ECLI:NL:RBNNE:2018:1259

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 april 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
18/950089-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningoverval met doodslag en vormverzuim in strafprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 6 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een woningoverval in Gees op 30 juni 2016, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer 1], om het leven is gekomen. De verdachte is beschuldigd van medeplegen van doodslag, vergezeld van een strafbaar feit, namelijk diefstal met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten de woning is binnengekomen met de intentie om te stelen, waarbij zij geweld hebben gebruikt tegen het slachtoffer. Het slachtoffer is zwaar toegetakeld en is later overleden aan de gevolgen van het geweld. De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de procedurele aspecten van de zaak, waaronder een vormverzuim in de strafprocedure. De verdediging heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege deze vormverzuimen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel er sprake was van ernstige vormverzuimen, dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, rekening houdend met de ernst van het delict en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/950089-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 april 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
6, 7, 8, 9 en 29 maart 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Drummen, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Kappeyne van de Coppello.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juni 2016 te Gees, althans in de gemeente Coevorden,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] (meermalen) in het
gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen, te stompen
en/of te slaan, althans door op enigerlei wijze zodanig lichamelijk geweld op
die [slachtoffer 1] uit te oefenen dat deze aan de gevolgen daarvan, althans van het
daardoor ontstane letsel, is overleden,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig
strafbaar feit,
te weten diefstal met geweld in vereniging gedurende de voor de nachtrust
bestemde tijd in een woning, van een of meer geldbedragen, een hoeveelheid
sieraden een portemonnee met inhoud, een envelop met inhoud en/of een of meer
sleutels,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat
feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heter
daad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit hetzij
straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
A.
hij op of omstreeks 30 juni 2016 te Gees, althans in de gemeente Coevorden,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
door die [slachtoffer 1] (meermalen) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen
het lichaam te schoppen, te stompen en/of te slaan, althans door op enigerlei
wijze zodanig lichamelijk geweld op die [slachtoffer 1] uit te oefenen dat deze aan de
gevolgen daarvan, althans van het daardoor ontstane letsel, is overleden;
en/of
B.
hij op of omstreeks 30 juni 2016 te Gees, althans in de gemeente Coevorden,
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning aan/nabij de
[straatnaam] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer
geldbedragen, een hoeveelheid sieraden een portemonnee met inhoud, een
envelop met inhoud en/of een of meer sleutels, in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben/heeft verschaft en/of dat/die goed(eren) onder zijn/hun bereik
hebben/heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming
en/of
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, en/of om, bij
betrapping op heter daad aan zichzelf en/of zijn mededaders hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat
verdachte en/of zijn mededader(s)
- zich aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] hebben/heeft vertoond terwijl hun/zijn
gezicht(en) waren/was geschminkt, althans waren/was voorzien van kleurstof
en/of
- die [slachtoffer 1] in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam
hebben/heeft geschopt, gestompt en/of geslagen en/of
- met die [slachtoffer 1] in gevecht/worsteling zijn/is gegaan en/of
- de armen/polsen van die [slachtoffer 1] op diens rug hebben/heeft vastgebonden met
een of meer snoeren, met tape en/of met een of meer kledingstukken, althans
met een of meer voor vastbinden geschikte voorwerp(en), en/of
- de benen/enkels van die [slachtoffer 1] hebben/heeft vastgebonden met een of meer
snoeren, met tape en/of met een of meer kledingstukken, althans met een of
meer voor vastbinden geschikte voorwerp(en), en/of
- een of meer snoeren, althans een of meer voor vastbinden geschikte
voorwerp(en) om de nek/hals van die [slachtoffer 1] hebben/heeft gebonden en/of
- een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, hebben/heeft
gericht op die [slachtoffer 2] , althans dat vuurwapen/voorwerp zichtbaar voor
die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] hebben/heeft vastgehouden en/of
- dreigend tegen die [slachtoffer 2] hebben/heeft gezegd: "Jullie hebben drie
kluizen", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 2] hebben/heeft vastgepakt en/of
- die [slachtoffer 2] hebben/heeft meegetrokken/meegenomen naar de benedenverdieping
van die woning en/of
- die [slachtoffer 2] hebben/heeft bevolen een kantoordeur in die woning te
ontsluiten en/of - die [slachtoffer 2] hebben/heeft bevolen een tas te geven en/of
- dreigend aan die [slachtoffer 2] hebben/heeft gevraagd waar de vijftigjes waren,
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- dreigend aan die [slachtoffer 2] hebben/heeft gevraagd: "Waar is het bungalowgeld",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 2] (met een voorwerp) tegen het hoofd hebben/heeft geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] naar de overloop van die woning hebben/heeft gesleept en/of
- die [slachtoffer 2] hebben/heeft bevolen op de buik op de vloer te gaan liggen en/of
- de armen/polsen en/of de benen/enkels van die [slachtoffer 2] hebben/heeft
vastgebonden met een of meer riemen, althans met een of meer voor vastbinden
geschikte voorwerpen, en/of
- een ring van een vinger en/of een ketting van de hals van die [slachtoffer 2] hebben/heeft gerukt/getrokken,
welk feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de officier van justitie op grond van artikel 359a, eerste lid, onder c van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens vormverzuimen, rekening houdend met het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het geconstateerde vormverzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. Daartoe heeft zij onder meer het volgende aangevoerd.
De voormalige zaaksofficier van justitie heeft opdracht gegeven tot het opmaken van een proces-verbaal van getuigenverhoor, in weerwil van protesten van verbalisanten. Het betreffende proces-verbaal is vals in de zin dat het niet de juiste gang van zaken weergeeft en dat daarin op ambtseed is opgeschreven dat het gesprek met de getuige [getuige] abusievelijk niet was opgenomen. Ook is in dit proces-verbaal opgenomen dat het doel van het gesprek met getuige was om de verklaring van de getuige zo goed mogelijk op papier te zetten en dat zij aan het einde van de verklaring deze mag doorlezen en bij akkoord van bevinding daar een handtekening mag plaatsen, terwijl dit nimmer aan de orde is geweest. Daarbij komt dat het proces-verbaal is geantedateerd. Bovendien bevatte de verklaring van [getuige] aantoonbare onjuistheden, aangezien zij over een aantal zaken heeft verklaard die zij niet kon weten. De voormalig zaaksofficier heeft dit misleidende proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] ingebracht in de strafprocedure, terwijl zij wist dat deze de genoemde onjuistheden bevatte.
Daarnaast heeft het openbaar ministerie in een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 december 2016, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , medeverdachte [medeverdachte 1] uitspraken toegedicht die hij nooit heeft gedaan. Ook is een OVC-opname van 24 november 2016 door het openbaar ministerie omgebouwd tot een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2017 opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] waarin de feiten zijn verdraaid teneinde verdachte te kunnen belasten, namelijk door op te schrijven dat medeverdachte [medeverdachte 1] tegen iemand zou hebben gezegd dat verdachte [slachtoffer 1] zou hebben gedood.
Er is sprake van misleiding en tunnelvisie aan de zijde van het openbaar ministerie. Het valse proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , de omgebouwde OVC-opname en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 december 2016 zijn doelbewust ingebracht om de rechtbank ertoe te brengen bij haar beoordeling op het punt van (in ieder geval) de voorlopige hechtenis van verdachte, mee te laten wegen dat er een getuige is die belastend heeft verklaard. De tegen verdachte bevolen voorlopige hechtenis is op basis van het desbetreffende proces-verbaal voortgezet. Het gevolg is dat verdachte al ruim een jaar in voorlopige hechtenis zit. De officieren van justitie hebben met de inhoud hiervan ook beoogd op de langere termijn de door de rechtbank te zijner tijd te nemen bewijsbeslissing in negatieve zin voor verdachte te beïnvloeden.
