ECLI:NL:RBNNE:2017:718

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
18/820351-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling en bedreiging in een huiselijke context met psychische problematiek

Op 1 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en bedreiging van zijn moeder. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat hij met een mes in de richting van zijn moeder had gegooid, wat haar letsel zou hebben veroorzaakt. De moeder had aanvankelijk een alternatieve verklaring gegeven voor haar letsel, wat de rechtbank deed twijfelen aan de geloofwaardigheid van de aangifte. Ook de bedreiging werd niet bewezen geacht, omdat de bedreigende woorden onder omstandigheden waren geuit die geen redelijke vrees bij de slachtoffers konden opwekken dat de verdachte tot uitvoering van zijn dreigement zou overgaan.

De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling van zijn moeder op 5 oktober 2016, waarbij hij haar bij het gezicht had vastgepakt. Dit feit werd bewezen verklaard op basis van de verklaringen van de moeder en een getuige. De rechtbank hield rekening met de psychische gesteldheid van de verdachte en zijn eerdere agressiedelicten, wat leidde tot een gevangenisstraf van 176 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een contactverbod met zijn moeder. De rechtbank benadrukte de ernst van de situatie en het recidiverisico van de verdachte, die weigerde mee te werken aan psychologische hulp.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820351-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 maart 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] ,
thans verblijvende te PI [plaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 februari 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Th.U. Hiddema, advocaat te Maastricht. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E. Heus.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 april 2016 te Groningen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn
moeder, [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij een mes naar haar
zou toe gooien, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
(vervolgens) een mes in de richting van/naar die [slachtoffer] heeft gegooid,
althans met een mes heeft gegooid, waarbij die [slachtoffer] in haar been werd
geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 10 april 2016 te Groningen
zijn moeder, [slachtoffer] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- tegen die [slachtoffer] gezegd: "Ik gooi een mes naar jou toe", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- een mes aan die [slachtoffer] getoond en/of (vervolgens) met dat mes gegooid;
EN/OF
hij op of omstreeks 10 april 2016 te Groningen
zijn moeder, [slachtoffer] , heeft mishandeld door met een mes te gooien,
waarbij die [slachtoffer] (door dat mes) in haar been werd geraakt;
2.
hij op of omstreeks 05 oktober 2016 te Groningen
zijn moeder, [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar in/bij het gezicht vast
te pakken/knijpen;
3.
hij op of omstreeks 5 oktober 2016 te Groningen
een of meer politieagenten (in elk geval de hoofdagent(en) van politie [naam]
en/of [naam] ) en/of inwoners/bezoekers van de [straatnaam] en/of de
stad Groningen, in elk geval een of meer personen,
heeft bedreigd met enig terroristisch misdrijf en/of enig misdrijf waardoor
gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen en/of gemeen
gevaar voor de verlening van diensten kan ontstaat, en/of met enig misdrijf
tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde politieagenten en/of personen
dreigend de woorden toegevoegd: "Ik koop een AK-47 en schiet tien mensen dood
op de [straatnaam] en daarna mijzelf" en/of "Ik ga net zulke dingen doen als
[naam] deed, ik zal sterven als terrorist, wat die moslims doen met die
aanslagen zijn goed bezig", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 5 oktober 2016 te Groningen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een of meer politieagenten (in elk geval de hoofdagent(en) van politie [naam]
en/of [naam] ) en/of inwoners/bezoekers van de [straatnaam] en/of de
stad Groningen, in elk geval een of meer personen,
met een terroristisch misdrijf, althans met enig misdrijf waardoor gevaar voor
de algemene veiligheid van personen en/of goederen en/of gemeen gevaar voor de
verlening van diensten kan ontstaat, en/of met enig misdrijf tegen het leven
gericht, en/of met zware mishandeling, te bedreigen
opzettelijk voornoemde politieagenten dreigend de woorden heeft toegevoegd:
"Ik koop een AK-47 en schiet tien mensen dood op de [straatnaam] en daarna
mijzelf" en/of "Ik ga net zulke dingen doen als [naam] deed, ik zal sterven
als terrorist, wat die moslims doen met die aanslagen zijn goed bezig",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat ter zake van het onder 3 primair ten laste gelegde een vrijspraak moet volgen maar dat het onder 1 primair, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe het aangevoerd dat verdachte met het gooien van een mes in de richting van zijn moeder, zoals door haar is verklaard, bewust het risico heeft genomen dat zij geraakt zou worden en daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Gelet hierop en op de doktersverklaring is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Voor de overtuiging dient het dossierproces-verbaal in haar geheel in onderling verband en samenhang worden bezien, nu daaruit een groot aantal in ernst toenemende agressieve incidenten jegens de moeder kan worden afgeleid.
