ECLI:NL:RBNNE:2017:852

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
18/920095-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van levensgezel met voorwaardelijke gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 7 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn levensgezel heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 maart 2014 tot en met 3 juli 2015 meermalen zijn levensgezel, aangeduid als [slachtoffer1], heeft mishandeld. De mishandelingen vonden plaats in hun woning en bij familie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 88 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en behandelverplichtingen voor drugsgebruik en forensische psychiatrie.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en het onder 2 ten laste gelegde, bedreiging, niet wettig en overtuigend bewezen geacht. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat de verklaring van de aangeefster niet voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen, die familieleden van de aangeefster zijn, als onvoldoende beschouwd om de bedreiging te bewijzen.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen eerdere strafbare feiten heeft gepleegd en dat het tijdsverloop in de behandeling van de zaak niet aan hem te wijten is. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de vordering van de officier van justitie gevolgd, met inachtneming van de aanbevelingen van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/920095-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 maart 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S.M. Carabain-Klomp, advocaat te IJhorst. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Ruiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2014 tot en met 3 juli 2015, te Assen, in elk geval in Nederland, meermalen, op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer1] ,
  • met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam (tegen een muur) heeft geduwd, en/of
  • tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, en/of
  • tegen het hoofd en/of het lichaam met kracht heeft gestompt, en/of
  • tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 juli 2015, te Assen, in elk geval in Nederland, een of meer personen, te weten [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga gewoon weg en dan vermoord ik jou, je zoontje en je vader" en/of "Ik ga jou vermoorden, ik ga jouw dochter vermoorden en ik ga ook [naam] vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie voert hiertoe met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde aan dat meerdere personen blauwe plekken bij aangeefster [slachtoffer1] hebben geconstateerd, er foto’s van het door aangeefster opgelopen letsel zijn en de getuigenverklaringen raakvlakken hebben met de aangifte. Wat het onder 2 ten laste gelegde betreft, acht de officier van justitie van doorslaggevende betekenis dat de aangifte van [slachtoffer1] en die van haar vader [slachtoffer2] zien op door verdachte geuite bedreigingen die qua bewoordingen min of meer overkomen en die zijn gedaan in dezelfde periode.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft gepleit voor algehele vrijspraak. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de feiten ten stelligste ontkent en aangeeft zélf slachtoffer te zijn van aangeefster. De raadsvrouw wijst er verder op dat zij twijfelt aan de betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen nu de getuigen familieleden zijn van de aangevers.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Artikel 342 lid 2 Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Verdachte ontkent dat hij bedreigingen heeft geuit jegens aangeefster [slachtoffer1] en/of haar vader, aangever [slachtoffer2] .
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar in de ochtend van 3 juli 2015, in hun woning, rechtstreeks heeft bedreigd door tegen haar te zeggen: “Ik ga gewoon weg en dan vermoord ik jou, je zoontje en je vader.” Alleen aangeefster heeft dit gehoord. Voor zover zich in het dossier verklaringen van derden omtrent deze bedreiging bevinden, zijn deze de auditu.
Deze de auditu-verklaringen vormen naar het oordeel van de rechtbank tezamen met de verklaring van aangeefster onvoldoende aanknopingspunten voor het bewijs dat verdachte haar op 3 juli 2015 heeft bedreigd, op de in de tenlastelegging genoemde wijze.
Hetzelfde geldt voor de bedreiging die verdachte op enig moment (volgens de verklaring van aangever: 20 dagen vóórdat aangever naar Afghanistan zou gaan) telefonisch zou hebben geuit jegens aangever. Alleen aangever heeft verklaard dat hij heeft gehoord dat verdachte tegen hem heeft gezegd: “Ik ga jou vermoorden, ik ga jouw dochter vermoorden en ik ga ook [naam] vermoorden”. Deze verklaring vindt eveneens geen steun in andere bewijsmiddelen.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde acht de rechtbank op grond van na te noemen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 maart 2014 tot en met 3 juli 2015 meermalen zijn levensgezel [slachtoffer1] heeft mishandeld.