In geval doelbewust onjuistheden in op ambtseed opgemaakte processen-verbaal worden opgenomen, wordt het vertrouwen in ambtsedig opgemaakte processen-verbaal in ernstige mate geschaad en komen de integriteit van de strafrechtspleging en de zuiverheid van het strafproces in het gedrang.
Het verzuim van deze doelbewuste handeling is niet hersteld en kan ook niet meer worden hersteld. Door het handelen van de betreffende officier van justitie is het vertrouwen in het Openbaar Ministerie ernstig en onherstelbaar aangetast en zijn de belangen van de verdediging doelbewust en grof veronachtzaamd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat met betrekking tot de verklaring van getuige [getuige] sprake is drie vormverzuimen. Ten eerste is het verhoor in strijd met de Aanwijzing omtrent auditieve vastlegging van verhoren, niet auditief vastgelegd, hetgeen is aan te merken als een ernstig vormverzuim. Ten tweede staat in het proces-verbaal van verhoor onjuist dat
abusievelijkniet is opgenomen en ten derde vermeldt het proces-verbaal van verhoor een onjuiste datum en plaats van opmaken. Dit is hersteld.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen nadeel en schade voor de verdediging voortvloeit uit deze vormverzuimen. Hij constateert dat ook op de pro forma-zitting van 23 maart 2017 de ernstige bezwaren niet zijn gegrond op de verklaring van [getuige] . Reeds toen is aan de verklaring van getuige [getuige] nooit meer waarde gehecht dan aan een simpele de auditu verklaring.
De officier van justitie acht niet-ontvankelijkheid vanwege voornoemde vormverzuimen niet aan de orde. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Daarvan is hier geen sprake, ten eerste omdat de beslissing om niet op te nemen door de verhoorders zonder overleg is genomen, waarbij enige regie van de zijde van de teamleiding of het openbaar ministerie niet heeft plaatsgevonden, en ten tweede omdat geen sprake is van het opzettelijk plaatsen van de onjuiste datum, onjuiste plaats en de passage ‘abusievelijk’ in het proces-verbaal. Daar komt bij dat het proces-verbaal, de tapgesprekken die relevant waren voor de interpretatie en de verhoren van de verbalisanten bij de rechter-commissaris inmiddels deel uitmaken van het dossier. Er is dus sprake van transparantie ten aanzien van de verhoorsituatie en de inhoud van het verhoor en volledige mogelijkheid van rechterlijke controle daarop.
Oordeel van de rechtbank
Indien binnen de door artikel 359a Sv bepaalde grenzen sprake is van een vormverzuim dat niet meer kan worden hersteld en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Het ‘voorbereidend onderzoek’ genoemd in artikel 359a Sv heeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem ten laste gelegde feit.
Bij voornoemde beoordeling dient de rechter rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is ‘het belang dat het geschonden voorschrift dient’. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv. Opmerking verdient tevens dat indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim. De tweede factor is ‘de ernst van het verzuim’. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang, waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is ‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Voor niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. In uitzonderlijke situaties is
niet-ontvankelijkheid als rechtsgevolg op overheidsoptreden ook mogelijk wanneer het gaat om handelen in strijd met de grondslagen van het strafproces, waardoor het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [getuige] door het onderzoeksteam is gevraagd te komen naar het politiebureau in Pijnacker, alwaar zij zou worden bevraagd door een tweetal verbalisanten. De bedoeling was dat het uitnodigen van [getuige] ‘ruis’ zou veroorzaken bij andere voor het onderzoek interessante personen. [getuige] verscheen op het bureau vergezeld door haar advocaat. Het gesprek met [getuige] werd niet auditief geregistreerd en er werd aanvankelijk volstaan met het opmaken van een gespreksverslag. Uit de verklaring van teamleider [naam] bij de rechter-commissaris volgt dat de zaaksofficier op het moment dat zij kennis kreeg van hetgeen [getuige] bij het gesprek op het politiebureau had verteld, zij opdracht gaf tot het opmaken van een proces-verbaal. De teamleider heeft vervolgens de twee betrokken verbalisanten opdracht gegeven een proces-verbaal van getuigenverhoor op te maken van het gesprek met [getuige] . De zaaksofficier heeft dit proces-verbaal uiteindelijk, onder protest van de teamleiding, kort voor de pro-formazitting van 23 maart 2017 bij het dossier gevoegd, wetende dat – zoals haar dat door de teamleider was meegedeeld – er aantoonbare onjuistheden in de in dit proces-verbaal opgenomen verklaring van [getuige] stonden.
Ook is gebleken dat in het proces-verbaal van getuigenverhoor ten aanzien van het al dan niet opnemen van een verklaring, en plaats en datum van ondertekening door de verbalisanten niet de juiste gang van zaken wordt weergegeven. Op basis van de door de verbalisanten en de teamleider bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen is evident dat de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] in dit verband onzorgvuldig zijn geweest. Dat verbalisanten hiermee doelbewust hebben gepoogd de rechtbank en de verdediging te misleiden, is de rechtbank niet duidelijk geworden.
Evenmin is duidelijk geworden dat sprake is van de door de verdediging gestelde doelbewuste misleiding ten aanzien van de weergave van de door de verdediging genoemde OVC-opname en proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 december 2016.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat de officier van justitie bewust het genoemde proces-verbaal met daarin de verklaring van [getuige] in het dossier heeft opgenomen, wetende dat feitelijke onjuistheden in die verklaring stonden.
De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van misleidend handelen dat de kern van het strafproces raakt. Een ambtsedig proces-verbaal vormt immers, gelet op de bewijswaarde daarvan, in het strafproces vaak een cruciale rol en alle procespartijen dienen zonder meer op de juistheid van een dergelijk proces-verbaal te kunnen vertrouwen. Daaraan wordt door het voegen van het onderhavige proces-verbaal aan het dossier afbreuk gedaan.
Nu er verhandelingen in het proces-verbaal van verhoor van [getuige] zijn opgenomen, die in strijd met de feitelijke gang van zaken zijn geweest en dit proces-verbaal vervolgens is ondertekend door de betreffende verbalisanten, wetende dat er onjuistheden in stonden en dit proces-verbaal vervolgens door de officier van justitie, eveneens wetende dat er onjuistheden in dit proces-verbaal stonden, aan het procesdossier is gevoegd, is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van een ernstig en kwalijk vormverzuim en is er in het onderhavige geval een ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust tekort zou kunnen worden gedaan aan verdachtes recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
De rechtbank dient hierbij, zoals hiervoor is overwogen, in ogenschouw te nemen welk nadeel het zojuist geschetste vormverzuim voor verdachte heeft veroorzaakt en of hij daarbij daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
De rechtbank stelt voorop dat er, zij het vooral op instignatie van de advocaten van verdachte en medeverdachten, meerdere aanvullende onderzoekshandelingen hebben plaatsgevonden om de feitelijke gang van zaken rondom het opstellen van het proces-verbaal van getuige [getuige] te verduidelijken. Zowel [getuige] , als de betreffende verbalisanten en de teamleider zijn door de rechter-commissaris gehoord, waardoor de verdediging uiteindelijk met vrucht heeft kunnen aantonen dat sprake is geweest van een vormverzuim en een ernstige schending van het strafproces. In zoverre zou gesteld kunnen worden dat er compensatie heeft plaatsgevonden voor de geleden schade.
