ECLI:NL:RBNNE:2018:1000

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
18/920253-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling verdachte voor een reeks geweldsdelicten met gevangenisstraf en klinische behandeling

Op 13 maart 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van een reeks geweldsdelicten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De verdachte, geboren in 1994 en thans verblijvende in een behandelcentrum, heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging, mishandeling en poging tot doodslag. De feiten vonden plaats in de gemeente Emmen, waarbij de verdachte meerdere slachtoffers heeft bedreigd en mishandeld, waaronder een politieambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde tijdens de delicten en dat hij een verstandelijke beperking heeft, wat heeft bijgedragen aan zijn gedrag. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder een klinische behandeling voor maximaal 1 jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer: 18/920253-17
ter berechting gevoegde parketnummers: 18/930201-17 en 18/920259-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 maart 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te Stadskanaal,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in behandelcentrum Fivoor, afdeling Wier SGLVG,
[verblijfsplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
14 december 2017 en 27 februari 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.W.E Luiten, advocaat te Maastricht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

De rechtbank heeft ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis de onder de verschillende parketnummers aangebrachte feiten doorlopend genummerd. De verdachte is
hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18/920253-17
1.
verdachte op of omstreeks 3 april 2017, te Emmer-Compascuum, (althans) in de
gemeente Emmen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (met een (priemende) vinger) naar of in de richting die [slachtoffer 1] te wijzen en/of daarbij of daarna die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Jij
krijgt de kogel", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
verdachte op of omstreeks 3 april 2017, te Emmer-Compascuum, (althans) in de
gemeente Emmen, opzettelijk en wederrechtelijk een (houten) (tuin)bank(je), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
verdachte op of omstreeks 17 april 2017, te en in de gemeente Emmen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een tot vuist gebalde hand die [slachtoffer 2] (onverhoeds) in het gezicht, althans tegen diens hoofd, heeft geslagen of gestompt;
parketnummer 18/930201-17
4.
verdachte op of omstreeks 24 juli 2017 te en in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 3] - (hardhandig) tegen de grond heeft geslagen en/of gegooid en/of - in een houd-/wurggreep heeft genomen en daarbij diens keel/hals met kracht heeft dicht geknepen/gedrukt, waardoor/waarbij die [slachtoffer 3] de adem werd benomen en/of - (meermalen) tegen het hoofd heeft geslagen of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 24 juli 2017 te en in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (te weten [slachtoffer 3] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 3] - (hardhandig) tegen de grond heeft geslagen en/of gegooid en/of - in een houd-/wurggreep heeft genomen en daarbij diens keel/hals met kracht heeft dicht geknepen/gedrukt, waardoor/waarbij die [slachtoffer 3] de adem werd benomen en/of - (meermalen) tegen het hoofd heeft geslagen of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 24 juli 2017 te en in de gemeente Emmen [slachtoffer 3] heeft mishandeld door - deze tegen de grond te gooien en/of - diens keel/hals met kracht dicht te knijpen/drukken en/of - deze (meermalen) tegen het hoofd te stompen en/of te slaan;
5.
verdachte op of omstreeks 24 juli 2017, te en in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet - die [slachtoffer 4] (hardhandig) in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt en/of geslagen, waardoor of waarna die [slachtoffer 4] ten val is gekomen, in elk geval op de grond is beland en/of - terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag, (doelbewust en met kracht) met een voet op het gezicht, althans op het hoofd, van die [slachtoffer 4] heeft gestampt en/of tegen het gezicht, althans tegen het hoofd, van die [slachtoffer 4] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 24 juli 2017, te en in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet - die [slachtoffer 4] (hardhandig) in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt en/of geslagen, waardoor of waarna die [slachtoffer 4] ten val is gekomen, in elk geval op de grond is beland en/of - terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag, (doelbewust en met kracht) met een voet op het gezicht, althans op het hoofd, van die [slachtoffer 4] heeft gestampt en/of tegen het gezicht, althans tegen het hoofd, van die [slachtoffer 4] heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 24 juli 2017, te en in de gemeente Emmen, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door - die [slachtoffer 4] (hardhandig) in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt en/of geslagen, waardoor of waarna die [slachtoffer 4] ten val is gekomen, in elk geval op de grond is beland en/of - terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag, (doelbewust en met kracht) met een voet op het gezicht, althans op het hoofd, van die [slachtoffer 4] heeft gestampt en/of tegen het gezicht, althans tegen het hoofd, van die [slachtoffer 4] heeft geschopt;
6.
