ECLI:NL:RBNNE:2017:808

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
19/996506-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift tot opheffing van conservatoir beslag in verband met hypotheeklasten

Op 8 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift van klaagster, geboren in 1970, die verzocht om opheffing van conservatoir beslag op haar bankrekeningen. Dit beslag was gelegd in het kader van een strafrechtelijke procedure tegen haar echtgenoot en een medeverdachte. Klaagster had eerder al een verzoek ingediend om het beslag op te heffen, maar dit was ongegrond verklaard. De Hoge Raad had de zaak terugverwezen naar de rechtbank, die nu opnieuw moest oordelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat klaagster in staat moet worden gesteld om haar hypotheeklasten te voldoen, gezien de precaire financiële situatie waarin zij en haar gezin zich bevinden. De rechtbank heeft eerder al besloten dat het beslag op de rekeningen gedeeltelijk opgeheven moest worden, zodat klaagster haar hypotheeklasten kon blijven betalen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van klaagster zwaarder wegen dan de belangen van de strafzaak, en dat het beslag niet langer in stand kon blijven.

Desondanks heeft de rechtbank het klaagschrift van klaagster ongegrond verklaard, omdat zij al in staat was gesteld om haar hypotheeklasten te voldoen op basis van eerdere beschikkingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe redenen waren om het beslag opnieuw te heroverwegen, en dat de persoonlijke belangen van de familie van klaagster in deze zaak niet meer aan de orde waren. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD NEDERLAND

Locatie Assen
11 maart 2008Afdeling strafrecht
Parketnummer: 19/996506-12
Beschikking van de meervoudige raadkamer d.d. 08 maart 2017 in de zaak van:
[klaagster] ,
geboren op [geboortedatum] 1970, te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] ,
hierna te noemen: klaagster.

1.Gang van zaken

Namens klaagster is op 17 augustus 2015, ter griffie ontvangen op 18 augustus 2015, een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ingediend. Hierin heeft klaagster verzocht om opheffing met last tot teruggave aan klaagster van het conservatoir derdenbeslag op de vordering van klaagster op de Coöperatieve [coöperatie] . Bij beschikking van 19 november 2015 heeft de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft klaagster cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 20 december 2016 de beschikking van de rechtbank van 19 november 2015 vernietigd en de zaak teruggewezen.
De klaagschriftprocedure van klaagster staat in verband met de klaagschriftprocedures van de echtgenoot van klaagster, [medeverdachte1] , en [medeverdachte2] (medeverdachte van [medeverdachte1] ), nu de verzoeken alle zien op de (gedeeltelijke) opheffing van het conservatoir (derden)beslag teneinde de hypotheeklasten te kunnen betalen. Bij beschikkingen van respectievelijk 22 september 2016 en heden, 08 maart 2017, heeft de rechtbank de klaagschriften van [medeverdachte1] / [medeverdachte2] gegrond verklaard, met dien verstande dat zij -kort en zakelijk weergegeven- het beslag op de bankrekening met rekeningnummers [nummer] en [nummer] (deel uitmakend van een [bank] Totaalpakket) gedeeltelijk heeft opgeheven/opheft, zodat van de gelden op die rekeningen de hypotheeklasten kunnen worden betaald.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken die op het klaagschrift van klaagster betrekking hebben. Het klaagschrift is, na de verwijzing door de Hoge Raad, in raadkamer op 22 februari 2017 behandeld door de meervoudige raadkamer voor strafzaken van deze rechtbank, locatie Assen, waarbij gehoord zijn klaagster, belanghebbende [medeverdachte1] , de raadsman van klaagster mr. R.P. Snorn en de officier van justitie mr. E.L. Edens.