De verdediging heeft in dit kader nog naar voren gebracht dat het gewraakte proces-verbaal is ingebracht op een cruciaal moment in de procedure, namelijk vlak voor de pro-formazitting waarop diende te worden beslist over de voortzetting van de voorlopige hechtenis, en heeft bijgedragen aan het verlengen van de voorlopige hechtenis, hetgeen op geen enkele wijze kan worden gecompenseerd.
De rechtbank overweegt dat verdachte op 5 december 2016 is aangehouden en dat op
22 december 2016 zijn gevangenhouding werd bevolen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank met zich meebrengt dat er toen voldoende ernstige bezwaren waren om de voorlopige hechtenis van verdachte te laten voortduren. Het proces-verbaal met de verklaring van [getuige] ontbrak toen nog en werd vlak voor de pro-formazitting van 23 maart 2017 aan het dossier toegevoegd. Of het gewraakte proces-verbaal op 23 maart 2017 tijdens de pro-formazitting van de rechtbank daadwerkelijk heeft bijgedragen aan de verlenging van de gevangenhouding, wordt op basis van het proces-verbaal van de zitting van die datum niet duidelijk. Wel is duidelijk dat op de pro-formazittingen van latere data, toen inmiddels verheldering was geboden omtrent de gang van zaken rondom de totstandkoming van het proces-verbaal van verhoor van [getuige] , de gevangenhouding wederom is verlengd, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een aanwijzing vormt dat het betreffende proces-verbaal geen wezenlijke rol heeft gespeeld bij het formuleren van de ernstige bezwaren in het kader van het voortduren van de voorlopige hechtenis.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat hoewel er sprake is van een ernstig vormverzuim waarbij doelbewust tekort zou kunnen worden gedaan aan de belangen van verdachte op een eerlijk proces, deze schending niet tot het gevolg dient te hebben dat het openbaar ministerie zijn vervolgingsrecht verliest. De ernst van het verzuim in onderling verband bezien met het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat er een zodanig ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde of de grondslagen van het strafproces dat dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde (medeplegen van diefstal begunstigende doodslag). Hij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 3] zijn de woning binnengegaan en hebben het geweld gezamenlijk gepleegd. Opzet van deze drie
verdachten was zowel gericht op het plegen van diefstal met (bedreiging met)
geweld in vereniging, als op het medeplegen van de diefstal begunstigende
doodslag. Zij hebben immers willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geweld kon leiden tot het overlijden van [slachtoffer 1] . Gelet op de onderlinge taakverdeling, de verschillende rollen in voorbereiding, bij uitvoering en bij afhandeling, het feit dat zij allen aanwezig waren op belangrijke momenten en het feit dat niemand zich heeft teruggetrokken is de officier van justitie van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
De officier van justitie acht voor het bewijs en de rol van verdachte redengevend de omstandigheid dat verdachte en zijn medeverdachten enkele dagen voor 30 juni 2016 samen betrokken waren bij een bedrijfsinbraak in Arnhem, het feit dat verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 3] tijdens de voorbereiding op de avond voor de overval in Gees samen op pad waren, de aangetroffen DNA-sporen, de bekennende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] , alsmede de telecomgegevens en de voorafgaande momenten waarop verdachten onderling contact hadden, in onderlinge samenhang bezien.
Het door verdachte gegeven alternatieve scenario acht de officier van justitie onaannemelijk, ongeloofwaardig en in grote mate onwaarschijnlijk, onder meer omdat verdachte zeer laat met deze verklaring is gekomen, de verklaring op het dossier lijkt te zijn afgestemd en deze, doordat verdachte bijzonder vaag blijft in de beantwoording van relevante nadere vragen, niet of nauwelijks verifieerbaar is.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
In het kader van de begane vormverzuimen ten aanzien van het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] heeft de raadsvrouw, behalve het primaire verzoek tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, subsidiair verzocht dit proces-verbaal uit te sluiten van het bewijs.
Afgezien daarvan heeft zij betoogd dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] ontlastend voor verdachte kan worden uitgelegd, nu [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij eerst bij verdachte in de auto zat en zich op enig moment heeft gevoegd bij twee andere personen in een andere auto. Daarnaast heeft zij bepleit dat de DNA-match het enige bewijsmiddel is, waarbij het zwakke DNA-spoor dat rond de nagel van het slachtoffer is aangetroffen niet evident een daderspoor betreft en dat terughoudendheid moet worden betracht bij het toepassen ervan als bewijs. Zij stelt zich op het standpunt dat de verklaring van verdachte, te weten dat zijn DNA mogelijk door verplaatsing via zijn kleding en handschoenen op de plaats delict is terechtgekomen, niet kan worden uitgesloten. De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat de conclusie van de officier van justitie dat het zeer goed mogelijk is dat verdachte een bepaald telefoonnummer in gebruik had, niet is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsuitsluiting
De rechtbank is ten aanzien van het hiervoor genoemde vormverzuim omtrent de verklaring van de getuige [getuige] van oordeel dat, gelet op het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het veroorzaakte nadeel zoals hiervoor overwogen, deze verklaring niet mag bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde. De rechtbank zal de verklaring derhalve uitsluiten van het bewijs.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 juni 2016, opgenomen op pagina 1277 e.v. van het procesdossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016187904, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Vanmorgen 30 juni 2016 werd ik wakker in mijn woning aan de [straatnaam] te Gees. Ik loop naar de slaapkamer van [slachtoffer 1] . Ik zie dat [slachtoffer 1] naast het bed op de grond zit of ligt. Hij is aan het vechten met twee personen. Ik zie dat [slachtoffer 1] is vastgebonden met snoeren. Toen ik de slaapkamer binnenkwam, richtte een van deze twee mannen een pistool op mij. Ik zag dat [slachtoffer 1] gezicht opgezwollen was, zijn ogen. Hij was al erg toegetakeld. Alles was kapot. Ik kreeg dus het pistool op mij gericht en toen kwam een derde persoon op mij afgelopen. Hij pakte mij vast en ik moest van hem naar beneden. Hij zei: "Jullie hebben drie kluizen". Ik ben naar beneden gegaan met die man. De man heeft alles uit beide kluizen gehaald. Geld, juwelen en een envelop. Er zat ook een envelop in. Deze heeft hij opengescheurd. Hij heeft alles in een tas gedaan. Ik moest naar de badkamer. Ik ben in de badkamer vastgebonden. Ik moest op mijn buik liggen. Ik werd vastgebonden met een riem en met nog wat anders. Mijn armen en voeten werden vastgebonden. Hij vroeg om biljetten van 50 euro. Toen ik even niets meer hoorde, heb ik mezelf los kunnen maken. Ik ben meteen naar [slachtoffer 1] gelopen. Hij lag op de overloop. Ik ben naar beneden gegaan en heb 112 gebeld. Toen ik boven kwam zag ik dat [slachtoffer 1] niet meer leefde.
