ECLI:NL:RBNNE:2018:1065

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
6049290 AR VERZ 17-65
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • E.Th.M. Zwart-Sneek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet met toekenning van vergoedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een verzoekster en een besloten vennootschap. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. W.M. Veldjesgraaf, heeft de verweerster, vertegenwoordigd door mr. R. Tamourt, aangeklaagd wegens een onterecht ontslag op staande voet dat op 30 mei 2017 zou zijn verleend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoekster op basis van het gesprek op die datum redelijkerwijs kon concluderen dat haar ontslag was verleend. De kantonrechter heeft de door de verzoekster ingediende geluidsopname en transcriptie van het gesprek beoordeeld en geconcludeerd dat de verweerster niet voldoende onderbouwd heeft dat er geen dringende reden was voor het ontslag. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was en heeft de verzoekster in het gelijk gesteld. De verzoekster heeft recht op een billijke vergoeding van € 7.500,00, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 6.755,00, een transitievergoeding van € 11.917,00 en een vergoeding voor niet genoten verlofuren van € 1.616,81. De verweerster is veroordeeld in de proceskosten van € 600,00. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagen en de vereisten voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer.: 6049290 AR VERZ 17-65
beschikking van de kantonrechter ex artikel 7:681 BW d.d. 28 maart 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. W.M. Veldjesgraaf,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. R. Tamourt.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en [verweerster] worden genoemd.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij beschikking van 16 augustus 2017 heeft de kantonrechter [verzoekster] toegelaten tot het bewijs van feiten of omstandigheden, waaruit kan worden afgeleid dat [verweerster] haar op 30 mei 2017 op staande voet heeft ontslagen.
1.2.
Bij beschikking van 19 december 2017 heeft de kantonrechter [verzoekster] bevolen een geluidsopname van het gesprek van 30 mei 2017, vergezeld van een volledige transcriptie van het gesprek, in het geding te brengen. Daarnaast is [verzoekster] in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de juistheid van de veronderstelling dat [verzoekster] met het in het geding brengen van de geluidsopname af ziet van het horen van getuigen en om zich uit te laten over zaken die zij in het kader van het aan haar opgedragen bewijs van haar stellingen van belang acht om nog nader toe te lichten.
1.3.
[verzoekster] heeft bij akte van 24 januari 2018 de geluidsopname van het gesprek van 30 mei 2017 en een transcriptie van het gesprek in het geding gebracht.
1.4.
[verweerster] heeft zich bij antwoord-akte van 21 februari 2018 op het standpunt gesteld dat onderdelen van de door [verzoekster] overgelegde transcriptie onjuist zijn en dat delen van het gesprek daarin zijn weggelaten. Zij heeft een door een externe partij, te weten De Meisjes van Kantoor/DLUX te Amsterdam, opgestelde transcriptie van het gesprek in het geding gebracht. [verweerster] heeft niet betwist dat de door [verzoekster] in het geding gebracht geluidsopname van het gesprek van 30 mei 2017 correct en volledig is.
1.5.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

Ontslag op staande voet
2.1.
De kantonrechter zal allereerst oordelen over de vraag of [verweerster] [verzoekster] op 30 mei 2017 op staande voet heeft ontslagen. De kantonrechter heeft de door [verzoekster] in het geding gebrachte geluidsopname van het gesprek van 30 mei 2017 beluisterd. Zij heeft vastgesteld dat de door [verzoekster] overgelegde transcriptie weliswaar niet op ieder minuscuul onderdeel (zoals voor wat betreft bepaalde haperingen en gestotter) geheel volledig is en dat de door [verweerster] overgelegde transcriptie wat dat betreft een meer volledige weergave is van het gesprek, maar daaruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter nog niet dat de door [verzoekster] in het geding gebrachte transcriptie een onjuist beeld geeft van het besprokene. De door [verzoekster] overgelegde transcriptie is op sommige kleine detailpunten vooral ook iets minder volledig doordat deze wat meer is samengevat, maar bij de uitwerking speelt ook een rol dat er in het gesprek met enige regelmaat wat door elkaar wordt gesproken, zodat de wijze van uitwerken voor wat betreft die momenten ook noodgedwongen enigszins willekeurig is. De kantonrechter is van oordeel dat de door [verzoekster] in het geding gebrachte transcriptie niet in strijd is met wat er daadwerkelijk is gezegd en dat er ook geen belangrijke onderdelen van het gesprek in de transcriptie zijn weggelaten. De kantonrechter zal in het navolgende evenwel de door [verweerster] overgelegde transcriptie gebruiken, gelet op de grotere volledigheid daarvan.