Anders dan de raadsvrouw, acht de rechtbank geen redenen aanwezig om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van na te noemen verklaringen. De gedetailleerde aangifte wordt ondersteund door de verklaringen van [slachtoffer3] , [slachtoffer2] en [slachtoffer4] (respectievelijk de tante, vader en zuster van aangeefster). Zo heeft [slachtoffer3] verklaard dat zij aangeefster met verwondingen heeft gezien. Voorts heeft [slachtoffer3] verklaard dat toen zij aangeefster daar naar vroeg, aangeefster - nog voordat zij aangifte deed - haar heeft verteld dat zij was mishandeld door haar partner. Daarnaast heeft [slachtoffer3] verklaard dat zij drie keer zelf heeft waargenomen dat aangeefster door verdachte is mishandeld. Ook [slachtoffer2] heeft verklaard bij aangeefster letsel te hebben gezien. Ten slotte heeft [slachtoffer4] verklaard dat zij meerdere keren zelf heeft waargenomen dat aangeefster werd mishandeld door verdachte. Ook zij heeft verklaard bij aangeefster letsel te hebben gezien.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 10 augustus 2015, opgenomen op pagina 30 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2015231828 d.d. 27 april 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer1] :
Op 25 december 2013 ben ik Islamitisch getrouwd met [verdachte] . De eerste drie à vier maanden ging dit helemaal goed. Na de drie à vier maanden begon [verdachte] mij zo nu en dan te slaan. Dit is eigenlijk de hele tijd doorgegaan tot 3 juli 2015.
In de zomer van 2014 heeft [verdachte] mij geslagen terwijl mijn zusje erbij was. Op 2 juli 2015 heeft [verdachte] mij wederom mishandeld, dit was aan de [straatnaam] te Assen bij mijn tante thuis. Ik zei op een gegeven moment, omstreeks 23:50 uur, dat ik naar huis zou gaan omdat ik het te warm had. [verdachte] werd toen heel erg boos en ging erg hard op mijn voet staan. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij vervolgens een harde stomp met zijn rechtervuist op mijn linkerschouder gaf. Ik voelde hierdoor pijn. Direct daarop voelde en zag ik dat [verdachte] mij nog een keer erg hard sloeg, dit keer voelde ik dat hij mij raakte in mijn linkerzijde, nabij mijn nierstreek. Ik voelde hierdoor ook veel pijn. Mijn tante kwam toen tussenbeide en schreeuwde dat hij moest stoppen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 2 september 2015, opgenomen op pagina 88 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer2] :
Na de eerste vier maanden begon hij mijn dochter te mishandelen. Op een dag zag ik op haar linker oor blauwe plekken. Ik vroeg wat er was. Ze zei dat ze door [verdachte] werd mishandeld.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 10 september 2015, opgenomen op pagina 122 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer3] :
Op het moment dat [slachtoffer1] zwanger was, zagen wij dat zij op haar oor en arm verwondingen had. Later heeft ze ons haar benen laten zien. Hier zaten ook verwondingen op. Ook had ze blauwe plekken op haar ogen opgelopen. Ze vertelde dat ze was mishandeld door [verdachte] . Ze was geschopt tegen haar benen. Toen zagen wij blauwe plekken op haar benen.
Op 2 juli 2015 ben ik getuige geweest van een ruzie tussen [verdachte] en [slachtoffer1] . [verdachte] sloeg tegen de schouder van [slachtoffer1] , terwijl [slachtoffer1] haar kind in haar hand vast had. Toen sloeg [verdachte] haar voor de tweede keer in haar zij. Hij sloeg met gebalde vuist. [slachtoffer1] werd geraakt op haar linker bovenarm/schouder. De tweede slag was ter hoogte van haar ribben aan de linker zijde van haar lichaam. [verdachte] sloeg keihard.
Nog een andere keer was ik ook getuige van een mishandeling van [slachtoffer1] door [verdachte] . Dit was bij [slachtoffer1] en [verdachte] thuis. Hij duwde haar naar achteren tegen de muur. Dit is ongeveer negen maanden a een jaar geleden gebeurd. [slachtoffer1] is hierdoor aan haar rug gewond geraakt.
Ik ben zelf drie keer getuige geweest van mishandelingen door [verdachte] . Eén keer bij ons thuis, één keer bij hun thuis en één keer in de winkel. In de winkel heeft [verdachte] haar geschopt. Dit was de winkel vlak bij het huis van [verdachte] en [slachtoffer1] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 30 september 2015, opgenomen op pagina 136 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer4] :
Ik heb meerdere keren gezien dat [slachtoffer1] werd mishandeld door [verdachte] . In de zomervakantie was ik bij [slachtoffer1] . Dit was begin juli tot einde augustus. Een keer hadden [verdachte] en [slachtoffer1] ruzie. Hij werd gefrustreerd en begon [slachtoffer1] te slaan. Hij sloeg haar eerst met de vuist op haar schouder. [slachtoffer1] duwde hem uit verdediging weg. Toen sloeg [verdachte] haar met zijn vuist in haar zij. Een andere dag was het heel heftig. Hij begon haar te slaan. Uit zelfverdediging duwde [slachtoffer1] [verdachte] weg. Toen begon [verdachte] [slachtoffer1] weer te slaan. In een andere situatie begon [verdachte] haar te schoppen tegen haar hoofd en lichaam. Hierdoor had ze allemaal blauwe plekken.