verdachte op of omstreeks 24 juli 2017, te en in de gemeente Emmen, [slachtoffer 8] , opsporingsambtenaar van Politie Eenheid Noord-Nederland, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door deze in een hand/pols te bijten;
parketnummer 18/920259-17
7.
verdachte op of omstreeks 1 oktober 2017, te en in de gemeente Emmen,
opzettelijk en wederrechtelijk een etalageruit van perceel [straatnaam]
, aldaar, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
8.
verdachte op of omstreeks 1 oktober 2017, te en in de gemeente Emmen, toen een of meer als zoanig kenbare politieambtena(a)r(en) verdachte als verdacht van het gepleegd hebben van vernieling (als bedoeld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht), in elk geval van het gepleegd hebben van een strafbaar feit, had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den), teneinde verdachte ter voorgeleiding aan een hulp-officier van
justitie over te brengen naar het politiebureau te Emmen, zich met geweld of bedreiging met geweld tegen die politieambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/harer/hunner bediening, heeft verzet door opzettelijk te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtena(a)r(en) verdachte wilde(n) geleiden
en/of door wild in het rond te slaan of te stompen, in elk geval zwaaiende
bewegingen met zijn arm(en te maken en/of te schoppen en/of te trappen, in
elk geval schoppende en/of trappende bewegingen naar of in de richtiong van
die ambtena(a)r(en) te maken en/of die ambtena(a)r(en) daarbij (tevens) toe te
voegen: "Ik onthou jullie, ik maak jullie dood, ik onthou je kop, wacht maar
af, ik schiet je dood", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of
toonen/of dat zij "kankerleijers" waren, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
8a.
verdachte op of omstreeks 1 oktober 2017, teen in de gemeente Emmen
een hoofdagent van de politie eenheid Noord-Nederland, genaamd [slachtoffer 6] ,
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door die hoofdagent van politie dreigend toe te voegen, dat verdachte hem neer zou schieten en/of dat verdachte hem wel weer een keer zou tegenkomen en
vervolgens hem neer zou schieten, althans woorden van gelijke dreigende aard
of strekking;
8b.
verdachte op of omstreeks 1 oktober 2017, te en in de gemeente
Emmen, opzettelijk een hoofdagent van politie eenheid Noord-Nederland, genaamd [slachtoffer 6]
, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem (onder meer) het/de woord(en) toe te voegen: "kankerleijers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde nu niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De officier van justitie acht het onder 1, 2, 3, 4 meer subsidiair, 5 primair, 6, 7 en 8 primair ten laste gelegde op grond van de stukken en de deels bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2, 4 primair en subsidiair, 5 primair en subsidiair en 6 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat sprake was van een noodweersituatie. De aanranding van verdachte door aangever, waarover verdachte verklaart, moet in redelijkheid worden beschouwd als zodanig bedreigend voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 Wetboek van Strafrecht. Tegen die achtergrond dient verdachte te worden vrijgesproken van de hem verweten mishandeling wegens het ontbreken van wederrechtelijkheid, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het onder 1, 4 meer subsidiair, 5 meer subsidiair 7 en 8 primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Noodweer (feit 3)De rechtbank verstaat hetgeen de raadsman ter terechtzitting ter verdediging heeft aangevoerd aldus, dat de raadsman betoogt dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, nu verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daartoe.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Aan een verdachte die - kort gezegd - heeft gehandeld ter verdediging, kan onder omstandigheden een beroep toekomen op de in artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht omschreven strafuitsluitingsgrond noodweer. Nu er door de verdediging met zoveel woorden een beroep op noodweer is gedaan, zal moeten worden onderzocht of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. Verdachte dient daarbij feiten en omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan aannemelijk is te achten dat het begane feit was geboden door de noodzakelijk verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding kan ook worden aangenomen indien er sprake is van een onmiddellijk dreigend gevaar daartoe.