2.2.
Tijdens het gesprek op 30 mei 2017 is - voor zover van belang - het volgende gezegd (waarbij [A] staat voor [werkgever] , WV voor mr. Veldjesgraaf en [B] voor [B] , de partner van [werkgever] ):
"(…)
[A:] Nou, ik zou denken, direct maar met de deur in huis, niet?
WV: Ja, ga maar, ja, doet u dat.
[A:] Ja? Oké. Ik heb toen… da-dat, het eerste gesprek wat we eigenlijk hadden waarbij ik vrij resoluut toen gezegd heb van, ik moet onderzoek doen want ik heb een aantal dingen gehoord, onder meer dat jij je geheimhouding geschonden zou hebben. Ja? Daar heb ik vervolgens onderzoek naar gedaan. Ja? Toen heb ik jou opgeroepen per 24 mei om aanwe- in eerste instantie per…per… Nee. Nou, ik, datum weet ik even niet. De eerste datum zou ik even moeten opzoeken. Daarop ben je toen niet verschenen, met een late mail, eigenlijk van je advocaat, waarvan u zei van, ja, het ligt aan de secretaresse en mijn [kantoorgenoot? 04.54]
(…)
[A:] (…)omdat de bedrijfsarts in zijn rapport aangaf dat je niet ziek was, heb ik je opnieuw opgeroepen om mijn bevindingen op mijn onderzoek te geven. Ik had ze a-al in mijn brief van 22 mei had ik ze al even op een rijtje gezet, welke dat waren. En ik wilde ze maar even stuk voor stuk af gaan lopen.
WV: Hmhm.
[A:] De eerste die er ligt in de schending van geheimhoudingsplicht je-jegens mevrouw (…)
(…)
[A:] Tweede punt – ja, maar hier kunnen we nog een tijd over doorgaan – tweede punt is dat je daarnaast natuurlijk een geheimhoudingsplicht hebt omtrent bedrijfsvoering en ook omtrent collega’s. Dat is, nou, ik weet niet, volgens mij is het net niet wettelijk, maar wel voldoende in jurisprudentie enzovoorts en allemaal.(…)
(…)
[A:] Ja? Dit zijn de eerst de, de resultaten van mijn onderzoek. Op basis daarvan ga ik zo meteen mijn conclusies trekken. Nou ja goed, en dan is het… Als je het daar niet mee eens bent en het zal [een? 14.24] procedure komen, ja, dan zorg ik dat alle verklaringen ook op papier klaar-
WV: Ja maar goed, d-di-dit is natuurlijk heel vaag. Ik bedoel, er, er wordt… [verzoekster] zou rare dingen over u gezegd hebben. Maar wat heeft ze dan precies gezegd?
(…)
WV: Nee, maar goed, als u, als u zo vaag blijft…
(…)
WV:…kunnen, kunnen wij er ook niet op reageren.
[A:] Wat z- nee nee, maar het is meer de conclusies van mijn onderzoek, die ik hier presenteer.
WV: Ja. Nee, prima.
(…)WV: Ik mag u niet aanvallen; u mag [verzoekster] wel aanvallen.
[A:] Nee, nee, neen, nee, ik doe hier, ik doe hier een, een verslag van mijn onderzoek.
WV: Hmhm. Ja, ik ma-, ik mag daar niks van vinden vanuit mijn professie.
[A:] Nou, u mag daar van alles van vinden.
WV: Ja, oké, maar u, u probeert mij…
[A:] Alleen, net wat ik al zeg-
WV: …inderdaad de mond te snoeren, proef ik.
[A:] Nou ja, de mond snoeren? Kijk, ik heb… [verzoekster] wilde graag dat u erbij zou zitten, Dat is verder prima…
WV: Ja.
[A:] …dit blijft in mijn optiek een gesprek tussen werkgever…
WV: Anders was het wel een heel oneerlijk gesprek geweest.