Ook ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit is, gelet op de verklaringen van beide ouders van de verdachte, voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde kan, gelet op de bewijsmiddelen, als vaststaand worden aangenomen dat verdachte de woorden heeft geuit zoals daar opgenomen. Het uiten van deze woorden kan ingevolge het bepaalde in artikel 83 en 83a Sr worden aangemerkt als een terroristisch misdrijf nu ze zijn geuit om (een deel van) de bevolking angst aan te jagen. Verdachte heeft met het uiten van deze woorden bewust het risico genomen dat de mensen aan wie ze waren gericht en die zijn woorden – al dan niet via tussenkomst van anderen – zouden horen, zich bedreigd zouden voelen. Daarbij speelt een belangrijke rol dat angst voor aanslagen tegenwoordig aan de orde van de dag is. Aangezien deze woorden echter niet zijn gehoord door de inwoners/bezoekers van de [straatnaam] en/of de stad Groningen, kan slechts de subsidiair ten laste gelegde poging worden bewezenverklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte vanwege onvoldoende wettig bewijs moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een reële bedreiging, oftewel een bedreiging die bij de aangesprokenen de redelijk vrees heeft kunnen doen ontstaan dat het misdrijf ook echt zou worden gepleegd, zodat verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 en 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De vraag die dient te worden beantwoord is of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte met een mes in de richting van zijn moeder heeft gegooid waardoor haar letsel is toegebracht.
De rechtbank constateert dat de bewezenverklaring, waartoe de officier van justitie heeft geconcludeerd, is gebaseerd op de aangifte van de moeder van verdachte en de medische verklaring, waaruit blijkt van door haar op de dag van de tenlastelegging opgelopen letsel.
Uit het dossier blijkt dat de moeder van verdachte in eerste instantie aan haar huisarts heeft aangegeven dat het letsel is ontstaan, doordat zij zich heeft gesneden aan een vuilniszak, waarin een kapotte fles zat. Eerst bij gelegenheid van de onderhavige aangifte heeft verdachtes moeder verklaard dat het letsel is ontstaan, doordat verdachte een mes naar haar heeft gegooid, dat via het terugkaatsen van een keukenkastje haar been heeft verwond. Nu verdachte heeft ontkend voor dit letsel verantwoordelijk te zijn geweest en zijn moeder aanvankelijk een alternatieve verklaring heeft gegeven voor het bekomen letsel, is de rechtbank van oordeel dat niet met voldoende zekerheid is komen vast te staan, dat het letsel van aangeefster door het werpen van een mes is veroorzaakt, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Het voorgaande geldt eveneens voor de subsidiair ten laste gelegde mishandeling, terwijl ter zake de subsidiair ten laste gelegde bedreiging reeds een vrijspraak moet volgen vanwege het ontbreken van voldoende wettig bewijs, nu alleen uit de verklaring van aangeefster kan worden afgeleid dat verdachte, die bij herhaling heeft ontkend haar te hebben bedreigd, deze woorden zou hebben gebruikt.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging is onder meer vereist dat de bedreigde(n) daadwerkelijk op de hoogte is/zijn geraakt van de bedreiging en dat de bedreiging – in dit geval met een terroristisch misdrijf – van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde(n) de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Hierbij dient te worden benadrukt dat het niet zo kan zijn dat elke onbeheerste emotionele uiting van woede enkel vanwege de laakbare woordkeus kan worden aangemerkt als bedreiging in de zin van artikel 285 Sr.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de ten laste gelegde bedreigingen in één adem heeft geuit met dreigementen van zelfmoord, indien en zodra de politie zijn slaapkamer, waar verdachte zich na een heftige ruzie met zijn moeder had verschanst, binnen zou treden [1] om hem aan te houden en hem in contact te brengen met hulpverlening vanwege zijn op dat moment aanwezige labiele en emotionele psychische toestand.
De rechtbank is, na ampel beraad, van oordeel dat de door de verdachte geuite - naar hun aard weliswaar - bedreigende woorden onder zodanige omstandigheden zijn geuit, dat deze bij de in de tenlastelegging genoemde personen in redelijkheid niet de vrees konden opwekken dat verdachte tot uitvoering van de het door hem geuite dreigement kon overgaan, zodat verdachte van de hem tenlastegelegde bedreiging subsidiair poging daartoe moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
Omdat verdachte ook de onder 2 ten laste gelegde mishandeling ter terechtzitting heeft ontkend, zal de rechtbank de bewijsmiddelen die de voor de bewezenverklaring van dit feit redengevende feiten en omstandigheden bevatten hieronder uitgewerkt weergeven.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 5 oktober 2016, opgenomen op pagina 22 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2016285791 d.d. 8 november 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Ik doe aangifte van mishandeling op 5 oktober 2016 door [verdachte] . Ik ben zijn moeder. [verdachte] pakte mij twee keer hard met een hand bij mijn gezicht. Dit deed mij pijn.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 13 oktober 2016, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer2]:
U vraagt mij wat er woensdag 5 oktober 2016 is gebeurd. Ik was toen bij mijn ex-vrouw [slachtoffer] thuis. Ik zag dat [verdachte] mijn ex-vrouw met zijn hand in het gezicht pakte. Ik zag dat hij dit met kracht deed. Ik zag dat hij zijn hand rond de neus en mond vouwde. Ze kon dan nog wel ademhalen. Zijn vingers waren uit elkaar.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 5 oktober 2016 te Groningen zijn moeder, [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar bij het gezicht vast te pakken;
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling, begaan tegen zijn moeder.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de moeder van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten ter zake van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling. Voor zover de rechtbank de officier van justitie in haar vordering volgt en ook nog een voorwaardelijk deel hieraan wil verbinden, heeft de raadsman aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een op te leggen contactverbod met de moeder.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte reclasseringsrapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is een 31-jarige man die zijn moeder – bij wie hij nog in huis woont – onder luid en heftig gescheld hardhandig en pijnlijk bij haar gezicht heeft gepakt, nadat hij ontzettend boos op haar was geworden omdat zij niet zijn huisarts wilde bellen in verband met zijn medicatie.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich met zijn handelen schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, gepleegd onder heftige omstandigheden. De wijze waarop verdachte tekeer is gegaan, moet voor zijn moeder een angstige ervaring zijn geweest. Met name zijn disrespect voor haar lichamelijke integriteit, wat ondubbelzinnig uit zijn handelen kan worden afgeleid, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Dat verdachte ook met zijn woorden regelmatig alle grenzen jegens zijn moeder te buiten gaat, blijkt niet alleen uit zijn verklaringen ter terechtzitting maar tevens ten volle uit het dossier, dat naar het oordeel van de rechtbank een zeer zorgelijk beeld geeft over met name de psychische gesteldheid van verdachte en zijn steeds agressiever wordende uitingen en gedragingen.
De rechtbank merkt als strafverzwarend aan dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, zich zeer vaak heeft schuldig gemaakt aan agressiedelicten, waaronder ook eerder in huiselijk verband [2] .
Verder hecht de rechtbank waarde aan de inhoud van het adviesrapport van het Leger des Heils van 2 december 2016. Uit dat rapport volgt dat het recidiverisico (op basis van de beschikbare informatie) wordt ingeschat als hoog waarbij zorgen bestaan over een mogelijk ernstige escalatie. Verdachte maakte op de reclassering zowel een manipulatieve als verwarde indruk. In gesprek lijkt hij waanachtige uitspraken te doen, doorspekt met manipulerende en berekenende opmerkingen, zo merkt de reclassering op. Alhoewel diagnostiek van zijn psychische gesteldheid zeer wenselijk en zelfs noodzakelijk wordt geacht, is dit tot op heden onmogelijk gebleken omdat verdachte iedere vorm van medewerking weigert.
Verdachte heeft evenmin willen meewerken aan het opstellen van een monodisciplinair
– psychologisch – rapport omtrent zijn persoon waartoe de rechtbank op de terechtzitting van 16 januari 2017 opdracht had gegeven. Dat verdachte op geen enkele wijze inzicht wenst te verschaffen in zijn persoon, terwijl verschillende direct betrokkenen – zijn ouders, zijn broer, zijn huisarts, zijn begeleider van zorggroep Stad en Ommeland – zich hierover ernstig zorgen maken en allen graag zien dat verdachte wordt geholpen, acht de rechtbank zeer betreurenswaardig.
Alles afwegende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal een proeftijd van twee jaren worden gekoppeld evenals de bijzondere voorwaarde dat verdachte geen contact zal hebben met zijn moeder. De voorwaardelijke vrijheidsstraf is vooral bedoeld om verdachte ervan te weerhouden om opnieuw delicten als de onderhavige te plegen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en subsidiair en 3 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van honderdzesenzeventig (176) dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot dertig (30) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee (2) jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n):
dat de veroordeelde zich op de dag van zijn vrijlating direct meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met zijn moeder, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Jansen, voorzitter, mr. J. van Bruggen en
mr. A. Goederee, rechters, bijgestaan door mr. K.A. de Groot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 maart 2017.

Voetnoten

1.Proces-verbaal bevindingen d.d. 5 oktober 2016, p. 40 en 41 van dossier nr. 2016285791
2.Gerechtshof Arnhem d.d. 18 oktober 2013