Aangever heeft verklaard dat hij verdachte aansprak op diens gedrag en dat hij direct daarop door verdachte in het gezicht werd gestompt waardoor -zo blijkt ook uit de medische rapportage- zijn neus werd gebroken. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat aangever hem van achteren bij de kraag greep. Verdacht haalde hierop uit en sloeg aangever met de vuist en met kracht in het gezicht waarna aangever direct gestrekt ging.
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de hiervoor omschreven omstandigheden geen noodweersituatie op en was er van een onmiddellijk dreigend gevaar, gezien die omstandigheden, evenmin sprake.
Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van het onder 5 primair ten laste gelegde.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting komt het volgende naar voren.
Verdachte heeft verklaard aangever in zijn gezicht te hebben gestompt waarna aangever bewusteloos op de grond is gevallen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij, terwijl aangever op de grond lag, vervolgens met een geschoeide voet tegen het hoofd van aangever heeft “geduwd”. Getuige [getuige] heeft evenwel verklaard: “Ik zag dat [verdachte] (verdachte), doelbewust, met een voet, met kracht vol op het gezicht van [slachtoffer 4] (aangever) stampte. [slachtoffer 4] lag al op de grond.”
De rechtbank leidt uit deze verklaringen en het bij aangever geconstateerde letsel af dat er door verdachte met kracht is gestampt op het hoofd van aangever.
Gelet op voornoemde omstandigheden volgt de rechtbank de raadsman niet in zijn betoog dat van voorwaardelijk opzet geen sprake zou zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, in het bijzonder het met geschoeide voet hard stampen tegen het hoofd (een kwetsbaar deel van het lichaam) van aangever, terwijl aangever bewusteloos op een harde ondergrond lag, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. Het primair tenlastegelegde, poging tot doodslag, is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1, 4 meer subsidiair, 7 en 8 primair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
feit 1
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 februari 2018.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 april 2017, opgenomen op pagina 21 e.v. van dossier met nummer PL0100-2017238283 d.d.
6 september 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] .
feit 4 meer subsidiair
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 februari 2018.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 juli 2017 opgenomen op pagina 48 e.v. van dossier met nummer PL0100-2017209198 d.d. 7 augustus 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] .
feit 7
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 februari 2018.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 2 oktober 2017, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2017262141 d.d. 3 oktober 2017, inhoudende de verklaring van [medewerker] , namens [slachtoffer 5] te Emmen.
feit 8 primair
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 februari 2018.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 3 oktober 2017, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 6] .
De rechtbank past ten aanzien van het onder 2, 3, 5 primair en 6 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en
omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
feit 2
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 april 2017, opgenomen op pagina 21 e.v. van dossier met nummer PL0100-2017238283 d.d.
6 september 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op dinsdag 3 april 2017 kwam [slachtoffer 7] thuis op de fiets te Emmer-Compascuum. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 7] op het tuinbankje gooide. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 7] met twee handen bij haar schouders achterover duwde op de tuinbank. [verdachte] duwde zo hard dat het tuinbankje stuk is. [1]
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 juni 2017 opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb [slachtoffer 7] een drukker gegeven richting het houten bankje.