[A:] …en werknemer. Nee, ja, nou ja, dat had gekund, dat had gekund. Dus daarom zit u erbij.
WV: Ja.
[A:] Maar daar eindigt het wat mij betreft ook. En er kunnen wel wat dingetjes zijn, dat u zegt, ja nou, dan vind ik, zie ik anders of wat ook. Maar daar eindigt het volgens mij gewoon. (…)
(…)
[A:] Nou, ik heb ook tegen [verzoekster] , heb ik toen al gezegd, van, ik doe mijn onderzoek, daarna presenteer ik mijn resultaten.
WV: Hmhm, ja.
[A:] En een volgende stap is ook, dat ik direct de consequenties daaraan verbind. En op basis van dit onderzoek en deze resultaten, zie ik geen andere dan ontslag op staande voet. En dat is-
WV: Heeft u zich juridisch laten informeren?
[A:] Ik heb mij juridisch laten informeren…
WV: Oke'.
[A:] ….en laten bijstaan.
WV: Ja. Oké
[A] : Dus dat is ook-
(…)
WV: Door wie, als ik vragen mag?
[A:] Is op dit moment niet interessant.
WV: Hm, nee.
[A:] Nee, maar ik doe het zelf. En ik laat me alleen op de achtergrond-
WV: Nee, want arbeidsrecht is een specialisme.
[A:] Is het, is het, het is… Ja zeker, ja zeker.
WV: Iedere arbeidsrechtadvocaat zal u vertellen dat een ontslag op staande voet alleen in de uiterste situatie gebruikt mag worden. Dat heel erg veel gelog- gedonder, gelazer op kan leveren. En dat…
[A:] Eens.
WV: … als daar, als dat niet lukt zeg maar, dat de vergoedingen dan verdrievoudigen die betaald moeten worden.
[A:] ja.
WV: Dus ik waarschuw u voor…
[A:] Ja, nee, maar is duidelijk.
WV: … voor dit, voor deze stap.
[A:] Ja.
WV: Dat betekent dat we inderdaad op korte termijn bij de rechter staan en dat u…
[A:] Is goed.
WV: … dit allemaal aan de rechter mag gaan uitleggen.
[A:] Is helemaal goed.
WV: Ja.
[A:] Nou, daar zit…
WV: Ik wacht de brief wel af met…
[A:] Ja ik ga nog een bevestiging schrijven.
WV: Ja.
[A:] Met wat we hier besproken hebben met mijn conclusies.
WV: Oké. We zullen het meemaken. Dit is…ontslag op staande voet is het domste wat je kunt doen in zo'n situatie als deze. Als u een arbeidsrechtadvocaat…
[A:] Nou ja-
WV: raadpleegt…
[A:] Ja.
WV: … zal die u dat ook vertellen dat is…
[A:] Nee, goed…
WV: Die waarschuwing geef ik u mee.
[A:] Wat, wat moet ik anders?
WV: Ik, ik weet zeker dat we, als-als, dat we… Over drie maanden, zegt u van, wat heb ik gedaan.
[A:] Ja, nou, oké, dat kan zijn, alleen-
WV: Dan kost het u drie keer zoveel als het u nu zou kunnen kosten om het gewoon heel snel, soepel, makkelijk-
[A:] Ja, maar-maar-maar-, wat, wat is dan een oplossing? Dit kan niet.
WV: Die heb ik u al aangedragen.
[A:] Nee, ja maar kijk, dat is volstrekt niet aanvaardbaar. Ook volstrekt niet.
WV: Dat is, nee, nee, maar goed, als u niet wilt betalen, datgene wat wettelijk voorgeschreven is als je van een werknemer af wilt…
[A:] Ja.
WV: … dan, ja, dan houdt het op, denk ik.
[A:] Maar luister, god, i-ik-ik was toen-toen… aan de hand van haar gedrag, was ik van plan: ik ga een stevig gesprek met haar aan en ik open een dossier, ik ga gewoon een dossier tegen haar opbouwen, dit kan gewoon niet.
WV: ja.
[A:] Alleen, als dit ter ore komt, dat gewoon een medewerker de geheimhouding zo schendt…
WV: Ja.
[A:] Ja, nee, maar, maar….