Er waren twee jongens, mannen bij [slachtoffer 1] . De man die het pistool op mijn richtte, zat op zijn knieën bij [slachtoffer 1] . De jongen die met mij meeliep heeft de ring van mijn hand en een ketting van mijn hals getrokken. Ik ben in de badkamer vastgebonden met een riem. Ze hebben ook nog een snoer om mijn buik gedaan. Ik mis sleutels en mogelijk de portemonnee van [slachtoffer 1] . Ze hebben een envelop opengescheurd en toen in de tas gedaan. Mijn horloge, oorbellen en andere sieraden zijn weggenomen. Ze vroegen: "Waar is het geld van de bungalows". Ik zei dat al het geld in de kluis lag. Toen vroeg hij nog naar 50 euro biljetten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 juli 2016, opgenomen op pagina 1297 e.v. van voornoemd procesdossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
De balkondeuren op [slachtoffer 1] zijn slaapkamer staan altijd open. Dat was deze avond ook zo. Toen die mannen weg waren, zaten de balkondeuren dicht en dat is normaal gesproken niet zo. Toen ik in de nacht van 29 juni 2016 op 30 juni 2016 wakker werd van gestommel op de kamer van [slachtoffer 1] , ben ik er direct naartoe gelopen. Volgens mij was het al licht, ik denk dat het tussen 05.00 uur en 05.30 uur was. Ik denk dat er tussen het horen van het gestommel en mijn telefoontje naar de politie niet meer dan 30 minuten zaten. Ik liep naar de slaapkamer van [slachtoffer 1] en zag toen dat [slachtoffer 1] op de knieën voor het bed lag met een snoer om zijn nek. Ik weet nog dat hij met zijn handen op het bed lag. Ik zag dat zijn gezicht bij zijn oog al helemaal blauw en gezwollen was. Ik zag hem een beetje van opzij. Volgens mij lag er bloed op het bed. Ik zag dat de persoon die [slachtoffer 1] vasthield met dat snoer dezelfde man was die ook het pistool op mij richtte. De man met het pistool noem ik man 1. In mijn ooghoek zag ik nog een man in de slaapkamer. Ik noem hem man 2. Man 1 zat op het bed of hij zat op zijn knieën. Man 1 had het snoer vast dat om [slachtoffer 1] zijn nek zat. Man 1 richtte het pistool op mij. Gelijk op dat moment werd ik ook bij mijn schouder gepakt en moest ik mee naar beneden. Er werd direct gezegd: "Kom mee er moeten drie kluizen zijn". De man die mij vastpakte noem ik man 3. Hij had het over drie kluizen en daar moest ik mee naartoe. Ik ben met man 3 naar beneden gegaan. Ik weet ook nog dat ik een tik tegen mijn hoofd heb gekregen. Man 3 heeft sleutels weggepakt. De man 3 trok uit de kluis een envelop en scheurde de rand eraf. Hij pakte een kassalade uit de kluis en wat daarin zat heeft hij er uit gehaald. Man 3 zei: Je moet mij een tas geven of woorden die daar op leken. Hij trok de kassalade kapot. Hij smeet het geld uit de kassalade in een tas. Er stond ook nog een trommeltje waar goud in zat en dat deed hij ook in de tas. Toen vroeg hij waar de vijftigjes waren. Ik hoorde dat hij daarna zei: "Waar is het bungalowgeld?" Ik kreeg van man 3 een klap. Hij raakte mij aan de zijkant van mijn gezicht. Daar had ik ook een wondje zitten.
Ik ben op de slaapkamer van [slachtoffer 1] geweest en die lag toen languit op zijn buik voor de inbouwkasten met de handen op de rug gebonden en de benen waren ook gebonden. Zijn gezicht lag naar de balkondeur. [slachtoffer 1] zei toen nog: "Politie, Politie". Ik zag dat zijn hele gezicht bont en blauw was. Ik heb ook bloed gezien.
Toen ik op de overloop stond, stond man 2 daar ook, dat is de man met de bril. Die man had het weer over drie kluizen. Man 3 was steeds bij mij. Ik denk dat man 3 mij het commando gaf op mijn buik te gaan liggen, want ik ga niet uit mijzelf op mijn buik liggen. Man 3 heeft mij ook vastgebonden. Hij heeft eerst mijn handen gebonden. Ik moest mijn handen op mijn rug doen. Toen pakte hij een riem. En hij gebruikte andere dingen, volgens mij snoeren. Hij bond ook mijn handen en voeten aan elkaar. Toen liep hij even de badkamer uit en toen kwam hij terug met iets. Hij deed toen iets onder mijn buik door. Ik lag toen alleen in de badkamer. Ik meende dat ik [slachtoffer 1] hoorde kreunen.
Toen ik los was, ben ik naar [slachtoffer 1] gelopen. Ik zag dat hij op de overloop lag. Hij was vreselijk toegetakeld. Hij zei: "je moet mij losmaken". De snoeren zaten door elkaar met een blouse en ik kon niet goed een begin of eind zien om het los te maken. Het was ook niet één snoertje, het waren heel veel. Hij was vastgebonden boven zijn enkels. Nadat ik beneden 112 heb gebeld, ben ik weer naar boven gegaan. Toen was [slachtoffer 1] er niet meer. Hij lag op zijn rug. Heel dik, heel gezwollen, breed hoofd.
3. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2016.06.30.054, d.d. 4 november 2016 opgemaakt door M. Buiskool, arts en patholoog, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 439 e.v. van het forensisch dossier TGO Gees, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
Overledene: [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum] 1947 te [geboorteplaats]. De voornoemde persoon is overleden te [straatnaam] in Gees op 30 juni 2016 omstreeks 05.37 uur. Er werd nagegaan de oorzaak van de dood en hetgeen verder van belang mocht blijken.
De letsels aan het hoofd, de romp en de ledematen (sub A4, B1), en de bij radiologisch onderzoek vastgestelde breuken (sub A1) zijn bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, mogelijk plaatselijk kantig geweld (ter plaatse van de huidverscheuringen), zoals bij (zich) stoten, slaan (al dan niet met een voorwerp), tegen structuren aankomen), (samen)drukkend geweld al dan niet in combinatie met vallen kunnen worden opgeleverd. De breuken aan de rechteroogkas, de neus en de borstkas beiderzijds duiden erop dat de geweldsinwerking op het lichaam heftig is geweest.
In relatie met het bovenstaand stomp botsend geweld is verscheuring van de miltader en de milt ontstaan met 1 liter bloed in de buikholte. Tevens was er in relatie met de breuken aan het hoofd eveneens bloedverlies ontstaan. De bevindingen sub A9 en B7 passen bij fors bloedverlies. Tevens kan er beperking van de ademhalingsbewegingen zijn geweest door pijn als gevolg van de ribbreuken. Het overlijden wordt verklaard als gevolg van algehele weefselschade door fors bloedverlies, al dan niet in combinatie met longfunctiestoornissen door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, mogelijk plaatselijk kantig geweld aan het hoofd en de romp.
De ribbreuk sub B2 kan eveneens door bovenstaand geweld zijn veroorzaakt, maar kan ook zijn veroorzaakt door reanimatiehandelingen, indien deze nog zijn uitgevoerd. De letsels sub A6 kunnen zowel door bovenstaand stomp botsende geweldsinwerking zijn veroorzaakt en/of door samendrukkend geweld zoals bijvoorbeeld door het samenbinden/samendrukken van de armen.
De letsels aan de mond sub A8 en A4 zijn ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch botsend geweld zoals bij (zich) stoten (slaan, vallen, tegen structuren aankomen) en/of door (samen)drukkend geweld. Indien dit geweld gepaard is gegaan met blokkade van de luchtwegen dan kan dit een bijdrage aan het overlijden in de zin van verstikking (door smoren) hebben geleverd. De stipvormige rode
verkleuringen sub A2 kunnen in het kader van eventuele verstikking ontstaan, echter ook andere doodsoorzaken, kunnen deze verkleuringen geven.
