ECLI:NL:RBNNE:2018:1236

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
C/18/181432 PR RK 18/1
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een kinderrechter wegens vermeende partijdigheid in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 maart 2018 uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Het verzoek tot wraking was ingediend door een verzoekster, die zich in een aanhangig geschil bevond. De verzoekster had op 28 december 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. R. Baluah, de kinderrechter die de zaak behandelde. De verzoekster stelde dat mr. Baluah tijdens een eerdere zitting op 20 december 2017 niet onpartijdig was geweest, omdat zij naar een eerdere zitting had verwezen en opmerkingen had gemaakt die de verzoekster de indruk gaven dat haar belangen niet goed werden behartigd.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek behandeld op 9 maart 2018, waarbij mr. Baluah aanwezig was en verweer voerde. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de verzoekster de feiten die aanleiding gaven tot het verzoek tijdens de eerdere zitting had moeten melden. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot wraking. Bovendien overwoog de rechtbank dat, zelfs als het verzoek tijdig was ingediend, er geen aanwijzingen waren dat mr. Baluah partijdig was of dat er zwaarwegende redenen waren om aan haar onpartijdigheid te twijfelen.

De beslissing van de rechtbank hield in dat de verzoekster niet-ontvankelijk werd verklaard in haar wrakingsverzoek en dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. De rechtbank heeft deze beslissing openbaar uitgesproken, waarbij de betrokken partijen op de hoogte zijn gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Locatie Groningen
Meervoudige wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C/18/181432 PR RK 18/1
Datum beslissing: 16 maart 2018
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, hierna [verzoekster] te noemen,
in persoon procederende.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij brief d.d. 28 december 2017 heeft verzoeker het verzoek tot wraking ingediend van mr. R. Baluah, in een aanhangig geschil (C/18/180565 / JE RK 17/841) waarin verzoeker als partij is betrokken.
1.2.
Bij brief van 8 januari 2018 heeft mr. Baluah kenbaar gemaakt dat zij niet in het wrakingsverzoek berust.
1.3.
Op 9 maart 2018 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld door mr. P.J. Duinkerken, voorzitter, en mrs. Th.A Wiersma en M. Sanna, leden.
1.4.
[verzoekster], De Vries en Jeugdbescherming Noord zijn met kennisgeving niet ter zitting verschenen. Mr. Baluah is verschenen en heeft verweer gevoerd.
1.5.
Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat deze beslissing vandaag wordt uitgesproken.

2.Het standpunt van [verzoekster]

2.1.
legt aan haar verzoek, samengevat weergegeven, ten grondslag dat zij tijdens de zitting van 20 december 2017 de indruk heeft gekregen dat mr. Baluah niet onpartijdig is. Mr. Baluah zou volgens [verzoekster] tijdens de zitting naar een eerdere zitting hebben gerefereerd en gezegd dat het toen ging om een 'soortgelijke situatie, namelijk een e-mail'. [verzoekster] stelt dat zij daardoor het gevoel had dat haar verzoek tot het vervallen verklaren van een schriftelijke aanwijzing geen zin zou hebben, omdat tijdens de vorige behandeling mr. Baluah zou hebben gezegd dat zij er niet van houdt dat ouders onnodig procederen en zij graag ziet dat partijen met elkaar in gesprek blijven. Verder voert zij aan dat mr. Baluah tijdens de zitting zou hebben gezegd: "Ik ben hier niet alleen om de zaak te beoordelen op juridische gronden, maar ik wil u het volgende vragen: Bent u boos?" Daarnaast voert [verzoekster] aan dat zij mr. Baluah tijdens de zitting te kennen heeft gegeven dat zij een bepaald stuk van Jeugdbescherming Noord niet had ontvangen en dat zij dit stuk pas aan het einde van de zitting alsnog heeft ontvangen, waardoor zij zich tijdens de zitting onvoldoende heeft kunnen verweren tegen de inhoud daarvan. Door het voornoemde en het feit dat mr. Baluah volgens [verzoekster] aan het eind van de zitting heeft gezegd dat partijen moeten proberen om met elkaar in gesprek te gaan en [verzoekster] nogmaals heeft gevraagd waarom zij het verzoek heeft gedaan, kreeg [verzoekster] de indruk dat mr. Baluah niet onpartijdig is.