feit 3
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 april 2017, opgenomen op pagina 6 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik liep maandag 17 april 2017 door het centrum van Emmen. Ik zag toen dat een jongen op mij af kwam lopen en mij ineens met zijn vuist in mijn gezicht sloeg. Hij raakte mij vol op mijn neus. Ik voelde meteen pijn. Ik voelde en merkte verder dat ten gevolge van de klap ik een bloedneus had. [2]
2. Een geneeskundige verklaring d.d. 24 april 2017, opgenomen op pagina 14 van voornoemd dossier, opgemaakt en ondertekend door M. Kampman, KNO-arts voor zover inhoudende als zijn verklaring:
Het uitwendig waargenomen letsel bestaat uit een gebroken neus en links een blauw oog.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 juni 2017 opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik sloeg een man in volle kracht, met de vuist en zag dan de man om zijn as heen draaide en toen gestrekt ging.
(Opmerking verbalisant:)Verdachte toont de slaande beweging door met een gebalde rechtervuist, een draaiende beweging om zijn as te maken.
feit 5 primair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 juli 2017 opgenomen op pagina 61 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2017209198 d.d. 7 augustus 2017 inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Maandag 24 juli 2017 stond ik met mijn vrienden op het Raadhuisplein in Emmen.
Ik kan mij vaag herinneren dat een persoon op mij af kwam. Het eerste wat ik mij daarna kon herinneren was dat de mensen van de EHBO mij hebben bekeken. Ik voelde op dat moment pijn aan mijn linkerenkel. Vanmorgen had ik behoorlijke pijn aan mijn gezicht. Ik had pijn aan mijn kaak. Mijn kin is gezwollen en is blauw verkleurd. [3]
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt aanvullend proces-verbaal van aangifte d.d.
1 augustus 2017, opgenomen op pagina 65 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Ik ben vandaag 1 augustus 2017 weer bij de huisarts geweest. Ik blijf namelijk pijn
houden in mijn hoofd. De huisarts dr. Rietsema gaf aan dat ik whiplash-achtige verschijnselen heb. Ik heb een dikke enkel en ik loop met een kruk.
3. Een geneeskundige verklaring d.d. 7 augustus 2017, opgenomen op pagina 64A van voornoemd dossier, opgemaakt en ondertekend door C. Rietsema, huisarts, voor zover inhoudende als zijn verklaring:
Ik heb op 26 juli 2017 [slachtoffer 4] onderzocht.
Waargenomen letsel:
Pijnlijke zwelling van linkerenkel, bloeduitstorting linkerzijde kin. Vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel. Geschatte duur van de genezing: Aantal weken voor enkel + kin. Mogelijk langer voor de hoofdpijn.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d.
25 juli 2017, opgenomen op pagina 69 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik was op 24 juli 2017 in Emmen. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterhand uithaalde en [slachtoffer 4] op de rechterzijde van zijn gezicht raakte. Ik zag dat [slachtoffer 4] gelijk op de grond viel. Hij stortte als het ware op de grond en ik zag dat hij gelijk bleef liggen. Ik zag dat [slachtoffer 4] niet meer bewoog.
Ik zag dat [verdachte] op dat moment opsprong en doelbewust, met een voet, met kracht vol op het gezicht van [slachtoffer 4] stampte.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 juli 2017 opgenomen op pagina 101 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Voordat ik de man knock-out had geslagen kwam hij op mij aflopen, de man kwam toen heel dichtbij en ik heb toen met mijn linkerhand hard uitgehaald richting zijn hoofd. Ik sloeg met mijn platte hand of vuist. Het klopt dat ik met kracht heb uitgehaald tegen het gezicht van de man, waardoor de man bewusteloos op de grond viel. Ik deed vervolgens één been omhoog en heb deze niet hard in het gezicht van de man geduwd.
