Voorts is ter zitting door de curatoren gesteld dat de vier facturen van Aquatrading waarmee de Rimar zou zijn verrekend, in de boekhouding van [de VOF] zijn verrekend met de factuur van 14 februari 2017 van [de VOF] aan Aquatrading ad € 12.467,24 ter zake "bruikbaar ijzer", zodat de juistheid van de gestelde verrekening zoals genoemd in de schriftelijke verklaring van 27 april 2017 voorshands evenmin kan worden vastgesteld. Het verweer van Stichting [naam stichting] dat de curatoren ook de koop tussen [de VOF] en Aquatrading hadden moeten vernietigen, zal de voorzieningenrechter daarom als onvoldoende adequaat onderbouwd passeren.
5.11.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat er sprake is van benadeling van de boedel, omdat de schuldeisers van [de VOF] door de overdracht van de Rimar in hun verhaalsmogelijkheden zijn beperkt. Indien de overdracht van de Rimar niet had plaatsgevonden, had het schip door de curatoren te gelde kunnen worden gemaakt, waarna de opbrengst ten goede was gekomen aan de schuldeisers van [de VOF] .
5.12.
Nu naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter sprake is van benadeling van schuldeisers door een rechtshandeling om niet en [de VOF] die rechtshandeling binnen één jaar voor de faillietverklaring heeft verricht, wordt vermoed dat [de VOF] wist of behoorde te weten dat benadeling van de schuldeisers het gevolg van de rechtshandeling zou zijn (artikel 45 Fw).
5.13.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat voldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter zal oordelen dat de overdracht van de Rimar door [de VOF] aan Stichting
[naam stichting] terecht buitengerechtelijk is vernietigd op grond van artikel 42 Fw.
Het voorgaande brengt met zich dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter Stichting [naam stichting] gehouden is de Rimar aan de boedel terug te geven (artikel 3:53 BW juncto artikel 51 lid 1 Fw). De door de curatoren gevorderde voorzieningen om die teruggave te bewerkstelligen acht de voorzieningenrechter daarom toewijsbaar. Het verzoek van Stichting [naam stichting] om aan deze toewijzing de voorwaarde te verbinden van zekerheidstelling door de curatoren voor de schade die Stichting [naam stichting] eventueel zal lijden indien naderhand mocht blijken dat de curatoren ongelijk hebben, zal de voorzieningenrechter afwijzen. Stichting [naam stichting] heeft immers niet betaald voor de Rimar, zodat van schade of ander nadeel aan de zijde van Stichting [naam stichting] voorshands niet is gebleken.
5.14.
De door de curatoren gevorderde afgifte van Stichting [naam stichting] van alle bij de Rimar behorende documenten en sleutels, acht de voorzieningenrechter eveneens toewijsbaar. De in dit verband gevorderde dwangsom zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum te melden. Dit vormt naar het oordeel van de voorzieningenrechter een voldoende prikkel tot nakoming van het vonnis. De gevorderde afgifte van andere zaken behorend bij de Rimar zal als onvoldoende bepaald worden afgewezen.
Proceskosten
5.15.
Stichting [naam stichting] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curatoren worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 98,01
- griffierecht 291,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.205,01.
5.16.
De gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld. De gevorderde kosten ingeval na betekening tot executoriale beslaglegging (zonder gerechtelijke maatregelen) wordt overgegaan ten bedrag van € 258,00 zullen worden afgewezen, nu niet op voorhand is te beoordelen of deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt.

6.Het geschil en de beoordeling daarvan in reconventie

6.1.
Stichting [naam stichting] vordert in reconventie - kort gezegd - opheffing van het beslag op de Rimar en beroept zich op haar stellingen in conventie. De curatoren voeren daartegen verweer onder verwijzing naar hetgeen in conventie is aangevoerd.
6.2.
Gelet op de toewijzing van de vorderingen in conventie, bestaat er geen grond voor opheffing van het beslag op de Rimar. De reconventionele vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
6.3.
Stichting [naam stichting] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curatoren worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 408,00 (factor 0,5 × tarief € 816,00).
De voorzieningenrechter zal de kostenveroordeling in reconventie ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
bepaalt, op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW, dat dit vonnis dezelfde kracht zal hebben als een in wettige vorm opgemaakte notariële akte tot eigendomsoverdracht van het schip de Rimar, brandmerk 11867 B ROTT 1964 aan v.o.f. [de VOF] en haar vennoten [W] Beheer B.V. en [V] Beheer B.V., welk vonnis vatbaar is voor inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers,
7.2.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de notariële akte tot levering van de Rimar,
7.3.
veroordeelt Stichting [naam stichting] tot afgifte aan de curatoren van alle bij de Rimar behorende documenten en sleutels, binnen twee dagen na betekening van dit vonnis,
7.4.
veroordeelt Stichting [naam stichting] om aan de curatoren een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag dat zij niet aan de in 7.3. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,- is bereikt,
7.5.
veroordeelt Stichting [naam stichting] in de proceskosten, aan de zijde van de curatoren tot op heden vastgesteld op € 1.205,01, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.6.
veroordeelt Stichting [naam stichting] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Stichting [naam stichting] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
7.7.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.9.
wijst de vorderingen af,
7.10.
veroordeelt Stichting [naam stichting] in de proceskosten, aan de zijde van de curatoren tot op heden vastgesteld op € 408,00,
7.11.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Biesma en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 698/ah