3.Het standpunt van mr. Baluah

3.1.
Mr. Baluah voert primair aan dat [verzoekster] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek, omdat zij het verzoek te laat heeft ingediend. Subsidiair voert zij aan dat zij de (schijn van) partijdigheid niet heeft gewekt. Mr. Baluah heeft verklaard dat zij als kinderrechter de belangen van de minderjarige moet dienen en zij heeft gehandeld zoals van een goede kinderrechter mag worden verwacht. Mr. Baluah kan zich herinneren dat [verzoekster] tijdens de zitting heeft genoemd dat mr. Baluah een eerdere zaak van haar had behandeld en zij daarop de reactie heeft gegeven dat zij [verzoekster] inderdaad herkende. [verzoekster] onderbouwt volgens mr. Baluah niet waarom het benoemen van de eerdere zaak een grond voor wraking zou zijn. Ten aanzien van het stuk van Jeugdbescherming Noord voert mr. Baluah aan dat het dossier deels wordt gevormd door hetgeen Jeugdbescherming Noord naar de rechtbank zendt en het stuk onderdeel van het dossier was. Zij voert aan dat de inhoud van het stuk bij [verzoekster] bekend zou moeten zijn. Mr. Baluah heeft desondanks niets besloten ten aanzien van dat stuk en heeft aangegeven dat er eerst onderzocht moest worden of [verzoekster] dat stuk had ontvangen. Dat onderzoek liep nog. Mr. Baluah ziet in die handelswijze ook geen grond voor wraking.

4.De beoordeling

4.1.
[verzoekster] ontleent de gronden van haar wraking aan de mondelinge behandeling die plaatsvond op 20 december 2017. Gelet op het tijdsverloop tussen de aanleiding tot de wraking en het moment waarop het wrakingsverzoek is gedaan, staat te beoordelen of [verzoekster] in haar wrakingsverzoek kan worden ontvangen.
4.2.
Artikel 37 lid 1 Rv luidt:
1. Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden[waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden: rb]
aan de verzoeker bekend zijn geworden.
4.3.
Dit artikel brengt met zich dat het verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten die aanleiding geven tot het verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het borgt daarmee dat het ernstige gebrek dat aan de behandeling van een zaak kleeft wanneer de onpartijdigheid van een rechter in twijfel wordt getrokken, direct kenbaar wordt gemaakt.
4.4.
De door [verzoekster] aangevoerde feiten en omstandigheden hebben zich tijdens de mondelinge behandeling in een vorige procedure op 20 december 2017 voorgedaan. Van [verzoekster] mocht daarom worden gevergd dat zij tijdens de mondelinge behandeling van die zaak of zeer kort daarna kenbaar had gemaakt dat zij de rechter wilde wraken. Bijzondere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn door [verzoekster] niet gesteld en kunnen ook overigens niet blijken.
4.5.
Een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot de slotsom dat [verzoekster] in haar verzoek tot wraking niet kan worden ontvangen.
4.6.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, voor zover de rechtbank tot een inhoudelijke beoordeling was gekomen, het verzoek zou zijn afgewezen, omdat uit het door [verzoekster] aangevoerde niet kan worden afgeleid dat mr. Baluah vooringenomen is of er zich zwaarwegende aanwijzingen voordoen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek;
5.2.
bepaalt dat de hoofdzaak (met zaaknummer C/18/180565 / JE RK 17/841) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond;
5.3.
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [verzoekster], mr. Baluah, de heer [naam] en mevrouw [naam] van Jeugdbescherming Noord.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.J. Duinkerken, voorzitter, mrs. Th.A. Wiersma en M. Sanna, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2018.
typ: 29815