Conclusie:
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] wordt het overlijden verklaard als gevolg van algehele weefselschade door fors bloedverlies, al dan niet in combinatie met longfunctiestoornissen door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, mogelijk plaatselijk kantig geweld, aan het hoofd en de romp.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 25 januari 2017, opgenomen op pagina 51 e.v. van het forensisch dossier TGO Gees, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 7] , [verbalisant 8] , [verbalisant 9] , [verbalisant 10] , [verbalisant 11] , [verbalisant 12] en [verbalisant 13] :
Pagina 77: Op 30 juni 2016 werd door ons, op de overloop het slachtoffer, liggend op zijn rug aangetroffen. Het slachtoffer lag met zijn hoofd bij de deur naar zijn slaapkamer. Door ons werd, rond de enkels, van het slachtoffer een binding van meerdere goederen aangetroffen (foto's 27 t/m 30). De enkels van het slachtoffer waren vastgebonden door middel van een broek, een blouse, snoeren en tape (foto 27). Aan de snoeren om de enkels bevonden zich onder andere een telefoontoestel en een lampenvoet. Bij het doorknippen en openvouwen van de binding bleek dat er rond de rechterenkel van het slachtoffer tape zat. Tussen de tape bevond zich tevens de kabel van genoemde telefoon (foto's 28 en 29). De binding werd door ons veiliggesteld (AAGP2337NL). De tape met de telefoonkabel van de rechterenkel werd apart van de binding veiliggesteld (AAGP2326NL). Tevens zat er een elektriciteitssnoer rond de rechterenkel met hieraan een lampenvoet (foto 30).
De nagels van alle vingers van het slachtoffer werden door ons bemonsterd op de eventuele aanwezigheid van DNA van de dader(s) (ZAAC5780NL).
Het achterpand van het hemd van het slachtoffer werd veiliggesteld (AAGW7584NL).
Pagina 78 e.v.: Rondom het slachtoffer lagen meerdere kledingstukken, elektrische apparaten inclusief snoeren (foto 24 en 25). Aan de rechterzijde van de benen van het slachtoffer lag een elektriciteitssnoer met een bedieningsmechanisme, kennelijk behorend bij een elektrische deken. In dit snoer zat een knoop. Het snoer werd veiliggesteld (SIN AAGP2319NL) (foto 26). Rondom het slachtoffer werden meerdere keramieken scherven aangetroffen. Op deze scherven was zichtbaar bloed aanwezig. Er werd op de overloop een bruine gevlochten riem aangetroffen met daaromheen een coaxkabel. Dit was zeer waarschijnlijk de riem waarmee slachtoffer [slachtoffer 2] vastgebonden was geweest (foto 32). Rondom en onder het slachtoffer lagen meerdere elektrische apparaten. Ook bevond zich hierbij een los stuk elektriciteitssnoer met een stekker. Onder het slachtoffer lagen verder een kabel met daaraan het bedieningsmechanisme van een elektrische deken en een stuk elektriciteitssnoer met een stekker.
Pagina 92 e.v.: Op 30 juni 2016 werd door ons onderzoek verricht in de slaapkamer van de overledene [slachtoffer 1] . De gehele slaapkamer was overhoop gehaald (foto's 45 t/m 47 en 49). De indruk ontstond bij ons dat er in de slaapkamer een worsteling had plaatsgevonden en dat de kamer was doorzocht. Wij zagen op de grond en op het matras, onder andere allerlei kledingstukken, met en zonder kledinghangers liggen. Op het bed lag een stuk tape (foto's 52 en 53). De tape werd door ons veiliggesteld (AAGW7558NL). Op het matras lag een ventilator. Onder de ventilator werden door ons twee stukken tape aangetroffen en veiliggesteld (foto 53, AAGW7560NL en AAGW7561NL). Naast de ventilator lag een kussen. Op de onderzijde (zijde die op het matras lag) van het kussen was één stuk tape (AAGW7586NL) geplakt, dat door ons werd veiliggesteld (foto 55). Op het matras zagen wij een bebloede vlek. Wij zagen bloedvegen op de kussenslopen. Op de vloerbedekking tussen het bed en de kast, zagen wij een grote hoeveelheid bloeddruppels en bloedvegen. Op de grond in de slaapkamer werden door ons diverse en sommige bebloede, scherven aangetroffen. Na het uitvouwen van het dekbed, dat op het voeteinde van het bed lag, troffen wij daarop een stuk tape aan (foto 54). Dit stuk tape werd veiliggesteld (AAGW7590NL). Tussen het bed en de balkondeuren lagen diverse bebloede kledingstukken op de grond. Op de vloer in de slaapkamer werd een stuk tape aangetroffen en veiliggesteld (AAGW7573NL). Op de vloer in de badkamer voor de wastafel werd door ons eveneens een stuk tape aangetroffen en veiliggesteld (AAGW7574NL) (foto's 50 en 56). Op de buiten- en binnenzijde van een deur van de middelste inbouwkast werd door ons bloed aangetroffen (foto 57).
Pagina 132: Op de overloop naast slachtoffer [slachtoffer 1] waren twee elektriciteitssnoeren met bedieningsmechanismen van elektrische dekens aangetroffen (AAGP2319NL en AAGW7582NL). Het snoer met bedieningsmechanisme AAGP2319NL, lag naast het rechterbeen van [slachtoffer 1] (foto 26). In het snoer zaten een aantal knopen.
Pagina 135: In de tuin voor de woning zijn schoensporen aangetroffen. Op de regenpijp bij de voorgevel zijn handschoenvegen aangetroffen. Op de ruit, dorpel en boeideel aan de rechterzijde van de erker in de voorgevel zijn moddersporen aangetroffen.
5. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2016.06.30.054 (aanvraag 011),
d.d. 2 november 2016, opgenomen op pagina 554 e.v. van het forensisch dossier TGO Gees, opgemaakt door dr. A.G.M. van Gorp, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als haar verklaring:
SIN ZAAC5780NL#07: linkerhand wijsvinger slachtoffer [slachtoffer 1] (met bloed).
DNA-mengprofiel.
DNA-profiel van een man: celmateriaal kan afkomstig zijn van slachtoffer [slachtoffer 1] . Matchkans DNA-profiel is niet berekend.
Zwak aanwezige DNA-kenmerken: celmateriaal kan afkomstig zijn van minimaal één persoon waaronder [verdachte] .
Matchkans DNA-profiel: voor het berekenen van de bewijskracht van de gevonden overeenkomsten tussen het DNA-profiel van [verdachte] RABJ4888NL en het DNA-mengprofiel van het bloed/celmateriaal in de bemonstering ZAAC5780NL#07 ‘linkerhand wijsvinger' van het slachtoffer [slachtoffer 1] zijn de volgende aannames gedaan:
 de bemonstering ZAAC5780NL#07 bevat DNA van twee personen,
 de personen in de bemonstering ZAAC5780NL#07 zijn niet onderling verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder de volgende hypothesen:
Hypothese I: De bemonstering ZAAC5780NL#07 bevat celmateriaal van slachtoffer [slachtoffer 1] en [verdachte] .
Hypothese II: De bemonstering ZAAC5780NL#07 bevat celmateriaal van slachtoffer [slachtoffer 1] en één willekeurige onbekende persoon.
Conclusie: De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn meer dan
100 miljoen keer waarschijnlijker als hypothese I waar is, dan als
hypothese II waar is.
SIN AAGW7584NL#02: bloedspoor achterpand hemd.
