Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde nu niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De officier van justitie acht het onder 1, 2, 3, 4 meer subsidiair, 5 primair, 6, 7 en 8 primair ten laste gelegde op grond van de stukken en de deels bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2, 4 primair en subsidiair, 5 primair en subsidiair en 6 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat sprake was van een noodweersituatie. De aanranding van verdachte door aangever, waarover verdachte verklaart, moet in redelijkheid worden beschouwd als zodanig bedreigend voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 Wetboek van Strafrecht. Tegen die achtergrond dient verdachte te worden vrijgesproken van de hem verweten mishandeling wegens het ontbreken van wederrechtelijkheid, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het onder 1, 4 meer subsidiair, 5 meer subsidiair 7 en 8 primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Noodweer (feit 3)De rechtbank verstaat hetgeen de raadsman ter terechtzitting ter verdediging heeft aangevoerd aldus, dat de raadsman betoogt dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, nu verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daartoe.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Aan een verdachte die - kort gezegd - heeft gehandeld ter verdediging, kan onder omstandigheden een beroep toekomen op de in artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht omschreven strafuitsluitingsgrond noodweer. Nu er door de verdediging met zoveel woorden een beroep op noodweer is gedaan, zal moeten worden onderzocht of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. Verdachte dient daarbij feiten en omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan aannemelijk is te achten dat het begane feit was geboden door de noodzakelijk verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding kan ook worden aangenomen indien er sprake is van een onmiddellijk dreigend gevaar daartoe.
Aangever heeft verklaard dat hij verdachte aansprak op diens gedrag en dat hij direct daarop door verdachte in het gezicht werd gestompt waardoor -zo blijkt ook uit de medische rapportage- zijn neus werd gebroken. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat aangever hem van achteren bij de kraag greep. Verdacht haalde hierop uit en sloeg aangever met de vuist en met kracht in het gezicht waarna aangever direct gestrekt ging.
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de hiervoor omschreven omstandigheden geen noodweersituatie op en was er van een onmiddellijk dreigend gevaar, gezien die omstandigheden, evenmin sprake.
Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van het onder 5 primair ten laste gelegde.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting komt het volgende naar voren.
Verdachte heeft verklaard aangever in zijn gezicht te hebben gestompt waarna aangever bewusteloos op de grond is gevallen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij, terwijl aangever op de grond lag, vervolgens met een geschoeide voet tegen het hoofd van aangever heeft “geduwd”. Getuige [getuige] heeft evenwel verklaard: “Ik zag dat [verdachte] (verdachte), doelbewust, met een voet, met kracht vol op het gezicht van [slachtoffer 4] (aangever) stampte. [slachtoffer 4] lag al op de grond.”
De rechtbank leidt uit deze verklaringen en het bij aangever geconstateerde letsel af dat er door verdachte met kracht is gestampt op het hoofd van aangever.
Gelet op voornoemde omstandigheden volgt de rechtbank de raadsman niet in zijn betoog dat van voorwaardelijk opzet geen sprake zou zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, in het bijzonder het met geschoeide voet hard stampen tegen het hoofd (een kwetsbaar deel van het lichaam) van aangever, terwijl aangever bewusteloos op een harde ondergrond lag, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. Het primair tenlastegelegde, poging tot doodslag, is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1, 4 meer subsidiair, 7 en 8 primair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
feit 1
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 februari 2018.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 april 2017, opgenomen op pagina 21 e.v. van dossier met nummer PL0100-2017238283 d.d.
6 september 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] .
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 februari 2018.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 juli 2017 opgenomen op pagina 48 e.v. van dossier met nummer PL0100-2017209198 d.d. 7 augustus 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] .
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 februari 2018.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 2 oktober 2017, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2017262141 d.d. 3 oktober 2017, inhoudende de verklaring van [medewerker] , namens [slachtoffer 5] te Emmen.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 februari 2018.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 3 oktober 2017, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 6] .
De rechtbank past ten aanzien van het onder 2, 3, 5 primair en 6 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en
omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 april 2017, opgenomen op pagina 21 e.v. van dossier met nummer PL0100-2017238283 d.d.