We waren een keer bij mijn tante aan de [straatnaam] te Assen. Ik hoorde duidelijk dat er ruzie was en dat er geslagen werd. Ik hoorde mijn tante tegen [verdachte] zeggen hou op. Ik hoorde [slachtoffer1] ook au roepen, en hou op.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 maart 2014 tot en met 3 juli 2015, te Assen, meermalen opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [slachtoffer1] ,
  • met kracht met het lichaam tegen een muur heeft geduwd, en
  • tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen, en
  • tegen het hoofd en het lichaam met kracht heeft gestompt, en
  • tegen het lichaam heeft geschopt.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot 4 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, een behandelverplichting drugs en een behandelverplichting Forensische Psychiatrie.
Standpunt van de verdediging
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de verdediging aangegeven zich te kunnen vinden in de vordering van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn partner in hun eigen woning en bij familie thuis, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is omschreven. Strafverzwarend is dat hij het feit heeft gepleegd tegen zijn levensgezel. Verdachte heeft door zijn handelwijze een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn levensgezel en heeft bij haar een gevoel van onveiligheid teweeggebracht. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen zwaar aan, met name ook gelet op de omstandigheid dat dit feit zich in de huiselijke sfeer heeft voorgedaan, waar iemand zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Daar komt bij dat verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden door zichzelf aan te merken als slachtoffer en de schuld volledig bij aangeefster te leggen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Reclassering Nederland d.d. 16 februari 2017. De reclassering acht de kans op herhaling, bij voortzetting van de relatie onder ongewijzigde omstandigheden, groot. Uit de persoonlijke omstandigheden van verdachte blijken risicofactoren op de gebieden: cultuur, relatie, drugsgebruik, werk en financiën. Verdachte geeft aan zijn relatie te willen verbeteren. De rechtbank heeft de indruk gekregen dat dit voornemen oprecht is. Om dit te kunnen realiseren wil hij zich laten behandelen voor zijn drugsgebruik bij de verslavingszorg en voor zijn stress, agressie en relatie bij de forensische psychiatrie. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke [de rechtbank leest: voorwaardelijke] gevangenisstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, een behandelverplichting voor drugsgebruik bij de verslavingszorg en een behandelverplichting (ambulant) bij Forensische Psychiatrie.
De rechtbank heeft daarnaast het tijdsverloop in aanmerking genomen. Het heeft lang geduurd voordat de zaak van verdachte inhoudelijk is behandeld en dit is niet aan verdachte te wijten.
De rechtbank heeft gelet op een verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 26 januari 2017. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Gelet op al het bovenstaande, acht de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 88 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte zijn medewerking verleent aan reclasseringstoezicht, aan een behandeling bij de Brijder verslavingszorg (of een soortgelijke instelling) en aan een behandeling bij forensische psychiatrie De Waag (of een soortgelijke instelling), passend.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 300 en 304 van het Wetboek
van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen.

Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
88 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n):
1. dat de veroordeelde zich op uitnodiging van de Reclassering Nederland meldt bij deze instelling. Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang deze reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht en moet hij zich houden aan de aanwijzingen die van daaruit gegeven worden;
2. dat de veroordeelde zich onder behandeling van de Brijder Verslavingszorg, althans een soortgelijke instelling, zal laten stellen, waarbij de veroordeelde meewerkt aan de controle op het gebruik van drugs en zich houdt aan de aanwijzingen/voorschriften die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar(s) worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich onder behandeling van forensische psychiatrie De Waag zal laten stellen, althans een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen/voorschriften die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar(s) worden gegeven. Hierbij moet de veroordeelde in elk geval meewerken aan agressietherapie en, indien de reclassering het nodig acht, aan relatietherapie.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. R. Depping en
mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door mr. T. Smit, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 maart 2017.
Mr. J.N.M. Blom is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.