WV: Nee, maar…
[A:] Wat moet ik dan?
WV: Dan, dan heb je een, een… U heeft [verzoekster] in ieder geval zo ver dat ze zegt met, met [?] [werkgever] [?] wil ik nooit meer, daar wil ik [?] mee te maken hebben.
[A:] Nee, goed, maar dat is, dat is in ieder geval [?]wederzijds.
WV: Verhouding is helemaal verstoord. Dat is nu ook wederzijds helder.
[A:] Ja.
WV: Ik bedoek, u heeft [verzoekster] ook zover dat ze zegt van: ik wil zo snel mogelijk die arbeidsovereenkomst beëindigen.
[A:] Ja.
WV: Maar in de wet staat wel dat je…Uitgangspunt is dat je als werknemer bij ontslag altijd recht hebt op die transitievergoeding.
[A:] Ja.
WV: Dat is nou eenmaal zo sinds de, de Wet werk en zekerheid. Dat is alleen niet zo in hele bijzondere omstandigheden.
[A:] Ja.
WV: En de keerzijde is, dat als je [?] als werkgever er veel te hard ingaat…
[A:] Ja.
WV: …wat u nu aan het doen bent…
[A:] Ja.
WV: … dan krijg je niet alleen die transitievergoeding, maar dan krijg je daar ook nog een keer als werknemer, een billijke vergoeding bovenop.
[A:] Ja.
WV: En dan kan de transitievergoeding ver-verdubbeld worden, verdrievoudigd worden.
[A:] Oké.
WV: Dat is, dat is inderdaad wat ik… ik bedoel, voordat een rechter een werknemer geen transitievergoeding meegeeft – ik kan jurisprudentie laten zien…
[A:] Ja.
WV: … nou dat zijn, dat is nog niet in een op de, de driehonderd zaken, dat dat gebeurt.
[A:] Nee.
WV: En als.. De transitievergoeding is altijd, eigenlijk bij-bijna altijd de bodem. Als je gestolen hebt van je baas…
[A:] Ja.
WV. … de aller ernstigste g- situaties, dan krijg je die transitievergoeding dus niet.
[A:] Nee.
WV: Dat is vrij zeker bij, bij diefstal. Maar in alle andere gevallen weet ik nu al zeker - daar durf ik een goeie fles whisky op te zetten - dat u…
WV: …. straks meer kwijt bent dan die transitievergoeding.
[A:] Oké.
WV: Ja? Maar ga overleggen met een goeie, goeie arbeidsrechtadvocaat.
[B:] Wij gaan sowieso overleggen…
[A:] Ja, [?] nog even.
[27.20-27.22 onverstaanbaar]
WV: Ja.
[A:] Ja?
WV: Ik zie de brief wel [tegemoet? 27.24] met daarin de [schriftelijke? 27.26] bevestiging van het ontslag op staande voet.
[B:] Nou ja, dat gaan we dus nog overleggen.
[A:] Ik zal het nog wel even met [? 27.31] kortsluiten, maar ik wil-
[B:] Ja, wij… vandaag komt er in ieder geval een brief en dan gaan we even overleggen.
[A:] [?] Ja.
WV: ja, oké.
(…)"
2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster] , op basis van hetgeen tijdens het gesprek op 30 mei 2017 is besproken, redelijkerwijs heeft kunnen concluderen dat [verweerster] haar tijdens dit gesprek ontslag op staande voet heeft verleend. Daartoe acht de kantonrechter het volgende redengevend.
Uit de geluidsopname blijkt dat [werkgever] in het gesprek zowel de resultaten van zijn onderzoek wilde mededelen als ook daar direct consequenties aan wilde verbinden. Zo zegt hij na het mededelen van de resultaten van het onderzoek:
"Op basis daarvan ga ik zo meteen mijn conclusies trekken"en even later:
"En een volgende stap is ook dat ik direct de consequenties daaraan verbind". Vervolgens geeft hij aan geen andere mogelijkheid te zien dan ontslag op staande voet. Desgevraagd gaf [werkgever] daarbij aan dat hij zich juridisch had laten informeren. Toen de advocaat van [verzoekster] hem waarschuwde voor de gevolgen van een ontslag op staande voet en hem voorhield dat dit betekende dat [verzoekster] het ontslag zou aanvechten bij de rechter, heeft [werkgever] gezegd
"Is goed"en later
"Is helemaal goed".Daarmee heeft [werkgever] de indruk gewekt dat hij volledig achter zijn beslissing stond. Ook zei [werkgever] vervolgens dat er een bevestiging zou komen, hetgeen gezien het gespreksverloop op dat moment moeilijk anders dan als een bevestiging van een gegeven ontslag op staande voet kan worden gezien. Dit geheel van conversatie maakt naar het oordeel van de kantonrechter dat op dat moment in het gesprek van 30 mei 2017 sprake was van een (mondeling verleend) ontslag op staande voet.