feit 6
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juli 2017 opgenomen op pagina 74 e.v. van het voornoemd dossier inhoudende als verklaring van [slachtoffer 8] :
Op maandag 24 juli 2017 was ik, in mijn functie van hoofdagent, werkzaam in het centrum van Emmen. Ik besloot collega's te helpen een arrestant/verdachte die recalcitrant was in de politiebus te plaatsen. Om de verdachte onder controle te krijgen en zijn verzet te breken, duwde ik de verdachte naar binnen. Ik zag dat de man bleef schoppen. Ik wilde hierop de man onder zijn kaak vastpakken om zijn gezicht af te kunnen wenden. Terwijl ik mijn hand in de richting van zijn gelaat bracht is het hem gelukt om mij te bijten. Ik voelde ineens een heftige pijn in mijn pols net boven mijn hand. De verdachte heeft mij gebeten, hetgeen bij mij pijn en letsel veroorzaakte. Ik zag toen ik mijn hand terug trok een bijtwond en zag op dat moment dat de verdachte toen bloed aan zijn mond had. [4]
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juli 2017 opgenomen op pagina 77 e.v. van het voornoemd dossier inhoudende als relatering van verbalisant [slachtoffer 8] :
Op maandag 24 juli 2017, omstreeks 00:30 uur, kwam de melding dat er een vechtpartij
zou zijn op de kermis te Emmen. Ik, verbalisant, plaatste tijdens de aanhouding van verdachte, mijn rechterhand in de richting van het gezicht van de verdachte. Ik zag dat verdachte hierop naar voren bewoog en voelde een pijnscheut ter hoogte van mijn rechterpols. Ik zag hierop bloed bij de mond van de verdachte. Ik, verbalisant [slachtoffer 8], zag twee wondjes op mijn rechterpols zitten. Ik zag dat één van de wonden bloedde. Ik, verbalisant [slachtoffer 8], voelde een pijnscheut door mijn rechterhand en vingers.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 juli 2017 opgenomen op pagina 95 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
Het zou kunnen dat ik gebeten heb.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1, 2, 3, 4 meer subsidiair, 5 primair, 6, 7 en 8 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18/920253-17
1.
verdachte op 3 april 2017, te Emmer-Compascuum, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een priemende vinger naar of in de richting van die [slachtoffer 1] te wijzen en daarbij of daarna die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Jij
krijgt de kogel";
2.
verdachte op 3 april 2017, te Emmer-Compascuum, opzettelijk en wederrechtelijk een houten tuinbankje, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft beschadigd;
3.
verdachte op 17 april 2017, in de gemeente Emmen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een tot vuist gebalde hand die [slachtoffer 2] onverhoeds in het gezicht heeft geslagen of gestompt.
parketnummer 18/930201-17
4. meer subsidiair
verdachte op 24 juli 2017 in de gemeente Emmen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- deze tegen de grond te gooien en
- diens keel met kracht dicht te drukken en
- deze meermalen tegen het hoofd te stompen of te slaan;
5. primair
verdachte op 24 juli 2017, in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet
- die [slachtoffer 4] hardhandig in het gezicht heeft gestompt waardoor of waarna die [slachtoffer 4] ten val is gekomen, en
- terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag, doelbewust en met kracht met een voet op het hoofd van die [slachtoffer 4] heeft gestampt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
verdachte op 24 juli 2017, in de gemeente Emmen, [slachtoffer 8] , opsporingsambtenaar van Politie Eenheid Noord-Nederland, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door deze in een pols te bijten;
parketnummer 18/920259-17
7.
verdachte op 1 oktober 2017, in de gemeente Emmen, opzettelijk en wederrechtelijk een etalageruit van perceel [straatnaam] , aldaar, toebehorende aan [slachtoffer 5] , heeft vernield;
8. primair
verdachte op 1 oktober 2017, in de gemeente Emmen, toen een of meer als zodanig kenbare politieambtenaren verdachte als verdacht van het gepleegd hebben van vernieling (als bedoeld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht), hadden aangehouden en hadden vastgegrepen teneinde verdachte ter voorgeleiding aan een hulp-officier van
justitie over te brengen naar het politiebureau te Emmen, zich met geweld of bedreiging met geweld tegen die politieambtenaren werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, heeft verzet door opzettelijk te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaren verdachte wilden geleiden en door wild in het rond te slaan of te stompen, schoppende en/of trappende bewegingen naar of in de richting van die ambtenaren te maken en die ambtenaren daarbij tevens toe te voegen: "Ik onthoud jullie, ik maak jullie dood, ik onthoud je kop, wacht maar af, ik schiet je dood", en dat zij "kankerleijers" waren.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
2. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen.
