In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, heeft de rechtbank Noord-Nederland op 27 maart 2018 uitspraak gedaan. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. H.L.P. Fauser, verscheen ter terechtzitting, waar ook de officier van justitie mr. S.E. Eijzenga aanwezig was. De tenlastelegging betrof ontuchtige handelingen met een slachtoffer dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De verklaringen van de verdachte en het slachtoffer stonden lijnrecht tegenover elkaar, wat leidde tot een complexe bewijsvoering.
De officier van justitie stelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, met uitzondering van het geven van kusjes. Hij baseerde zijn standpunt op de aangifte van het slachtoffer en de verklaring van de verdachte. De verdediging betoogde echter dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen en dat de verklaring van het slachtoffer ongeloofwaardig was. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende steunbewijs was voor de aangifte, en dat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en sprak hem vrij. Tevens werd de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat het feit niet bewezen was. De rechtbank benadrukte dat de betrouwbaarheid van de aangifte geen verdere bespreking behoefde, gezien het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.