2.4.
[verweerster] heeft vooral gewezen op het tweede gedeelte van het gesprek en aangevoerd dat daaruit nou juist blijkt dat er geen ontslag op staande voet werd gegeven, omdat er nog overleg zou worden gepleegd. Gezien hetgeen hiervoor is geoordeeld vat de kantonrechter dit verweer op als een verweer inhoudende dat uit het verdere verloop van de conversatie volgt dat [verzoekster] had moeten begrijpen dat daarbij door [verweerster] op het in het eerste deel van het gesprek aan haar gegeven ontslag werd teruggekomen in de zin dat een te geven ontslag alsnog in beraad werd gehouden, in afwachting van nader overleg door [verweerster] met haar juridisch adviseur. De conversatie spitste zich in het tweede deel namelijk toe op de vraag of er geen alternatieven mogelijk waren, waarbij de advocaat van [verzoekster] zich inspande om [werkgever] te overtuigen dat alternatieve oplossingen beter zouden zijn, omdat [werkgever] spijt zou krijgen van een ontslag op staande voet en waarbij over en weer werd geconstateerd dat de verhoudingen verstoord waren. Aan het einde van de conversatie geeft [B] aan dat er nog overleg gepleegd zal worden en [werkgever] spreekt van
"ik zal het nog even (…) kortsluiten...". [B] zegt tot slot ook nog
"vandaag komt er in ieder geval een brief en dan gaan we even overleggen". De vraag is of deze mededelingen door [verzoekster] zodanig hadden dienen te worden opgevat dat het eerder in dat gesprek gegeven ontslag op staande voet werd ingetrokken, omdat dit alsnog in beraad werd gehouden (en dat [verzoekster] dan voorts geacht kan worden stilzwijgend met die intrekking te hebben ingestemd). De kantonrechter is van oordeel dat daarvan geen sprake is, waartoe het volgende wordt overwogen. [verweerster] heeft in het gesprek van 30 mei 2017 - gezien het verloop daarvan in het eerste deel en het wat ongedefinieerde 'open einde' van het tweede deel - in ieder geval grote onduidelijkheid gecreëerd bij [verzoekster] over de status van haar dienstverband: was zij nu inderdaad wel, of toch (nog) niet ontslagen? Die onduidelijkheid heeft [verweerster] voorts ook nog onnodig lang laten voortbestaan, doordat de nog voor diezelfde dag toegezegde brief er die dag niet is gekomen, evenmin als kort daarna. Ieder bericht bleef de daarop volgende dagen uit. Pas nadat [verzoekster] een ruime week later, op 7 juni 2017, haar verzoekschrift bij de rechtbank had ingediend (tot aanvankelijk: primair vernietiging van het gegeven ontslag) heeft [verweerster] op 8 juni 2017 een brief verzonden aan [verzoekster] waarin zij mededeelde geen ontslag op staande voet te verlenen. Deze volledig op het conto van [verweerster] toe te schrijven onduidelijkheid komt geheel voor haar eigen rekening en risico en kan dan ook niet aan [verzoekster] worden tegengeworpen. Gezien deze hele gang van zaken heeft [verzoekster] het gesprek van 30 mei 2017 naar het oordeel van de kantonrechter terecht mogen opvatten als een ontslag op staande voet.
2.5.
De conclusie is dat [verzoekster] is geslaagd in het bewijs van feiten of omstandigheden, waaruit kan worden afgeleid dat [verweerster] haar op 30 mei 2017 op staande voet heeft ontslagen. Nu [verzoekster] heeft berust in dit ontslag betekent dit dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 30 mei 2017 is geëindigd.
