ECLI:NL:RBNNE:2017:898

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
15 maart 2017
Zaaknummer
C/17/153332/KG ZA 17-31
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorschot in kort geding op vordering tot terugbetaling van de koopprijs van een melkrobot

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een melkveehouder, aangeduid als [eiser], en de besloten vennootschap Bosma Melktechniek B.V., hierna Bosma. De eiser vorderde een voorschot van € 200.000,- op de terugbetaling van de koopprijs van een melkrobot die hij in 2013 had aangeschaft. De melkrobot vertoonde gebreken, wat leidde tot een ontbinding van de koopovereenkomst door de eiser. In een eerder tussenvonnis van 4 mei 2016 had de rechtbank al geoordeeld dat de melkrobot niet voldeed aan de verwachtingen van de eiser, wat de ontbinding rechtvaardigde. De eiser had Bosma gesommeerd om het voorschot te betalen, maar Bosma weigerde dit, wat leidde tot het kort geding.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de eiser, aangezien hij een lening bij de Rabobank moest aflossen. De rechter concludeerde dat Bosma de koopsom van € 232.000,- aan de eiser moest terugbetalen, en dat het restitutierisico voor Bosma niet in de weg stond aan de toewijzing van de vordering. De rechter wees de vordering van de eiser toe en bepaalde dat Bosma gerechtigd was de melkrobot op te halen. Bosma werd ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 2.441,42 werden vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/153332 / KG ZA 17-31
Vonnis in kort geding van 15 maart 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. P. Stehouwer te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOSMA MELKTECHNIEK B.V.,
gevestigd te Sint Nicolaasga,
gedaagde,
advocaat mr. B. Korvemaker te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna [eiser] en Bosma genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 februari 2017;
  • de mondelinge behandeling van 1 maart 2017;
  • de pleitnota's van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is melkveehouder en Bosma verkoopt en installeert (onder meer) melkwinningsapparatuur.
2.2.
Op 22 april 2013 heeft [eiser] een melkrobot van Bosma gekocht, van het merk Westfalia Surge type MIone 3-box (hierna: MIone) met toe- en aanbehoren. Deze robot heeft [eiser] begin februari 2014 in gebruik genomen.
2.3.
Bij brief van 6 april 2014 heeft [eiser] Bosma in gebreke gesteld, omdat de melkrobot niet goed functioneerde. In verband met aanhoudende problemen heeft (de advocaat van) [eiser] bij brief van 22 oktober 2014 buitengerechtelijk de ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen.
2.4.
[eiser] heeft Bosma vervolgens in een gerechtelijke procedure betrokken. Bij tussenvonnis van 4 mei 2016, bekend onder zaak-/rolnummer C/17/139934 HA ZA 15-44, heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, onder meer overwogen:
"(…)
4.13.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de melkrobot naar het oordeel van de rechtbank niet die eigenschappen bevatte die [eiser] op grond van de overeenkomst mocht verwachten, ook niet na ingebrekestelling door [eiser] en de nadien door Bosma verrichte werkzaamheden eind mei 2014, zodat sprake is van non-conformiteit in de zin van artikel 7:17 lid 2 BW. Gelet daarop had [eiser] het recht de koopovereenkomst te ontbinden, zoals hij heeft gedaan bij brief van 22 oktober 2014. De gevorderde verklaring voor recht dat de tussen partijen gesloten koopovereenkomst ter zake de melkrobot buitengerechtelijk is ontbonden acht de rechtbank daarom toewijsbaar.
4.14.
Voornoemde ontbinding van de koopovereenkomst heeft op grond van artikel 6:271 BW tot gevolg dat voor partijen verbintenissen ontstaan tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestaties. Dit betekent dat [eiser] de melkrobot aan Bosma moet retourneren en dat Bosma de koopprijs aan [eiser] moet terugbetalen. De gevorderde terugbetaling van de koopsom ad € 232.000,00 acht de rechtbank daarom toewijsbaar, alsmede de niet betwiste wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling. Het verweer van Bosma dat de koopsom is gebaseerd op inlevering van een inruilrobot door [eiser] en dat dat nog steeds niet is gebeurd, doet aan voornoemde toewijzing niet af, omdat Bosma aan dit verweer geen juridische consequenties heeft verbonden. Wel gaat de rechtbank ervan uit dat [eiser] in dat verband zijn met Bosma gemaakte afspraken ter zake inruil zal nakomen."
2.5.
In voornoemde procedure is in reconventie overwogen dat [eiser] diverse gefactureerde bedragen aan Bosma verschuldigd is. Blijkens voornoemd tussenvonnis gaat het om een bedrag van € 26.427,57. In deze procedure is nog geen eindvonnis gewezen in verband met de benoeming van een deskundige, ter zake een vordering tot schadevergoeding van [eiser] in conventie.
2.6.