3. Mishandeling.
4. meer subsidiair Mishandeling.
5. primair Poging tot doodslag.
6. Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een
ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
7. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen.
8. primair Wederspannigheid.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 meer subsidiair, 5 primair, 6, 7 en 8 primair laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De officier van justitie heeft aan het voorwaardelijke deel van de straf naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden verbonden zoals die zijn omschreven in het reclasseringsrapport van 21 februari 2018. De officier geeft aan dat één van de bijzondere voorwaarden inhoudt een klinische opname voor de duur van maximaal 12 maanden. Bij zijn strafeis gaat de officier van justitie uit van de conclusie van de psycholoog, neergelegd in de Pro Justitia-rapportage van 12 december 2017, te weten dat het ten laste gelegde in een verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het opleggen van een langdurige gevangenisstraf, zoals gevorderd door de officier van justitie, de reeds ingezette behandeling zal doorkruisen.
Voorts heeft de raadsman gepleit voor het opleggen van een voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de voorwaarden zoals door de reclassering in haar rapport is geadviseerd.
Verdachte heeft aangegeven gemotiveerd te zijn voor behandeling en verzet zich dan ook niet tegen de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, zoals dit op de dagvaarding met parketnummer 18/930201-17 is vermeld en welk feit hiermee is afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks van geweldsdelicten en geweldgerelateerde delicten. De geweldsdelicten kenmerken zich door de grote agressie waarmee zij gepleegd zijn.
Zo heeft verdachte, zonder duidelijke aanleiding, op 24 juli 2017 tegen twee slachtoffers in de binnenstad van Emmen, zeer heftig geweld gebruikt. Verdachte heeft op voornoemde datum, tijdens een evenement in het centrum van Emmen, de confrontatie opgezocht met aangever, de 16-jarige [slachtoffer 3] . Verdachte heeft het slachtoffer vervolgens meerdere malen tegen het hoofd gestompt of geslagen, op de grond gegooid en zijn keel dichtgedrukt waardoor het slachtoffer de adem werd benomen. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan mishandeling.
Daarnaast heeft verdachte, diezelfde dag, [slachtoffer 4] zo hard in het gezicht gestompt dat deze bewusteloos op de grond is gevallen. Vervolgens heeft verdachte zich niet bedacht en heeft krachtig met zijn voet uitgehaald en op het hoofd van het slachtoffer gestampt. Verdachte heeft zich door aldus te handelen schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zulk heftig geweld heeft gebruikt, dat evengoed tot de dood van één van de slachtoffers had kunnen leiden.
Verdachte is na deze geweldsuitbarstingen aangehouden door de politie en heeft zich daarbij hevig verzet. Verdachte heeft hierbij een verbalisant tot bloedens toe in de pols gebeten.
Met zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze de lichamelijk en geestelijke integriteit van de slachtoffers geschonden. Voorts heeft hij met zijn handelen de bij de aanhouding betrokken politieambtenaren op volstrekt ontoelaatbare -want immers ook gezagsondermijnende- wijze in hun werkzaamheden belemmerd.
De onderhavige feiten vonden plaats in het uitgaansleven ten overstaan van vele omstanders. Deze omstanders zijn ongewild getuige geweest van deze geweldsuitbarstingen. Dit soort gewelddadige feiten versterkt gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Naast voornoemde delicten heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een vernieling van een winkelruit waarna verdachte zich wederom, hevig en met fors geweld, zowel fysiek als verbaal, heeft verzet tegen zijn aanhouding.
