ECLI:NL:RBNNE:2017:907

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
16 maart 2017
Zaaknummer
18/820348-16 en 18/820466-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een ISD-maatregel voor een veelpleger na diefstal uit een woning

Op 16 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1977, die beschuldigd werd van diefstal uit een woning in Groningen op 4 oktober 2016. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. G.W. van der Zee, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A.M. de Vries. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend heeft bewezen, mede op basis van zijn bekentenis en getuigenverklaringen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal en hem vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten.

De rechtbank heeft vervolgens de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie heeft een ISD-maatregel van twee jaar geëist, waarbij werd benadrukt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar zeventien strafbare feiten heeft gepleegd en vier keer onherroepelijk is veroordeeld. De verdediging pleitte tegen de ISD-maatregel, stellende dat de verdachte gemotiveerd is om een middelen- en delictenvrij leven te leiden en dat er nog niet alle mogelijkheden voor ambulante hulp zijn geprobeerd.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is voor de beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het advies van de reclassering, dat de verdachte sinds 2002 herhaaldelijk met justitie in aanraking is geweest en dat eerdere behandelingen niet het gewenste resultaat hebben opgeleverd. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft bepaald dat de noodzaak van voortzetting van de maatregel na twaalf maanden moet worden beoordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank de proeftijd van een eerder vonnis verlengd met één jaar, omdat de verdachte de voorwaarden niet heeft nageleefd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/820348-16
parketnummer 18/820466-15 (vordering na voorwaardelijke veroordeling)
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 maart 2017 in de zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans verblijvende te [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 02 maart 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.W. van der Zee, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.M. de Vries.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 oktober 2016 te Groningen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (aan de [straat] ) heeft
weggenomen 120 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte bekent, het dossier meerdere getuigenverklaringen bevat en dat de verdachte op heterdaad is aangetroffen in de woning.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft benoemd dat de verdachte heeft bekend. Zij heeft verder geen opmerkingen gemaakt over de bewijsbaarheid van het ten laste gelegde feit.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. De bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 02 maart 2017.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 4 oktober 2016, opgenomen op pagina 21 e.v. van het dossier met nummer PL00100-2016286041 d.d. 6 oktober 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 04 oktober 2016 te Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [straat] heeft weggenomen een geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer] .
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht de verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt opgelegd een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de ISD-maatregel twee functies heeft. Ten eerste is de maatregel bedoeld ter beveiliging van de maatschappij. De verdachte heeft in de afgelopen vijf jaar zeventien feiten gepleegd. Hij is vier keer onherroepelijk veroordeeld. Daarmee voldoet hij aan de criteria voor een
ISD-maatregel. De tweede functie van de maatregel is het in gang zetten van een behandeling, mits de veelpleger daartoe bereid is. In de afgelopen jaren zijn al diverse trajecten met de verdachte geprobeerd. Het is nu noodzakelijk om tot een positief resultaat te komen. Hoewel de verdachte zegt het alleen te kunnen, is dat gelet op de rapportage niet realistisch. Er is meer drang en dwang nodig dan binnen het kader van bijzondere voorwaarden mogelijk is. Om de behandeling en de resocialisatie tot een goed resultaat te laten komen, is het van belang dat de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd geen ISD-maatregel op te leggen, omdat deze maatregel niet opportuun is. Daartoe heeft de raadvrouw aangevoerd dat de verdachte altijd gemotiveerd is geweest een middelen- en delictenvrij leven te leiden. Ook in de
[naam] -kliniek is de gemotiveerde houding van de verdachte bevestigd. Een
ISD-maatregel is niet effectief op dit moment, omdat de problematiek zich buiten de kliniek voordoet. Bovendien is een ISD-maatregel nog niet aan de orde, nu deze maatregel geldt als ultimum remedium en voor wat betreft ambulante hulp nog niet alle mogelijkheden zijn geprobeerd. De verdediging pleit voor een straf met eventueel extra bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf en/of maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van de verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, het zijn betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal uit een woning. Dit soort feiten veroorzaakt veel overlast, ergernis en gevoelens van onveiligheid bij burgers. De verdachte heeft met zijn handelen geen respect getoond voor andermans eigendommen.
Uit het advies van de reclassering (Verslavingszorg Noord Nederland) d.d. 14 februari 2017, toegelicht door een deskundige ter terechtzitting, blijkt dat de verdachte sinds 2002 herhaaldelijk met justitie in aanraking is geweest wegens strafbare feiten met een veelplegerkarakter. Het soort feiten behelst deels verkeersmisdrijven, vormen van mishandeling, maar vooral vermogensfeiten, al dan niet met braak. Sinds 1 oktober 2012 staat de verdachte als veelpleger geregistreerd. De verdachte heeft in het kader van de veelplegersaanpak diverse ambulante en klinische behandeltrajecten ondergaan om zijn (verslavings)problematiek op te lossen, echter zonder het gewenste resultaat, te weten (blijvende) abstinentie en het niet plegen van recidive. Hoewel de verdachte in de afgelopen jaren en ook thans gemotiveerd is tot gedragsverandering, mist hij de vaardigheden om weerstand te bieden op het moment dat de drang naar drugs groter is. Nu er geen alternatieven meer voorhanden zijn, is drang aangewezen om een geïndiceerde behandeling te laten plaatsvinden teneinde het recidiverisico te verminderen. De reclassering adviseert daarom het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 31 januari 2017 blijkt dat de verdachte sinds 1996 in aanraking is gekomen met justitie en sindsdien herhaaldelijk is veroordeeld voor met name vermogensfeiten. Tevens blijkt hieruit dat voorwaardelijke straffen ten uitvoer zijn gelegd. Ook tijdens het plegen van het thans bewezen verklaarde feit liep de verdachte nog in een proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat thans geen andere beslissing rest dan het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. De door de raadsvrouw naar voren gebrachte optie van behandeling in het kader van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden acht de rechtbank, gezien al hetgeen hiervoor is overwogen, niet afdoende.
Het door de verdachte begane feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, de verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan dit misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen, er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de ISD-maatregel.
Gelet op een en ander acht de rechtbank oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd dat de verdachte in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, geboden ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive van de verdachte. De rechtbank is voorts van oordeel dat de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel twaalf maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel dient te worden beoordeeld.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 9 mei 2016, gewezen door de politierechter in de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 318 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 300 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 24 mei 2016.
De officier van justitie ter terechtzitting de verlenging van de proeftijd gevraagd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De raadsvrouw heeft geen opmerking geplaatst n aar aanleiding van de vordering na voorwaardelijke veroordeling.
Het hiervoor bewezen verklaarde feit is door de verdachte begaan tijdens de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. Gelet op het feit dat de rechtbank de
ISD-maatregel zal opleggen, is tenuitvoerlegging niet opportuun en acht de rechtbank termen aanwezig thans te volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14f, 27, 38m, 38n, 38s en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en de verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Legt op aan de verdachte:
 De maatregel van plaatsing in een
inrichting voor stelselmatige dadersvoor de
duur van twee jaren.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde maatregel geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel twaalf maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel dient te worden beoordeeld.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/820466-15:
Wijst de vordering af en verlengt de in het vonnis van de politierechter in de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, d.d. 9 mei 2016 vastgestelde proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter,
mr. R. Depping en mr. M. van der Veen, rechters,
bijgestaan door M.T. Bos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 maart 2017.
Mr. M. van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.