Voorafgaand aan voornoemde bodemprocedure had [eiser] reeds een kort geding tegen Bosma aangespannen om te bewerkstelligen dat Bosma de oude (inruil)melkrobot en de MIone zou afvoeren. Bij vonnis in kort geding van 24 februari 2016, bekend onder
zaak-/rolnummer C/17/146037 / KG ZA 15-365, van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, zijn de vorderingen van [eiser] bij een gebrek aan spoedeisend belang afgewezen. De voorzieningenrechter heeft in voornoemd vonnis voorts overwogen:
"(…)
Indien in die procedure(vrz: bodemprocedure)
door de rechtbank wordt geoordeeld dat de ontbinding van de koopovereenkomst door [eiser] op goede gronden heeft plaatsgevonden, is Bosma gehouden de MIone bij [eiser] op te halen en had Bosma de MIone reeds kort na 22 oktober 2014, de datum waarop [eiser] de koopovereenkomst ontbond, dienen op te halen. Daaruit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de eventuele waardevermindering voor rekening en risico van Bosma dient te komen."
2.7.
[eiser] heeft een overbruggingsfinanciering bij Rabobank afgesloten voor een bedrag van € 500.000,-. Rabobank verlangt dat [eiser] dit bedrag uiterlijk 31 maart 2017 aflost. [eiser] kan een bedrag van € 300.000,- van familieleden lenen.
2.8.
Bij e-mailbericht van 13 januari 2017 heeft de advocaat van [eiser] Bosma gesommeerd om bij wege van voorschot op de terugbetaling van de koopprijs van de melkrobot, een bedrag van € 200.000,- aan [eiser] te betalen, zodat [eiser] het overbruggingskrediet kan aflossen. Bosma is niet tot betaling van het voorschot overgegaan.
Ook de beide melkrobots zijn nog niet opgehaald, met uitzondering van de randapparatuur van de MIone.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Bosma te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [eiser] bij wege van voorschot te betalen een bedrag van € 200.000,-, met bepaling dat Bosma gerechtigd is de melkrobot van het type MIone op te halen. Voorts vordert [eiser] om Bosma te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Bosma voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in de kern genomen in geschil of Bosma bij wege van voorschot een bedrag van € 200.000,- aan [eiser] dient te betalen uit hoofde van rechtsoverwegingen 4.13. en 4.14. van het tussenvonnis van 4 mei 2016 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.
4.2.
[eiser] stelt, verkort weergegeven, dat dit het geval is, omdat als hoofdregel geldt dat als de voorzieningenrechter in kort geding moet beslissen op het geven van een voorlopige voorziening, nadat de bodemrechter al een vonnis over de zaak heeft gewezen, de voorzieningenrechter in beginsel zijn vonnis dient af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, zonder daarbij de kans van slagen van een tegen dat vonnis ingesteld rechtsmiddel te betrekken en ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenvonnis of een eindvonnis, in de overwegingen of in het dictum. De omstandigheid dat het hier om een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding gaat, maakt het vorenstaande volgens [eiser] niet anders. Restitutierisico is er niet of nauwelijks, want Bosma kan de MIone en de oude robot ophalen om deze vervolgens te verzilveren, aldus [eiser] . Bovendien wordt met dit kort geding slechts het moment waarop (partieel) wordt geëxecuteerd vervroegd. Gelet op het feit dat Bosma de koopsom van € 232.000,- aan [eiser] moet terugbetalen en [eiser] in reconventie een bedrag van € 26.827,20 aan Bosma dient te betalen, heeft [eiser] per saldo recht op een bedrag van minimaal € 205.172,80. Bosma is voorts gerechtigd om de melkrobot op te halen. Deze staat te zijner beschikking, aldus [eiser] .
4.3.
Bosma betwist dat zij op dit moment reeds gehouden kan worden tot terugbetaling van de koopsom en voert daartoe aan, samengevat weergegeven, dat [eiser] zijn zorgplicht heeft geschonden in het kader van de nakoming van zijn verplichting tot ongedaanmaking, door de melkrobot te verwaarlozen. De melkrobot heeft de afgelopen jaren in de buitenlucht gestaan, waardoor de waarde van de robot volgens Bosma vrijwel nihil is geworden. Hierdoor heeft Bosma schade geleden ten bedrage van ruim € 200.000,-.
Volgens Bosma heeft zij in dat verband een opschortings- en verrekeningsrecht, hetgeen in de bodemzaak nog aan de orde zal komen in de conclusiewisseling na deskundigenbericht.
Bosma voert voorts aan dat zij hooguit nog een bedrag van € 150.000,- aan [eiser] dient te betalen. Bij deze berekening, door Bosma overgelegd als bijlage bij de pleitnota, heeft Bosma voor de inruilrobot een bedrag van € 30.000,- op de koopsom van € 232.000,- in mindering gebracht. Voorts heeft Bosma de in reconventie toegewezen facturen, vermeerderd met wettelijke handelsrente, op de koopsom in mindering gebracht, alsmede een afschrijving van € 30.000,- over de terug te leveren MIone. Ook is er sprake van een restitutierisico, aldus Bosma. Het toegewezen bedrag gaat direct naar de bank en komt niet meer terug. [eiser] zelf heeft het geld niet. Bosma concludeert daarom tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] in kort geding.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening. Voornoemde drie criteria zijn communicerende vaten. Dit houdt in dat hoe zekerder de vordering is, hoe minder het restitutierisico meeweegt en hoe sneller een voldoende spoedeisend belang aanwezig geacht mag worden.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij betaling van het gevorderde voorschot van € 200.000,- in kort geding, in verband met zijn aflossingsverplichtingen jegens Rabobank per 31 maart 2017.
