ECLI:NL:RBNNE:2018:1112

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
18/920010-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders na herhaaldelijke winkeldiefstal

Op 27 maart 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een man veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) vanwege herhaaldelijke winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd in de PI Leeuwarden, was niet ingeschreven in de basisregistratie en had geen bekende woon- of verblijfplaats. De rechtbank oordeelde dat andere hulpverleningstrajecten niet meer mogelijk waren, gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De tenlastelegging betrof diefstal van diverse goederen, waaronder aftershave en tandpasta, op 22 januari 2018 in Assen. De verdachte heeft het ten laste gelegde duidelijk en ondubbelzinnig bekend.

Tijdens de zitting op 13 maart 2018 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.J. de Boer. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. Klee. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder de verklaring van de verdachte en aangiften van getuigen. De rechtbank achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van enkele andere tenlastegelegde feiten, waarvan de verdachte werd vrijgesproken.

De rechtbank heeft bij de beslissing tot oplegging van de ISD-maatregel rekening gehouden met de aard en ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, en de problematiek van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een stelselmatige dader is en dat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel vereist. De duur van de ISD-maatregel werd vastgesteld op twintig maanden, rekening houdend met eerdere onherroepelijke veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/920010-18
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 maart 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 in de [geboorteplaats] ,
niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder
bekende feitelijke woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in de PI Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.J. de Boer, advocaat te Coevorden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Klee.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Assen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen aftershave balsem en/of tandpasta en/of deodorant en/of blikjes drinken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf [naam bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is eveneens van mening dat het ten laste gelegde bewijsbaar is.

Bewijsmiddelen

De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 maart 2018;
2. Een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal, d.d. 22 januari 2018 opgenomen op pagina 17 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018018991 d.d. 22 januari 2018, inhoudende de verklaring van [getuige 1] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 22 januari 2018, opgenomen op pagina 24 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 22 januari 2018 te Assen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen aftershave balsem en tandpasta en deodorant en blikjes drinken, toebehorende aan het winkelbedrijf [naam bedrijf] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van de maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) als bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet verzet tegen oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte reclasseringsrapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Hij heeft hiermee geen respect getoond voor het eigendomsrecht van het winkelbedrijf. Winkeldiefstal brengt voor de winkelier overlast mee en veroorzaakt schade.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 februari 2018 blijkt dat verdachte herhaaldelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een stelselmatige dader is in de zin van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. Het door verdachte begane feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. In de vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde misdrijf is verdachte tenminste driemaal voor het plegen van misdrijven, te weten op
22 november 2017, 11 augustus 2017 en 22 mei 2017, onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf.
Het onderhavige feit is na de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsbenemende straffen gepleegd en er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan, en om die reden eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel.
De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen het advies dat is uitgebracht door
[naam] in bovengenoemd voorlichtingsrapport d.d. 1 maart 2018, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Verdachte is op jonge leeftijd begonnen met het experimenteren met verschillende soorten drugs, waaronder heroïne. Verdachte is afhankelijk geworden van deze drug. De reclassering heeft onderzocht welke mogelijkheden er zijn om verdachte op het gebied van middelen-problematiek te ondersteunen. Omdat verdachte geen zorgverzekering, geen identiteitsbewijs en geen recht op een bijstandsuitkering heeft, en daarnaast zonder vaste woon- of verblijfplaats is, zijn er geen mogelijkheden om verdachte hulpverlening te bieden. Dit geldt zowel voor trajecten in het kader van WMO/vrijwillige hulpverlening als voor trajecten die door Justitie gefinancierd worden vanuit een reclasseringstoezicht. De reclassering heeft verdachte tijdens een eerder reclasseringstoezicht een Gedragsinterventie aangeboden, maar dit bleek niet uitvoerbaar omdat verdachte weer werd aangehouden. Omdat er op geen enkel leefgebied sprake is van stabiliteit, is een ambulant traject niet haalbaar.
Voor een klinische behandeling, begeleid/beschermend wonen en een ambulante behandeling zijn inkomsten en het hebben van een zorgverzekering verplicht. Dit geldt zowel voor trajecten die vrijwillig in gang worden gezet als voor trajecten die ingezet worden vanuit de reclassering.
Omdat er vanuit een reclasseringstoezicht geen traject mogelijk is, ziet de reclassering enkel, mede ter beperking van het hoge recidiverisico, nog mogelijkheden in een ISD-maatregel. Deze maatregel is de enige mogelijkheid om tot gedragsverandering te komen bij verdachte. Verdachte kan dan vanuit de PI de trajecten en trainingen volgen die hem gedurende zijn maatregel worden aangeboden.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel, mede gezien het strafblad van verdachte en de problematiek van verdachte zoals die naar voren komt uit voormeld rapport, dat niet valt te verwachten dat verdachte zonder begeleiding en behandeling met het plegen van strafbare feiten zal stoppen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dan ook oplegging van de ISD-maatregel geboden ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive van verdachte.
De rechtbank neemt daarbij nog het volgende in aanmerking. Blijkens de justitiële documentatie is verdachte op 29 februari 2016 veroordeeld tot 5 maanden gevangenisstraf waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het door verdachte in deze zaak ingestelde hoger beroep is op 23 januari 2018 ingetrokken. Deze zaak is thans onherroepelijk geworden, zodat de executie daarvan kan plaatsvinden.
Daarnaast is verdachte bij vonnis van 7 december 2015 veroordeeld tot één week gevangenisstraf. Ook tegen deze zaak is hoger beroep ingesteld, maar eveneens op 23 januari 2018 ingetrokken. Ook deze gevangenisstraf dient nog geëxecuteerd te worden.
Blijkens de richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers d.d. 1 januari 2014 worden vrijheidsbenemende hoofdstraffen, die nog niet ten uitvoer zijn gelegd op het moment dat de ISD-maatregel onherroepelijk wordt, voorafgaande aan de start van de ISD-maatregel ten uitvoer gelegd.
Nu verdachte voorafgaande aan de ingang van de ISD-maatregel deze vrijheidsbenemende straffen nog moet ondergaan, zal de rechtbank de duur van de ISD-maatregel beperken tot twintig maanden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twintig maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. C.A.J. Tuinstra en
mr. H.J. Schuth, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 maart 2018.
Mr. Tuinstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.