Geldigheid ontslag op staande voet
2.6.
Voor de beoordeling van de door [verzoekster] verzochte vergoedingen dient te worden beoordeeld of [verweerster] [verzoekster] al dan niet ten onrechte ontslag op staande voet heeft verleend. Volgens artikel 7:677 lid 1 BW moet een ontslag op staande voet onverwijld worden gegeven, onder gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag.
Als dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW worden op grond van het bepaalde in artikel 7:678 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
2.7.
De kantonrechter gaat er vanuit dat [verweerster] aan het ontslag op staande voet van [verzoekster] de verwijten ten grondslag heeft gelegd die zijn besproken op 30 mei 2017 en die zijn opgesomd in de brief van 22 mei 2017. Deze verwijten kunnen als volgt worden samengevat:
- [verzoekster] heeft haar geheimhoudingsplicht geschonden doordat zij met derden heeft gesproken over een cliënt van [verweerster] .
- [verzoekster] heeft zich vanaf maart 2017 niet collegiaal gedragen tegenover haar collega's;
- [verzoekster] is sinds maart 2017 in haar houding en gedrag obstinaat naar [verweerster] .
- [verzoekster] is tot tweemaal toe niet verschenen tegen de datum en het tijdstip van de oproeping voor een gesprek.
2.8.
De kantonrechter stelt voorop dat [verzoekster] , zoals door [verzoekster] onbetwist is gesteld, ruim zeventien jaar naar tevredenheid voor [verweerster] heeft gewerkt alvorens de perikelen ontstonden die hebben geleid tot de onderhavige procedure. [verzoekster] heeft de door [verweerster] aan haar gemaakte verwijten betwist. Zij heeft gemotiveerd betwist dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. [verzoekster] heeft daartoe aangevoerd dat zij niet meer heeft gedaan dan het bespreken van informatie die al bij buren en andere voetbalmoeders over de betreffende persoon bekend was. [verweerster] heeft het verwijt dat [verzoekster] haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden, gelet op dit verweer, onvoldoende onderbouwd.
De overige gestelde gedragingen leveren naar het oordeel van de kantonrechter evenmin een dringende reden op. [verweerster] heeft de stellingen dat [verzoekster] zich niet collegiaal gedroeg en dat zij zich obstinaat gedroeg jegens haar werkgever niet onderbouwd. De opmerkingen die [verzoekster] volgens [werkgever] zou hebben gemaakt en de gedragingen die zij zou hebben vertoond heeft zij betwist en [verweerster] heeft terzake ook geen verklaringen of andere stukken overgelegd die deze verwijten onderbouwen. Daarnaast was dit gestelde gedrag kennelijk nog maar van korte duur en is niet komen vast te staan dat [verweerster] [verzoekster] daar al eerder op heeft aangesproken en daarbij ook heeft gewaarschuwd wat de (ver strekkende) gevolgen zouden zijn indien zij dit gedrag zou continueren. [verzoekster] kan voorts niet worden verweten dat zij niet op de gesprekken is verschenen. De gemachtigde van [verzoekster] heeft namelijk [verweerster] meegedeeld dat [verzoekster] om medische redenen niet in staat was om op 17 mei 2017 aanwezig te zijn bij het gesprek en bij brief van 23 mei 2017 heeft de gemachtigde van [verzoekster] bij [verweerster] aangegeven dat zij niet aanwezig kon zijn op 24 mei 2017. Het feit dat [verweerster] de brief van 17 mei 2017 te laat heeft ontvangen en [verzoekster] daarom op dat moment naar het idee van [verweerster] zonder kennisgeving niet op het gesprek verscheen, levert nog geen dringende reden op.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat [verweerster] [verzoekster] ten onrechte ontslag op staande voet heeft verleend, bij gebreke van een dringende reden daartoe.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
2.9.
De door [verzoekster] verzochte vergoeding van € 6.755,00 bruto in verband met de onregelmatige opzegging zal dan ook worden toegewezen. Volgens de berekening van [verzoekster] is dit het bedrag dat overeenkomt met het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. [verweerster] heeft hier geen verweer tegen gevoerd, terwijl zij daar wel voldoende gelegenheid voor heeft gehad. [verzoekster] heeft deze vordering immers al als subsidiaire vordering bij haar verzoekschrift van 7 juni 2017 ingesteld.
