Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 primair, 1 subsidiair, 3 en 4 ten laste is gelegd, nu deze feiten niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van hetgeen verdachte onder 2, 5, 6, 7, 8 en 9 ten laste is gelegd, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen en daartoe verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 primair, 1 subsidiair, 3, 4, 6 en 7 ten laste is gelegd, nu deze feiten niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van hetgeen verdachte onder 2, 5, 8 en 9 ten laste is gelegd heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair, 1 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht hetgeen verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair, 3 en 4 ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal hiervan daarom worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 2 bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 3 januari 2018, opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018004183 d.d. 4 januari 2018, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Op 3 januari 2018 kregen wij een melding van een mishandeling te Groningen. Ter plaatse troffen wij [slachtoffer 1] aan. [slachtoffer 1] vertelde ons het volgende: "Ik heb ruzie gekregen met mijn vriend [verdachte] (roepnaam: [verdachte]). Hierbij ben ik drie keer door hem tegen mijn hoofd geslagen. Mijn vriend sloeg mij met een vuist en dit deed pijn".
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 januari 2018, bijgevoegd als los document bij voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige]:
Ik zag dat [verdachte] mijn tante [slachtoffer 1] vanuit het niets een vuistslag in haar gezicht gaf. Even later zag ik dat [verdachte] mijn tante wederom een vuistslag gaf in haar gezicht.
Verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster heeft geslagen. Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verklaring van het slachtoffer, direct na het incident afgelegd tegenover de ter plaatse gekomen verbalisanten, wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige]. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van voornoemde verklaringen. Niet valt in te zien waarom zij in strijd met de waarheid een belastende verklaring jegens verdachte zouden afleggen. De rechtbank zal daarom ook uitgaan van de juistheid van deze verklaringen.
Ten aanzien van het onder 5, 6 en 7 ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 5, 6, en 7 bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 november 2017, opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017303436 d.d. 4 december 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 17 november 2017 ben ik in mijn woning te Delfzijl meermalen in mijn gezicht geslagen en gestompt door mijn vriend [verdachte] (roepnaam: [verdachte]). Hij heeft mij ook gebeten, ten gevolge waarvan ik een bijtwond heb opgelopen. Ik ben voorts over mijn hele bovenlichaam geslagen en gestompt door mijn vriend. Mijn zoon [slachtoffer 4] is door [verdachte] aan zijn haren getrokken. Zijn hoofd doet nu zeer. Ik hoorde van mijn dochter [slachtoffer 5] dat zij door [verdachte] van de trap is geduwd. Zij heeft nu pijn aan haar billen.
2. een letselrapportage ten behoeve van politie en justitie d.d. 22 november 2017 opgemaakt door forensisch arts T. van Mesdag van de Forensische Geneeskunde van de GGD Groningen, opgenomen op p. 63 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer 3]. Opgegeven toedracht: mishandeling bestaande uit het slaan en stompen in het gelaat en op het bovenlichaam, alsmede uit het bijten in de linkerborst. Conclusie: Ouderdom en patroon van de letsels kunnen goed passen bij de opgegeven vorm van geweld.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 november 2017, opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Op 17 november 2017 bevonden wij ons naar aanleiding van een melding in een woning te Delfzijl. Wij namen een aangifte op van [slachtoffer 1] ter zake mishandeling door [verdachte] (roepnaam [verdachte]). Omdat de kinderen bij het huiselijk geweld waren betrokken, spraken wij met de kinderen. Wij hoorden [slachtoffer 5] zeggen dat zij vanochtend door papa ([verdachte]) van de trap was geduwd. Ik, verbalisant, vroeg aan [slachtoffer 5] om bij mij voor te doen hoe papa haar duwde. Ik zag en voelde dat [slachtoffer 5] mij met twee handen in mijn rug duwde. Wij hoorden [slachtoffer 5] zeggen dat papa dat expres had gedaan. Wij hoorden haar zeggen dat de trap net een glijbaan was en dat ze een zere bips had. Wij zagen een blauwe plek bovenaan haar rechterbil en een blauwe plek op haar linkerbil. Wij spraken vervolgens met [slachtoffer 4]. Wij hoorden [slachtoffer 4] zeggen dat hij pijn aan zijn hoofd had omdat [verdachte] hem aan zijn haren had getrokken.
Met betrekking tot de hierboven weergegeven standpunten overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster en haar twee kinderen heeft mishandeld. Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat hetgeen verdachte onder 5, 6 en 7 ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De aangifte van [slachtoffer 3] wordt ondersteund door de opgemaakte letselrapportage, waaruit blijkt dat de bij aangeefster waargenomen letsels passen bij de door haar opgegeven toedracht. Dat de kinderen zijn mishandeld door verdachte blijkt uit de aangifte van [slachtoffer 3], waarin zij verklaart te hebben gezien dat haar zoon aan de haren is getrokken en van haar dochter te hebben gehoord dat zij van de trap is geduwd. Dit deel van de aangifte van [slachtoffer 3] wordt ondersteund door het door de ter plaatse gekomen verbalisanten op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, waaruit blijkt dat de kinderen kort na het voorval spontaan aan de verbalisanten hebben verklaard over de mishandelingen. Dat [slachtoffer 5] door verdachte van de trap is geduwd wordt voorts bevestigd door het door de verbalisanten geconstateerde letsel, te weten blauwe plekken op haar billen. De verklaring van verdachte dat aangeefster en haar twee kinderen in strijd met de waarheid een belastende verklaring jegens hem zouden hebben afgelegd, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk.
Ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 8 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 november 2017, opgenomen op pagina 67 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten.
Ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 9 bewezen verklaarde het volgende bewijsmiddel toe dat de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevat zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 november 2017, opgenomen op pagina 70 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 17 november 2017 bevond ik, [slachtoffer 7], mij op het politiebureau te Delfzijl. [verbalisant 1], hoofdagent, deelde mij mede dat er zojuist een verdachte ( [verdachte] ) was aangehouden ter zake huiselijk geweld. [verbalisant 1] verzocht mij om van deze verdachte een voorlopig onderzoek uitgeademde lucht af te nemen ter vaststelling van het gebruik van alcohol. Tevens verzocht hij mij om een onderzoek naar speeksel te doen ter vaststelling van het gebruik van andere middelen. Ik, [slachtoffer 7], vroeg aan de verdachte om zijn medewerking te verlenen. Ik hoorde dat de verdachte zei: "Ik ga daar niet aan meewerken. Ik ga niet meewerken aan die onderzoeken". Ik vorderde van de verdachte zijn medewerking. Ik deelde hem mee dat bij niet medewerken hij een afzonderlijk strafbaar feit pleegt. Ik hoorde dat de verdachte zei: "Ik werk niet mee. Ik blijf wel langer zitten".
Op grond van bovenstaand bewijsmiddel is de rechtbank van oordeel dat het onder 9 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met uitzondering van het deel van de tenlastelegging dat ziet op het niet meewerken aan bloedonderzoek. Dit laatste valt immers niet onder de werking van artikel 55d van het Wetboek van Strafvordering, zoals opgenomen in de tenlastelegging. Van dit deel van de tenlastelegging zal verdachte derhalve worden vrijgesproken.