4.6.
Ten aanzien van de aannemelijkheid van de geldvordering van [eiser] in kort geding, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat Bosma de koopsom van € 232.000,- aan [eiser] zal moeten terugbetalen. De bodemrechter heeft bij tussenvonnis van 4 mei 2016 immers geoordeeld dat [eiser] de met Bosma gesloten koopovereenkomst buitengerechtelijk heeft mogen ontbinden, zodat Bosma uit hoofde van de daaruit voortvloeiende verbintenissen tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestaties, voornoemde koopsom aan [eiser] zal moeten terugbetalen. Het beroep van Bosma op opschorting en verrekening van voornoemd bedrag met een nog door haar in te stellen vordering tot vergoeding van door haar geleden schade groot € 200.000,- maakt het vorenstaande niet anders. [eiser] heeft gemotiveerd betwist dat hij zijn zorgplicht heeft geschonden. In dit verband is onweersproken door [eiser] gesteld dat Bosma de MIone zelf heeft gedemonteerd en in plastic heeft verpakt, zodat - daargelaten de vraag of [eiser] de MIone aanvankelijk op zijn erf wilde houden - voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] zijn zorgplicht heeft geschonden. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uit het kort geding vonnis van 24 februari 2016 volgt dat [eiser] Bosma heeft verzocht om de MIone af te voeren, dat Bosma de MIone reeds kort na 22 oktober 2014 had dienen op te halen en dat een eventuele waardevermindering van de MIone voor rekening en risico van Bosma dient te komen (zie rechtsoverweging 2.6.). Gelet op het vorenstaande, alsmede op het feit dat de onderhavige procedure zich niet leent voor nadere bewijslevering, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat het nog in te stellen beroep van Bosma op verrekening van haar schadevordering met de aan [eiser] terug te betalen koopsom, in de bodemprocedure zal slagen.
4.7.
Ook het verweer van Bosma dat zij hooguit een bedrag van € 150.000,- aan
[eiser] verschuldigd is, kan Bosma niet baten. Zoals hiervoor reeds overwogen in rechtsoverweging 4.6. dient Bosma een bedrag van € 232.000,- aan [eiser] te betalen. Voorts zijn blijkens het tussenvonnis van 4 mei 2016 een aantal facturen van Bosma toegewezen die [eiser] dient te betalen. Van overige in reconventie toegewezen vorderingen is de voorzieningenrechter niet gebleken, zodat voorshands niet is komen vast te staan dat er, naast de in reconventie toegewezen facturen van Bosma, nog andere bedragen op de terug te betalen koopsom van € 232.000,- in mindering dienen te worden gebracht. In dit verband is ook niet door Bosma tot haar verweer aangevoerd dat zij ter zake de door haar genoemde afschrijving van de MIone en het inruilbedrag voor de oude melkrobot nog aanvullende reconventionele vorderingen zal instellen in de bodemprocedure, zodat de voorzieningenrechter de vermindering van de koopsom met
2 x € 30.000,- niet volgt. Het totaal van de toegewezen facturen in reconventie, vermeerderd met de wettelijke handelsrente tot en met 5 november 2014, komt volgens de berekening van Bosma neer op een bedrag van € 28.037,89. Verrekening van laatstgenoemd bedrag met de toegewezen hoofdsom rechtvaardigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter het door [eiser] bij wege van voorschot gevorderde bedrag van € 200.000,-, welk bedrag de voorzieningenrechter toewijsbaar acht.
4.8.
Het voorgaande brengt met zich dat voorshands voldoende is komen vast te staan dat Bosma conform het tussenvonnis van de bodemrechter van 4 mei 2016 in ieder geval een bedrag van € 200.000,- aan [eiser] zal moeten betalen. Gelet daarop, alsmede op het feit dat niet in geschil is dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij betaling van voornoemd voorschot, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het door Bosma aangevoerde restitutierisico onder voornoemde omstandigheden niet aan toewijzing van de vordering in de weg staat. De vordering van [eiser] tot betaling van een bedrag van
€ 200.000,- zal daarom worden toegewezen. Ook zal de voorzieningenrechter bepalen dat Bosma gerechtigd is de MIone op te halen. Aan de betalingsverplichting kan geen termijn verbonden worden.
4.9.
Bosma zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 80,42
- griffierecht 1.545,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 2.441,42.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Bosma om aan [eiser] bij wege van voorschot een bedrag van € 200.000,- te betalen,
5.2.
bepaalt dat Bosma gerechtigd is de melkrobot van het type MIone bij [eiser] op te halen,
5.3.
veroordeelt Bosma in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 2.441,42,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Giltay en in tegenwoordigheid van mr. A. Hut, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.type: 698/ah