Transitievergoeding en verlofuren
2.10.
Om de hiervoor genoemde reden zal de verzochte transitievergoeding van € 11.917 bruto eveneens als onweersproken worden toegewezen. Dat geldt ook voor het gevorderde bedrag van € 1.616,81 bruto wegens niet genoten verlofuren.
Billijke vergoeding
2.11.
[verzoekster] heeft een billijke vergoeding van € 24.000,00 bruto verzocht. Ter onderbouwing van dit bedrag heeft [verzoekster] aangevoerd dat [verweerster] de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en voorts dat de behandeling van [verzoekster] door [verweerster] zeer laakbaar is. Zij is gedurende een periode van zeven weken geschorst, er is gedreigd met aangifte bij de politie, zij moest van het ene op het andere moment haar persoonlijke spullen pakken en het kantoor verlaten en ondanks dat in het gesprek van 30 mei 2017 is gebleken dat de verhoudingen ernstig verstoord waren heeft [verweerster] het in de brief van 8 juni 2017 (en daarna) doen voorkomen alsof [verzoekster] nog gewoon aan het werk zou kunnen aldaar. De verstoring in de relatie is geheel aan [verweerster] te wijten. Voorts heeft [verzoekster] zich door de agressieve manier waar zij door [werkgever] is benaderd, juridische bijstand moeten zoeken, hetgeen haar voor aanzienlijke kosten heeft geplaatst.
2.12.
De kantonrechter overweegt dat uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat zij op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Gelet op de wetsgeschiedenis is (ook) in het kader van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist, maar is in een geval als bedoeld in dat artikel reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd (zie:
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Een ontslag op staande voet dat niet rechtsgeldig wordt geacht, is dus als zodanig al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, zal het verzoek van [verzoekster] om toekenning van een billijke vergoeding dan ook worden toegewezen.
2.13.
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. De billijke vergoeding moet – naar haar aard – in relatie staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het verder aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval (zie: HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR: 2017:1187 (
New Hairstyle)). Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De billijke vergoeding heeft echter geen specifiek punitief karakter en bij het begroten daarvan kan dus geen rol spelen welk bedrag voor de werkgever een ‘bestraffend’ effect heeft.
2.14.
De kantonrechter weegt bij de bepaling van de billijke vergoeding de volgende omstandigheden mee. Er is sprake van een langdurig en kennelijk vlekkeloos dienstverband van ruim zeventien jaar, dat uiteindelijk is uitgemond in een op non-actief stelling en een (onterecht) ontslag op staande voet. Het diffamerende karakter van het na een gesprek nog tijdens werktijd, onder het toeziend oog van collega's, gedwongen het kantoor moeten verlaten, onder medeneming van je persoonlijke spullen, is naar het oordeel van de kantonrechter evident en zal bij [verzoekster] zeker tot emotionele spanningen hebben geleid. Ook het dreigen met het doen van aangifte zal daaraan bijgedragen hebben. Daarnaast is een gedwongen schorsing van enige weken, die thans dus onterecht is geoordeeld, eveneens als diffamerend te bestempelen. Dit geheel van omstandigheden leidt tot een aanspraak op enige compensatie voor de immateriële schade die [verzoekster] door dit verwijtbaar handelen van [verweerster] heeft geleden, welke compensatie op een bedrag van € 6.500,00 wordt gesteld (zo'n vier maanden salaris). Voor wat betreft overige schade heeft [verweerster] bij antwoord-akte aangevoerd dat [verzoekster] vanaf 29 augustus 2017 een andere baan heeft. Nu dit punt pas bij antwoord-akte is opgevoerd door [verweerster] heeft [verzoekster] daarop niet kunnen reageren, maar de kantonrechter constateert wel dat er zijdens [verzoekster] niet is gesteld dat zij door het ontslag inkomensverlies heeft geleden, zodat de kantonrechter geen aanleiding ziet om in de billijke vergoeding een component voor de vergoeding van inkomensverlies op te nemen. Wel heeft [verzoekster] aangevoerd dat zij door het handelen van [verweerster] kosten heeft moeten maken voor juridische bijstand. Deze bijstand heeft zich verder uitgestrekt dan de begeleiding in de onderhavige verzoekprocedure, nu [verzoekster] ook tijdens het gesprek van 30 mei 2017 is vergezeld door mr. Veldjesgraaf en hij voordien ook al heeft gecorrespondeerd met [verweerster] over de zaak. In enige compensatie voor de (meer)kosten van begeleiding door haar gemachtigde in de aanloop naar deze procedure, los van een kostenveroordeling in deze verzoekschriftprocedure, ziet de kantonrechter dan ook wel aanleiding. De kantonrechter bepaalt dit bedrag op € 1.000,00.