6 september 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op dinsdag 3 april 2017 kwam [slachtoffer 7] thuis op de fiets te Emmer-Compascuum. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 7] op het tuinbankje gooide. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 7] met twee handen bij haar schouders achterover duwde op de tuinbank. [verdachte] duwde zo hard dat het tuinbankje stuk is.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 juni 2017 opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb [slachtoffer 7] een drukker gegeven richting het houten bankje.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 april 2017, opgenomen op pagina 6 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik liep maandag 17 april 2017 door het centrum van Emmen. Ik zag toen dat een jongen op mij af kwam lopen en mij ineens met zijn vuist in mijn gezicht sloeg. Hij raakte mij vol op mijn neus. Ik voelde meteen pijn. Ik voelde en merkte verder dat ten gevolge van de klap ik een bloedneus had.
2. Een geneeskundige verklaring d.d. 24 april 2017, opgenomen op pagina 14 van voornoemd dossier, opgemaakt en ondertekend door M. Kampman, KNO-arts voor zover inhoudende als zijn verklaring:
Het uitwendig waargenomen letsel bestaat uit een gebroken neus en links een blauw oog.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 juni 2017 opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik sloeg een man in volle kracht, met de vuist en zag dan de man om zijn as heen draaide en toen gestrekt ging.
(Opmerking verbalisant:)Verdachte toont de slaande beweging door met een gebalde rechtervuist, een draaiende beweging om zijn as te maken.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 juli 2017 opgenomen op pagina 61 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2017209198 d.d. 7 augustus 2017 inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Maandag 24 juli 2017 stond ik met mijn vrienden op het Raadhuisplein in Emmen.
Ik kan mij vaag herinneren dat een persoon op mij af kwam. Het eerste wat ik mij daarna kon herinneren was dat de mensen van de EHBO mij hebben bekeken. Ik voelde op dat moment pijn aan mijn linkerenkel. Vanmorgen had ik behoorlijke pijn aan mijn gezicht. Ik had pijn aan mijn kaak. Mijn kin is gezwollen en is blauw verkleurd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt aanvullend proces-verbaal van aangifte d.d.
1 augustus 2017, opgenomen op pagina 65 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Ik ben vandaag 1 augustus 2017 weer bij de huisarts geweest. Ik blijf namelijk pijn
houden in mijn hoofd. De huisarts dr. Rietsema gaf aan dat ik whiplash-achtige verschijnselen heb. Ik heb een dikke enkel en ik loop met een kruk.
3. Een geneeskundige verklaring d.d. 7 augustus 2017, opgenomen op pagina 64A van voornoemd dossier, opgemaakt en ondertekend door C. Rietsema, huisarts, voor zover inhoudende als zijn verklaring:
Ik heb op 26 juli 2017 [slachtoffer 4] onderzocht.
Waargenomen letsel:
Pijnlijke zwelling van linkerenkel, bloeduitstorting linkerzijde kin. Vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel. Geschatte duur van de genezing: Aantal weken voor enkel + kin. Mogelijk langer voor de hoofdpijn.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d.
25 juli 2017, opgenomen op pagina 69 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik was op 24 juli 2017 in Emmen. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterhand uithaalde en [slachtoffer 4] op de rechterzijde van zijn gezicht raakte. Ik zag dat [slachtoffer 4] gelijk op de grond viel. Hij stortte als het ware op de grond en ik zag dat hij gelijk bleef liggen. Ik zag dat [slachtoffer 4] niet meer bewoog.