DNA-mengprofiel. DNA-hoofdprofiel, celmateriaal kan afkomstig zijn van slachtoffer [slachtoffer 1] .
DNA-nevenkenmerken, celmateriaal kan afkomstig zijn van [verdachte] . Matchkans DNA-profiel: 1 op 1 miljard.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2017, opgenomen op pagina 794 e.v. van voornoemd procesdossier, inhoudende als relatering van verbalisanten [verbalisant 14] en [verbalisant 15] :
Op 29 juni 2016 omstreeks 21.40 uur vindt er een controle plaats op de Prinsessewal te 's Gravenhage. Hierbij werd een Volkswagen Golf voorzien van Belgisch kenteken [nummer] gecontroleerd. Bestuurder bleek te zijn [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] -1992, bijrijder was [verdachte] , geboren op [geboortedatum] -1990, en achterin zat [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] -1995.
7. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 18 september 2017, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
U vertelt mij dat ik in de avond voorafgaande aan het incident in Gees tijdens een politiecontrole ben aangehouden. Dat zou kunnen. Ik weet dat ik een keer staande ben gehouden. De dag voor het incident in Gees.
8. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 3] d.d. 26 februari 2018, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
We gingen naar Gees voor geld om iets te gaan doen. We waren met drie personen in één auto inclusief mijzelf. Het was 5 uur ‘s nachts. Ik ga er vanuit dat iemand het adres wist. Er was tegen mij gezegd dat het om een inbraak zou gaan, maar onderweg ongeveer 20 minuten voordat we in Gees aan kwamen, werd tegen mij gezegd dat er misschien mensen thuis waren. Er is tegen mij gezegd dat ik niet moest stressen. Toen ik uit de auto stapte had ik een wintersportmuts op en had ik duct tape bij me. Ik had die rol duct tape al in de auto gekregen van één van de twee mannen. We zijn op het balkon geklommen en toen waren we binnen. Gelijk binnen kwamen we in de slaapkamer. Ik zag een man liggen. Ze zeiden tegen mij dat ik de vrouw moest gaan zoeken. Ik heb die rol duct tape toen aan iemand anders gegeven. Ik ben in een kamer geweest en toen ik terug kwam op de overloop, zag ik mevrouw in de deuropening van een slaapkamer staan. Dat was op dezelfde verdieping. Ik ben met mevrouw naar beneden gelopen. Tegen mij was verteld dat ik aan mevrouw het geld moest vragen. Zij is met mij naar beneden gelopen naar een kantoortje. Hier vertelde ze dat ze de sleutels van de kluis niet had. Ze is een andere kamer in gegaan om de sleutels te halen. Mevrouw heeft 2 kluizen open gemaakt. Ze heeft me een tas gegeven. Ik heb het geld en de juwelen in de tas gestopt. Op een gegeven moment kwam er commotie van boven. Mevrouw riep naar haar man. Toen begon ze te trillen, zodanig dat ze bijna niet meer kon lopen. Ik had één tas waar de inhoud van de kluis al in zat. Ik ben weer terug naar boven gegaan en ik moest mevrouw helpen om boven te komen. In de kluis waren enkel briefjes van 20 en 5.
Toen we boven kwamen zag ik dat meneer op de grond lag. Ik zag kabels overal en bloed op de grond. Met kabels bedoel ik snoeren waarmee de meneer was vast gebonden. Meneer was wel bij kennis. Hij was nog aan het praten.
Ik ben met mevrouw naar de badkamer gegaan. Daar heb ik gezegd dat ze op haar buik moest gaan liggen. Ik heb haar toen vastgebonden. Voordat dat gebeurde, wees zij mij nog een kast waar wat juwelen in zaten. Ik heb ze in de tas gegooid. Ik heb haar vervolgens vastgebonden met een kabel en een riem. Ik denk dat ik die riem in de badkamer heb gepakt. Ik heb de benen en handen van die mevrouw vastgebonden. Het kan kloppen dat ik een ring van haar vinger heb gehaald, het zou kunnen. Ik droeg wel handschoenen.
U houdt mij voor dat ik 6 uur voor de overval in een zwarte Golf ben aangetroffen met [medeverdachte 1] en [verdachte] in Den Haag. Dat kan kloppen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt met betrekking tot de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen daarover door de verdediging is aangevoerd het volgende.
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van getuige [slachtoffer 2] , de aangetroffen DNA-sporen en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] vast dat drie personen in de woning zijn geweest. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat het slachtoffer [slachtoffer 1] aan het vechten was met twee personen en dat een derde persoon haar mee naar beneden heeft genomen. De in de slaapkamer aangetroffen DNA-sporen zijn, behalve van slachtoffer [slachtoffer 1] zelf, afkomstig van verdachte, medeverdachte [medeverdachte 3] en medeverdachte [medeverdachte 2] . De rechtbank acht de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] dat hij de persoon is geweest die met [slachtoffer 2] naar beneden is gelopen aannemelijk, aangezien hij hierover in een vroegtijdig stadium verslag heeft gedaan aan zijn vader, die als getuige hierover is gehoord, welke verklaring in essentie overeenstemt met de door hem bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring, waarmee hij een voor zichzelf belastende verklaring aflegt. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het de twee andere mannen zijn geweest die het heftige geweld op [slachtoffer 1] hebben toegepast, waardoor [slachtoffer 1] is komen te overlijden.
Verdachtes DNA-materiaal is aangetroffen op de achterkant van het hemd dat het slachtoffer [slachtoffer 1] droeg en op een vingernagel van het slachtoffer. Bij beide sporen is sprake van een match-kans met grote bewijskracht, zoals ter terechtzitting is bevestigd door NFI-deskundige dr. A.G.M. van Gorp. In tegenstelling tot hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om terughoudendheid te betrachten bij de toepassing van het DNA voor het bewijs.
Verdachte is op 29 juni 2016, ongeveer 7 uren voor de woningoverval, door de politie gecontroleerd. Hij zat samen in een auto met medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 3] , die later heeft bekend betrokken te zijn geweest bij de woningoverval. Het onderdeel van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] dat hij zich op enig moment heeft gevoegd bij twee andere personen in een andere auto, zal de rechtbank niet, zoals de verdediging kennelijk voorstaat, in ontlastende zin voor verdachte meewegen, nu die versie van de verdediging door geen enkel ander bewijsmiddel gestaafd.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard en ter terechtzitting bevestigd dat hij in de auto waarin hij werd aangehouden, met anderen zat. In die auto lagen kledingstukken van hem, een trainingspak en handschoenen. Naar zeggen van verdachte zou het kunnen dat iemand zijn kleding heeft gebruikt in Gees. Mogelijk is daardoor zijn DNA op de plaats delict beland.
De rechtbank acht deze lezing niet aannemelijk. Daartoe is redengevend dat verdachte eerst bij de rechter-commissaris op 18 september 2017 met zijn verklaring is gekomen, zodat ruimschoots gelegenheid heeft bestaan deze af te stemmen op de inhoud van het dossier. Bovendien heeft verdachte bij de rechter-commissaris, noch op de terechtzitting de rechtbank antwoord gegeven op nader gestelde concrete vragen. Hij heeft niet willen zeggen met hoeveel mensen hij in de auto zat en ook niet met wie, hij heeft niet willen verklaren waarom hij de kleding niet heeft meegenomen toen hij de auto is uitgestapt en hij heeft niet kunnen vertellen wat er met de kleding is gebeurd. Daardoor is de verklaring van verdachte niet verifieerbaar, noch heeft het NFI kunnen onderzoeken in hoeverre het scenario dat het DNA van verdachte door secondary transfer via de kleding op de plaats delict is terechtgekomen waarschijnlijk is.