Verdachte verkeerde ten tijde van de delicten (zwaar) onder invloed van alcohol, al dan niet in combinatie met verdovende middelen, en heeft verklaard zich als gevolg daarvan soms weinig te kunnen herinneren van het door hem gebruikte geweld.
Tot slot heeft verdachte de moeder van zijn toenmalige vriendin bedreigd en een tuinbankje van haar beschadigd.
De hoeveelheid en de ernst van de feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 31 januari 2018. Daaruit volgt dat verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde meermalen is veroordeeld ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten. Voorts overweegt de rechtbank dat de voorlopige hechtenis van verdachte, drie dagen na zijn aanhouding op 24 juli 2017, door de rechtbank was geschorst onder voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat verdacht zich niet opnieuw schuldig zou maken aan het plegen van strafbare feiten. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden om op 1 oktober 2017, tijdens de schorsing, andermaal over te gaan tot het plegen van strafbare feiten. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het psychologische rapport d.d. 12 december 2017 opgemaakt door drs. M.L. de Groot, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in:
Diagnostisch gezien is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een matige verstandelijke ontwikkelingsstoornis, met ontwikkelingstekorten op sociaal-emotioneel gebied en zelfredzaamheid. Daarnaast is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van ADHD (gecombineerde type) en stoornissen in alcoholgebruik en cannabisgebruik.
Op basis van onderhavig onderzoek lijkt het alcoholgebruik van verdachte telkens een belangrijke oorzaak te zijn van agressief gedrag. Verdachte kampt in nuchtere toestand door zijn verstandelijke ontwikkelingsstoornis en ADHD weliswaar ook wel met emotionele problemen, maar hij lijkt uitsluitend over te gaan tot fysiek agressief gedrag onder invloed van alcohol. Verdachte weet wel dat het gebruik van alcohol hem in de problemen brengt, maar door zijn impulsiviteit (zowel door ADHD als vanuit de verstandelijke beperking), zijn emotieregulatieproblemen, evenals zijn onvermogen om de (lange termijn) consequenties van zijn handelen te overzien is het voor hem zeer moeilijk om zijn zucht naar alcohol te weerstaan. Om de hiervoor omschreven redenen wordt geadviseerd om verdachte de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) in verminderde mate toe te rekenen.
Indien verdachte zonder behandeling terugkeert in de maatschappij is de kans dat hij
terugvalt in alcoholgebruik en daarmee de kans op recidive in geweldsdelicten, hoog.
Om de kans op recidive te verkleinen is van belang dat verdachte abstinentie van middelen vasthoudt, zowel van alcohol als van (hard)drugs.
Gezien de ernst van de ADHD problematiek en de relatie tussen zijn impulsiviteit en verslavingsproblematiek, wordt van belang geacht dat verdachte opnieuw wordt ingesteld op ADHD medicatie.
Geadviseerd wordt om verdachte een klinische behandeling op te leggen binnen een verslavingsinstelling met expertise op het gebied van verstandelijke ontwikkelingsstoornissen en trauma/rouwverwerking. Na de klinische behandeling kan verdachte mogelijk (opnieuw) doorstromen naar de AFPN voor verdere ambulante behandeling.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie ten aanzien van de toerekenbaarheid en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 21 februari 2018.
Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in:
Hoewel verdachte al veel hulpverlening in zijn jeugd heeft gehad, heeft dit nieuw delictgedrag niet kunnen voorkomen. Ook een eerder toezicht, het huidige schorsingstoezicht en het beschermd wonen heeft recidive niet kunnen voorkomen.
Daarbij is de indruk ontstaan dat delicten in aantal en in ernst toenemen.
De kans op nieuw delictgedrag wordt als hoog ingeschat, evenals het gevaarsrisico.
Verdachte verblijft op dit moment, in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis in behandelcentrum Fivoor, afdeling de Wier in Den Dolder, een kliniek die gespecialiseerd is in de behandeling van verstandelijke beperkten in combinatie met gedragsproblemen en verslavingsproblematiek. De behandeling is recentelijk gestart. Bij het goed doorlopen van deze behandeling kan verdachte begeleid/beschermd wonen bij JOJA.