Ik zag dat [verdachte] op dat moment opsprong en doelbewust, met een voet, met kracht vol op het gezicht van [slachtoffer 4] stampte.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 juli 2017 opgenomen op pagina 101 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Voordat ik de man knock-out had geslagen kwam hij op mij aflopen, de man kwam toen heel dichtbij en ik heb toen met mijn linkerhand hard uitgehaald richting zijn hoofd. Ik sloeg met mijn platte hand of vuist. Het klopt dat ik met kracht heb uitgehaald tegen het gezicht van de man, waardoor de man bewusteloos op de grond viel. Ik deed vervolgens één been omhoog en heb deze niet hard in het gezicht van de man geduwd.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juli 2017 opgenomen op pagina 74 e.v. van het voornoemd dossier inhoudende als verklaring van [slachtoffer 8] :
Op maandag 24 juli 2017 was ik, in mijn functie van hoofdagent, werkzaam in het centrum van Emmen. Ik besloot collega's te helpen een arrestant/verdachte die recalcitrant was in de politiebus te plaatsen. Om de verdachte onder controle te krijgen en zijn verzet te breken, duwde ik de verdachte naar binnen. Ik zag dat de man bleef schoppen. Ik wilde hierop de man onder zijn kaak vastpakken om zijn gezicht af te kunnen wenden. Terwijl ik mijn hand in de richting van zijn gelaat bracht is het hem gelukt om mij te bijten. Ik voelde ineens een heftige pijn in mijn pols net boven mijn hand. De verdachte heeft mij gebeten, hetgeen bij mij pijn en letsel veroorzaakte. Ik zag toen ik mijn hand terug trok een bijtwond en zag op dat moment dat de verdachte toen bloed aan zijn mond had.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juli 2017 opgenomen op pagina 77 e.v. van het voornoemd dossier inhoudende als relatering van verbalisant [slachtoffer 8] :
Op maandag 24 juli 2017, omstreeks 00:30 uur, kwam de melding dat er een vechtpartij
zou zijn op de kermis te Emmen. Ik, verbalisant, plaatste tijdens de aanhouding van verdachte, mijn rechterhand in de richting van het gezicht van de verdachte. Ik zag dat verdachte hierop naar voren bewoog en voelde een pijnscheut ter hoogte van mijn rechterpols. Ik zag hierop bloed bij de mond van de verdachte. Ik, verbalisant [slachtoffer 8], zag twee wondjes op mijn rechterpols zitten. Ik zag dat één van de wonden bloedde. Ik, verbalisant [slachtoffer 8], voelde een pijnscheut door mijn rechterhand en vingers.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 juli 2017 opgenomen op pagina 95 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
Het zou kunnen dat ik gebeten heb.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1, 2, 3, 4 meer subsidiair, 5 primair, 6, 7 en 8 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18/920253-17
1.
verdachte op 3 april 2017, te Emmer-Compascuum, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een priemende vinger naar of in de richting van die [slachtoffer 1] te wijzen en daarbij of daarna die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Jij
krijgt de kogel";
2.
verdachte op 3 april 2017, te Emmer-Compascuum, opzettelijk en wederrechtelijk een houten tuinbankje, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft beschadigd;
3.
verdachte op 17 april 2017, in de gemeente Emmen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een tot vuist gebalde hand die [slachtoffer 2] onverhoeds in het gezicht heeft geslagen of gestompt.
parketnummer 18/930201-17
verdachte op 24 juli 2017 in de gemeente Emmen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- deze tegen de grond te gooien en
- diens keel met kracht dicht te drukken en
- deze meermalen tegen het hoofd te stompen of te slaan;
verdachte op 24 juli 2017, in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet
- die [slachtoffer 4] hardhandig in het gezicht heeft gestompt waardoor of waarna die [slachtoffer 4] ten val is gekomen, en
- terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag, doelbewust en met kracht met een voet op het hoofd van die [slachtoffer 4] heeft gestampt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
verdachte op 24 juli 2017, in de gemeente Emmen, [slachtoffer 8] , opsporingsambtenaar van Politie Eenheid Noord-Nederland, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door deze in een pols te bijten;
parketnummer 18/920259-17
7.
verdachte op 1 oktober 2017, in de gemeente Emmen, opzettelijk en wederrechtelijk een etalageruit van perceel [straatnaam] , aldaar, toebehorende aan [slachtoffer 5] , heeft vernield;
verdachte op 1 oktober 2017, in de gemeente Emmen, toen een of meer als zodanig kenbare politieambtenaren verdachte als verdacht van het gepleegd hebben van vernieling (als bedoeld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht), hadden aangehouden en hadden vastgegrepen teneinde verdachte ter voorgeleiding aan een hulp-officier van
justitie over te brengen naar het politiebureau te Emmen, zich met geweld of bedreiging met geweld tegen die politieambtenaren werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, heeft verzet door opzettelijk te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaren verdachte wilden geleiden en door wild in het rond te slaan of te stompen, schoppende en/of trappende bewegingen naar of in de richting van die ambtenaren te maken en die ambtenaren daarbij tevens toe te voegen: "Ik onthoud jullie, ik maak jullie dood, ik onthoud je kop, wacht maar af, ik schiet je dood", en dat zij "kankerleijers" waren.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.