Desgevraagd heeft verdachte ook geen antwoord gegeven op vragen over zijn aanwezigheid met medeverdachte [medeverdachte 3] in een auto op 29 juni 2016, ongeveer 7 uren voor de overval en hetgeen hij vervolgens op die dag heeft gedaan. De rechtbank heeft hem daarover meerdere vragen gesteld, die hij allemaal onbeantwoord heeft gelaten.
De rechtbank stelt voorop dat het recht van verdachte om in zijn zaak te zwijgen besloten ligt in het fair hearing-beginsel van artikel 6 EVRM. Het zwijgen kan dan ook op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in artikel 29, eerste lid, Sv, niet als zelfstandig bewijsmiddel worden gebruikt. Echter, de aanwezigheid van verdachtes DNA-materiaal op het hemd en een vingernagel van het slachtoffer, alsmede de opvallende omstandigheid dat verdachte ongeveer 7 uren voor de woningoverval samen met medeverdachte [medeverdachte 3] , die een bekennende verklaring heeft afgelegd dat hij bij overval in Gees betrokken is geweest, in een auto heeft gezeten, betreffen voor verdachte bezwarende en voor het bewijs redengevende omstandigheden. De rechtbank weegt mee dat verdachte daarover geen redelijke verifieerbare, de redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft afgelegd.
De rechtbank gaat er op basis van al hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang bezien, dan ook vanuit dat verdachte één van de twee overvallers is geweest die op 30 juni 2016 in de woning aan de [straatnaam] in Gees is geweest en aldaar hevig geweld heeft toegepast op [slachtoffer 1] . Dat er zeer fors geweld is toegepast leidt de rechtbank af uit de waarnemingen van [slachtoffer 2] in combinatie met de resultaten van het onderzoek van de patholoog. Dat beide overvallers, tezamen en in vereniging, fors geweld hebben toegepast blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 2] , waarin zij aangeeft dat, wanneer zij de slaapkamer van [slachtoffer 1] binnenkomt, ziet dat er twee mannen met [slachtoffer 1] aan het vechten zijn en dat [slachtoffer 1] dan al erg is toegetakeld.
De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als het primair ten laste gelegde, te weten gekwalificeerde doodslag. Gezien de mate van geweld die verdachte tezamen met zijn medeverdachte ten opzichte van [slachtoffer 1] heeft toegepast en de omstandigheden waaronder zij het slachtoffer achterlieten, was er, naar het oordeel van de rechtbank, een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van [slachtoffer 1] . Deze kans was voor een ieder, dus ook voor verdachte, kenbaar. Verdachten hebben immers zeer fors geweld op [slachtoffer 1] uitgeoefend en heb hem vervolgens aan handen en voeten gebonden achtergelaten in de woning waar enkel de eveneens gebonden [slachtoffer 2] aanwezig was. Onder die omstandigheden was het voorzienbaar dat de kans erg groot was dat er niet tijdig hulp zou komen voor [slachtoffer 1] .
Verdachte heeft de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van [slachtoffer 1] bewust aanvaard door hem, nadat hij samen met zijn medeverdachte zeer fors geweld had toegepast ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] zichtbaar ernstig gewond was geraakt, achter te laten en geen hulp in te roepen, ook niet nadat hij de woning had verlaten en terugreed naar het westen van het land.
Het zojuist genoemde forse geweld, resulterend in de dood van [slachtoffer 1] , werd door verdachte en zijn medeverdachte gepleegd om de woningoverval mogelijk te maken. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachten, leidt de rechtbank af dat verdachten hun handelingen verrichtten met het oogmerk om het slachtoffer van zijn geld, juwelen en andere waardevolle goederen te kunnen bestelen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 juni 2016 te Gees, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] meermalen in het gezicht en tegen het hoofd en tegen het lichaam te schoppen, te stompen en/of te slaan, welke doodslag werd vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld in vereniging gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, van geldbedragen, sieraden, een portemonnee met inhoud, een envelop met inhoud en sleutels, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair. medeplegen van doodslag, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren. Bij het bepalen van die eis heeft hij in aanmerking genomen de ernst van het feit en de bijzonder ernstige afloop ervan, dat de overval heeft plaatsgevonden in de woning van [slachtoffer 1] , midden in de nacht, dat de verdachten speciaal vanuit het westen van het land naar Gees zijn gekomen, de vreselijke en pijnlijke strijd die het slachtoffer [slachtoffer 1] moet hebben gehad en het leed dat is berokkend aan de naasten van het slachtoffer [slachtoffer 1] . Ook heeft het feit de rechtsorde ernstig geschokt en draagt het bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Bovendien hebben verdachten geen verantwoordelijkheid genomen voor deze forse en gewelddadige overval. Tevens heeft de officier van justitie meewogen dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor een diefstal met geweld in België.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van gekwalificeerde doodslag. Hij is in de nacht van 30 juni 2016 samen met twee anderen vanuit het westen van het land doelgericht naar de woning in Gees gereden met de intentie om daar de inhoud van drie kluizen en “bungalow-geld” weg te nemen, zo nodig met toepassing van geweld. Zij gingen voorbereid op pad; zij waren in het bezit van gereedschappen, duct tape en een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp). Verdachten zijn via het balkon bij de slaapkamer van het latere slachtoffer [slachtoffer 1] de woning binnengeklommen, waarna een worsteling met [slachtoffer 1] is ontstaan. Verdachte en een medeverdachte hebben geprobeerd [slachtoffer 1] in bedwang te houden, maar [slachtoffer 1] heeft zich kennelijk hevig verzet. [slachtoffer 2] , die op het geluid was afgekomen, is vervolgens bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Zij moest met een medeverdachte mee naar beneden om de buit te verzamelen en heeft daar een tik op haar hoofd gekregen. Terwijl zij beneden waren, hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zeer heftig geweld op [slachtoffer 1] uitgeoefend en hem vastgebonden met wat zij maar voorhanden konden krijgen (snoeren, duct tape en kledingstukken). Terug op de bovenverdieping heeft zij moeten aanschouwen hoe haar partner intussen gekneveld en zwaar toegetakeld op de grond lag en, nadat haar sieraden van haar lijf zijn getrokken, is ook zij vastgebonden. Uiteindelijk zijn de vastgebonden [slachtoffer 2] en de volkomen machteloze en zwaargewonde [slachtoffer 1] , achtergelaten in hun eigen woning. Ondanks wanhopige pogingen van [slachtoffer 2] om haar partner te redden, is [slachtoffer 1] vlak daarna overleden aan zijn verwondingen.
Uit de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaringen blijkt dat de impact van de woningoverval nog steeds erg groot is. Voor [slachtoffer 2] , de kinderen en andere nabestaanden geldt dat zij hun levensgezel, vader, opa, broer of vriend moeten missen en dat zij moeten leven met de gedachte dat hij op gruwelijke wijze uit het leven is weggerukt, enkel voor financieel gewin van verdachten. Voor [slachtoffer 2] geldt daarbij dat zij als gevolg van de schokkende gebeurtenis een post traumatische stress-stoornis heeft en dat zij ieder moment van de dag wordt geconfronteerd met de (geestelijke) gevolgen van wat haar is overkomen. Het valt te verwachten dat zij daar nog lange tijd mee geconfronteerd zal blijven worden.