2.15.
Andere zwaarwegende omstandigheden die van belang zijn bij de beoordeling van de hoogte van de billijke vergoeding zijn door [verzoekster] niet gesteld. In de beschikking van 19 december 2017 heeft de kantonrechter nog overwogen dat ter zitting van 16 november 2017 (alwaar zijdens [verzoekster] getuigen zouden worden gehoord) door de kantonrechter is aangegeven dat het feit dat zo laat in de procedure pas duidelijk is geworden dat er een geluidsopname was van het gesprek van 30 mei 2017 mogelijk gevolgen zou kunnen hebben voor het eindoordeel. De kantonrechter is evenwel van oordeel dat, gezien de uitleg die [verzoekster] ter zitting heeft gegeven over de redenen voor dit aanvankelijke verzwijgen en het gehele verdere verloop van de procedure, er geen aanleiding is om dit element in het nadeel van [verzoekster] te doen meewegen. Wel ziet de kantonrechter aanleiding om de kostenveroordeling enigszins te matigen als hieronder vermeld, nu het horen van getuigen op de zitting van 16 november 2017 door de omstandigheden die daar bekend werden, geen doorgang vond.
2.16.
Het bovenstaand leidt ertoe dat de kantonrechter de billijke vergoeding zal vaststellen op een bedrag van € 7.500,00 bruto.
Bruto/netto specificaties, incassokosten en rente
2.17.
Tegen de door [verzoekster] verzochte afgifte van netto/bruto specificaties, op straffe van een dwangsom, is door [verweerster] geen verweer gevoerd, zodat dit verzoek zal worden toegewezen als nader in het dictum bepaald. Dat geldt eveneens voor de door [verzoekster] verzochte wettelijke rente. De verzochte vergoeding van incassokosten wordt afgewezen nu deze vordering te onbepaald is en bovendien deels gevorderd wordt over bedragen die nog in rechte dienden te worden vastgesteld, zodat niet voldaan is aan het in artikel 6:96 lid 2 onder c BW bepaalde. Voorts is er in het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding reeds rekening gehouden met de juridische bijstand aan [verzoekster] voorafgaand aan het ontslag op staande voet.
Proceskosten
2.15.
[verweerster] wordt als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten veroordeeld. In het processuele verloop van dit dossier ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten vast te stellen op € 600,00 aan salaris gemachtigde. De wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar nu [verweerster] daartegen geen verweer heeft gevoerd.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoekster] van een billijke vergoeding ter hoogte van € 7.500,00 bruto;
3.2.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van een bedrag van € 6.755,00 bruto wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst;
3.3.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van een transitievergoeding ter hoogte van € 11.917,00 bruto;
3.4.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van een bedrag van € 1.616,81 bruto ter zake van niet genoten verlofuren;
3.5.
veroordeelt [verweerster] tot het verstrekken aan [verzoekster] van schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificaties, waarin de onder 3.1. tot en met 3.4. vermelde bedragen zijn verwerkt, binnen tien werkdagen na heden, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag, met een maximum van € 2.000,00 voor elke dag na afloop van voormelde termijn en na betekening van deze beschikking dat [verweerster] nalaat om aan deze veroordeling te voldoen;
3.6.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de wettelijke rente over de onder 3.1. tot en met 3.4. vermelde bedragen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
3.7.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [verzoekster] vastgesteld op € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente in geval de proceskosten niet binnen veertien dagen na heden worden voldaan;
3.8.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
wijs het meer of anders verzochte af.
Aldus gegeven te Leeuwarden en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2018 door
mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
615