ECLI:NL:RBNNE:2018:1189
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Toewijzing vordering tot achterwege laten van voorwaardelijke invrijheidstelling wegens weigering tot medewerking aan persoonlijkheidsonderzoek
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in een vordering tot achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, die in 2014 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, weigerde herhaaldelijk mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek dat noodzakelijk was voor de inschatting van het recidiverisico. De officier van justitie had op 5 februari 2018 gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde achterwege zou blijven, omdat de weigering om mee te werken aan het onderzoek het onmogelijk maakte om het recidiverisico te beoordelen. Tijdens de zitting op 14 maart 2018 werd de veroordeelde gehoord, evenals zijn raadsman en een deskundige van de reclassering. De veroordeelde stelde dat hij geen verplichting had om mee te werken aan het onderzoek en dat hij niet van plan was te recidiveren.
De rechtbank overwoog dat de medewerking van de veroordeelde aan een persoonlijkheidsonderzoek essentieel was voor het inschatten van het recidiverisico. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de officier van justitie terecht was, omdat de veroordeelde de consequenties van zijn weigering moest dragen. De rechtbank wees de vordering tot achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe, waarbij zij zich baseerde op artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing werd genomen na zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de ernst van het delict en de aanhoudende weigering van de veroordeelde om mee te werken aan het onderzoek zwaar wogen.