Verdachte en zijn medeverdachten zijn voor deze enorme gevolgen verantwoordelijk. De rechtbank rekent deze gevolgen verdachte in volle omvang aan. Verdachte heeft op geen enkel moment zichtbaar stilgestaan bij het leed dat zijn handelen bij de slachtoffers en nabestaanden zou kunnen veroorzaken. Hij heeft blijkbaar alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij geen enkele verantwoording heeft afgelegd voor zijn handelen, waardoor nabestaanden met veel vragen achterblijven, hetgeen hun rouwproces verzwaart. Verdachte heeft geen enkele blijk gegeven van inzicht in het uiterst kwalijke van zijn handelen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het uittreksel van 9 november 2016 uit het European Criminal Records Information System (ECRIS) ten name van verdachte, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor diefstal met geweld.
Gelet op al het voorgaande zou de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden achten. Echter, in verband met de ernst van het vormverzuim dat in de voorfase van de strafprocedure heeft plaatsgevonden en het hiervoor beschreven handelen van de verbalisanten en de officier van justitie met betrekking tot het proces-verbaal met daarin opgenomen de voor verdachte belastende verklaring van [getuige] , zal de rechtbank strafvermindering toepassen. De rechtbank acht naast bewijsuitsluiting ook strafvermindering aangewezen, nu de rechtbank de verklaring van [getuige] nimmer voor het bewijs zou hebben gebezigd, gelet op de gebleken onjuistheden in die verklaring. Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van politie en justitie met betrekking tot het proces-verbaal van de verklaring van [getuige] zodanig ernstig dat dit tot uitdrukking dient te worden gebracht. De rechtbank zal derhalve een aanzienlijke strafvermindering toepassen en verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren opleggen.

Benadeelde partijen

De volgende (rechts)personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 13.388,56 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Daarbij heeft de benadeelde partij de rechtbank verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Daarnaast heeft de benadeelde partij op grond van de Europese Richtlijn Minimumnormen Slachtoffers (Richtlijn 2012/29/EU) verzocht om een vergoeding door de Nederlandse Staat van de reis- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zittingen à € 723,-.
2.
[bedrijf 1] , tot een bedrag van € 5.441,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Daarbij heeft de benadeelde partij de rechtbank verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
3. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 1.194.690,17 ter zake van materiële schade en
€ 25.000 ter vergoeding van immateriële schade, als zijnde een voorschot op het smartengeld, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Daarbij heeft de benadeelde partij de rechtbank verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Subsidiair heeft de benadeelde partij verzocht om vergoeding van ten minste € 196.568,17 vermeerderd met een voorschot op de toekomstschade door de rechtbank in redelijkheid geschat, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze subsidiaire eis bestaat uit de postenkosten: bloemstukken, NRL-nota, nota [bedrijf 2] , verhuizing, reiskosten, smartengeld en reeds geleden gederfd levensonderhoud, met een voorschot op toekomstschade in redelijkheid geschat.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Hij heeft daarbij gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Tevens heeft hij gevorderd € 723,- voor reis- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zittingen toe te wijzen ten laste van de Nederlandse Staat.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Hij heeft daarbij gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe te wijzen tot een bedrag van € 128.840,57, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Hij heeft daarbij gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De benadeelde partij dient in het overige deel van de vordering naar het oordeel van de officier niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen overweegt de rechtbank het volgende.
Vordering [slachtoffer 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] de gestelde schade ter hoogte van € 13.388,56 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2016.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt voor het bijwonen van de zittingen. De benadeelde partij kan zich evenwel niet rechtstreeks beroepen op de Europese Richtlijn Minimumnormen Slachtoffers (Richtlijn 2012/29/EU), nu deze richtlijn door middel van de Wet van 8 maart 2017, houdende implementatie van richtlijn nr. 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ (PbEU 2012, L 315) (Stb. 2017, 90) reeds op 1 april 2017 is geïmplementeerd in het nationale recht en niet is gebleken dat dit op incorrecte wijze is gebeurd. Voornoemde wet, noch het Wetboek van Strafvordering, biedt een grond voor een kostenvergoeding door de Nederlandse Staat aan de benadeelde partij/het slachtoffer voor het toelichten van een vordering en/of het uitoefenen van het spreekrecht. De rechtbank zal het desbetreffende verzoek om kostenvergoeding dan ook afwijzen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 44,80 (reiskosten voor het toelichten van de vordering ter terechtzitting van 8 maart 2018 en 9 maart 2018), en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering [bedrijf 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [bedrijf 1] de gestelde schade ter hoogte van € 5.441,- heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2016.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering [slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij met betrekking tot de kosten voor bloemstukken voor de begrafenis, de kosten voor verhuizing vanaf Gees en de reiskosten voor behandelingen bij de psycholoog schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. Deze onderdelen van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zullen daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2016.
Met betrekking tot de kosten voor de overdracht van [bedrijf 1] is de rechtbank van oordeel dat het causale verband tussen die kosten en het primair bewezen verklaarde niet zonder meer kan worden vastgesteld, nu niet is gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de hoedanigheid van aandeelhouder, bestuurder of vertegenwoordiger van de B.V. bij de overdacht van het bedrijf betrokken is geweest. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van het gederfde levensonderhoud overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij gederfd levensonderhoud heeft geleden dat het rechtstreeks gevolg is van het onder primair bewezen verklaarde. De rechtbank beschikt echter, gelet op de complexiteit van dit deel van de vordering, over onvoldoende informatie om de hoogte van het gederfde levensonderhoud te kunnen vaststellen. Het rapport dat ter onderbouwing van de vordering is overgelegd, roept bij nadere beschouwing bij de rechtbank vragen op en is derhalve als onderbouwing sec onvoldoende. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de vordering alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering, alsmede het deel van de vordering dat ziet op het opstellen van de berekening van het NRL ter vaststelling van het gederfde levensonderhoud, daarom niet-ontvankelijk verklaren. Deze delen van de vordering kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft naast voornoemde kosten vergoeding van immateriële schade gevorderd als zijnde een voorschot op het smartengeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij ernstige psychische gevolgen heeft ondervonden, bestaande uit een posttraumatische stress-stoornis met diverse ernstige klachten, en dat deze een rechtstreeks gevolg zijn van het primair bewezen verklaarde. Bij het vaststellen van de hoogte van de immateriële schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade wordt geschat op € 15.000,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2016 en het overige gedeelte van de vordering afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/950089-16, primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 13.388,56(zegge: dertienduizend driehonderdachtentachtig euro en zesenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2016, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 44,80 (zegge: vierenveertig euro en tachtig eurocent).
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] , te betalen een bedrag van € 13.388,56 (zegge: dertienduizend driehonderdachtentachtig euro en zesenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 101 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 13.388,56 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst af het verzoek om vergoeding door de Nederlandse Staat van de reis- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zittingen.
Ten aanzien van 18/950089-16, primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[bedrijf 1]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.441,-(zegge: vijfduizend vierhonderdeenenveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2016, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf 1] , te betalen een bedrag van € 5.441,- (zegge: vijfduizend vierhonderdeenenveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 62 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 5.441,- aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/950089-16, primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
17.521,-(zegge: zeventienduizend vijfhonderdeenentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2016, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor een bedrag van € 1.167.169,17 (zegge: een miljoen honderdzevenenzestigduizend honderdnegenenzestig euro en zeventien eurocent) in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige wordt afgewezen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 17.521,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderdeenentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 122 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 2.521,- aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. E. Läkamp en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. M.T. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 april 2018.