Geadviseerd wordt om aan een voorwaardelijk strafdeel, bijzondere voorwaarden te koppelen waaronder een klinische behandeling gericht op ontwikkelingsstoornissen, verslaving en traumaverwerking.
De rechtbank overweegt het navolgende.
De verdediging heeft verzocht om een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf (gelijk aan de duur van het voorarrest) op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank ziet daarvoor geen ruimte. Gelet op de ernst en de hoeveelheid van de door verdachte gepleegde feiten, is de rechtbank van oordeel dat alleen al vanuit het oogpunt van normhandhaving er een forse strafrechtelijke sanctie dient te volgen.
De rechtbank ziet gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie en zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 30 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel de voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.
Met het opleggen van de voorwaardelijke gevangenisstraf wordt tevens beoogd verdachte ervan te weerhouden een nieuw strafbaar feit te plegen. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op drie jaren.

Benadeelde partij

Ten aanzien van het onder 5 primair ten laste gelegde
[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 340,84 ter vergoeding van materiële schade en € 2300,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Daarnaast vordert de benadeelde partij € 27,89, zijnde proceskosten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in haar geheel dient te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de gevorderde kosten die zien op verlies van arbeidsvermogen afgewezen dienen te worden nu het causaal verband ontbreekt.
De vorderingen van de schade die zien op vergoeding van de pet en de broek zijn naar de mening van de raadsman onvoldoende onderbouwd en dienen daarom afgewezen te worden.
Tot slot heeft de raadsman bepleit de immateriële schade te matigen tot een bedrag van maximaal € 250,00.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 5 primair bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen. Daarnaast acht de rechtbank de vordering die ziet op de immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van
€ 1000,00. De benadeelde partij zal voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op vorenstaande wijst de rechtbank de vordering als volgt toe;
- € 340,84 ter zake van materiële schade en € 1000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 juli 2017. Daarnaast zal de rechtbank de gevorderde proceskosten ad € 27,89 toewijzen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 57, 180, 285, 287, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 meer subsidiair, 5 primair, 6, 7, en 8 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich na uitnodiging meldt bij de Reclassering Nederland op de door haar aangegeven tijd en plaats, en op de door haar aangegeven wijze (in persoon dan wel telefonisch). Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde zich, aansluitend aan zijn detentie, voor klinische behandeling laat opnemen bij Stichting Fivoor, afdeling de Wier in Den Dolder of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, voor de duur van maximaal 1 jaar, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- dat de veroordeelde zich verplicht om, aansluitend aan zijn klinische behandeling, te verblijven in een beschermde woonvorm bij Stichting Trajectum of een soortgelijke instelling als JOJA te Emmen, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde zich verplicht om, aansluitend aan zijn klinische behandeling, zich ambulant te laten behandelen in het kader van nazorg voor zijn persoonlijkheids- en LVB problematiek bij Stichting Trajectum of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks
ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen
die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar
zullen worden gegeven;
- dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en (hard)drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Vordering benadeelde partij

Ten aanzien het onder 5 primair ten laste gelegde (parketnummer 18/930201-17)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.368,73 (zegge: één duizenddriehonderdachtenzestig euro en drieënzeventig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2017.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige in de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] te betalen een bedrag van € 1.368,73 (zegge: één duizenddriehonderdachtenzestig euro en drieënzeventig eurocent) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 27 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 340,84 aan materiële schade, € 1000,00 aan immateriële schade en 27,89 aan proceskosten.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. R. Depping en
mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 maart 2018.
Mr. J.N.M. Blom is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie de foto’s op pagina 26 en 27 van het procesdossier
2.Zie de foto op pagina 10 van het procesdossier
3.Zie foto op pagina 63 van het procesdossier
4.Zie de foto’s op pagina 80 t/m 84