2.Motivering

De rechtbank acht zich bevoegd kennis te nemen van het klaagschrift en de rechtbank acht klaagster ontvankelijk in haar verzoek.
De rechtbank heeft kennis genomen van de overwegingen van de Hoge Raad en zal overeenkomstig die overwegingen beslissen.
Klaagster heeft de rechtbank verzocht het klaagschrift gegrond te verklaren en heeft daartoe, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Klaagster stelt dat zij belang heeft bij het opheffen van het beslag om de hypotheeklasten te kunnen betalen. Naar aanleiding van eerdergenoemde beschikking van de rechtbank d.d. 22 september 2016 is de hypotheekachterstand door de [bank] aan de [bank] betaald en zijn de hypothecaire betalingen tot en met december 2016 conform die beschikking verricht. De laatste twee maanden, te weten januari en februari 2017, zijn de hypotheeklasten echter niet betaald. Daardoor bestaat -opnieuw- de dreiging van een executoriale verkoop van de woning. Gelet op het grote persoonlijke belang, verzoekt klaagster het beklag gegrond te verklaren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De officier van justitie heeft een schriftelijke notitie met zijn standpunt en argumenten overgelegd, welke aan deze beschikking is gehecht en waarvan de inhoud hier als ingelast moet worden beschouwd.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat uit de beschikking van de Hoge Raad van 20 december 2016 volgt dat de rechtbank aan de hand van de daarvoor –in casu die voor artikel 94a Sv- toe te passen toetsingsmaatstaven had dienen te beoordelen of het strafvorderlijk beslag al dan niet gehandhaafd moet blijven en niet alleen maar had mogen verwijzen naar civielrechtelijke beslagen, belangen en consequenties.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat sprake is van verdenkingen zoals bedoeld in artikel 94a, eerste en tweede lid Sv. Verder acht de rechtbank het, in het licht van de beschikbare stukken, niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later over de zaak oordelend, aan [medeverdachte1] en [medeverdachte2] een verplichting zal opleggen tot het terugbetalen van door hen wederrechtelijk verkregen voordeel, tot een bedrag dat ten minste de totale waarde bedraagt van de vermogensbestanddelen die ten laste van [medeverdachte1] en [medeverdachte2] conservatoir in beslag zijn genomen. Aan de toetsingsmaatstaf van artikel 94a Sv is derhalve voldaan.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat klaagster in staat moet worden gesteld om de hypotheeklasten van de door klaagster en haar gezin bewoonde woning te (blijven) voldoen, omdat zij bij een executoriale verkoop van de woning onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Uit hetgeen door en namens klaagster naar voren is gebracht blijkt van de precaire financiële omstandigheden waarin klaagster en haar gezin (waaronder een aantal thuiswonende minderjarige kinderen) zich als gevolg van de beslagen in toenemende mate zijn komen te verkeren. Uit hetgeen is aangevoerd blijkt tevens voldoende dat de [bank] -opnieuw- voornemens is om de woning waarin klaagster en haar gezin wonen executoriaal te verkopen en dat hierdoor mogelijk een restschuld zal ontstaan die (mede) ten laste van klaagster zal komen.
De rechtbank overweegt dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit meebrengen dat het privéleven en het familie- en gezinsleven van degene onder wie het beslag wordt gelegd, in beginsel zoveel mogelijk dienen te worden gerespecteerd. Dit geldt eens te meer nu reeds vanaf 4 december 2012 op last van het Openbaar Ministerie conservatoire (derden)beslagen zijn gelegd op bankrekeningen en andere vermogensbestanddelen van [medeverdachte1] , van de rechtspersoon [medeverdachte2] en van klaagster en op dit moment nog niet duidelijk is wanneer de inhoudelijke behandeling van de strafzaak zal plaatsvinden. Dit brengt met zich mee dat de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden of [medeverdachte1] en [medeverdachte2] zich schuldig hebben gemaakt aan de feiten waarvan zij worden verdacht (en derhalve evenzeer de vraag of het door hen genoten voordeel als wederrechtelijk moet worden aangemerkt), niet op korte termijn zal worden beantwoord.
Gelet op die hiervoor genoemde betrokken belangen heeft de rechtbank reeds bij beschikkingen naar aanleiding van de klaagschriften van [medeverdachte1] / [medeverdachte2] van 22 september 2016 en 08 maart 2017 beslist dat het beslag op de rekeningen bij de [bank] met rekeningnummer [nummer] rekeningnummer [nummer] gedeeltelijk zal worden opgeheven. Dienovereenkomstig heeft de rechtbank een last tot teruggave/vrijgave van het banktegoed aan [klaagster] door de [bank] gegeven, in die zin dat bedragen worden vrijgegeven ter voldoening van de hypotheeklasten voor de echtelijke woning.
Nu klaagster op grond van die beschikkingen reeds in staat wordt gesteld om de hypotheeklasten te (blijven) voldoen, ziet de rechtbank geen aanleiding om die belangen nogmaals mee te wegen bij de beslissing op het onderhavige verzoek. De beoordeling van de persoonlijke belangen van de familie [medeverdachte1] is in onderhavige zaak niet meer aan de orde. De rechtbank zal het verzoek van klaagster derhalve ongegrond verklaren.

3.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift ongegrond.
Gegeven door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, en mrs. J.G. de Bock en R. Depping, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting in raadkamer op woensdag 08 maart 2017.