ECLI:NL:RBNNE:2017:699

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
28 februari 2017
Zaaknummer
18/920153-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van openlijke geweldpleging en mishandeling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 15 februari 2015 in Noordenveld, waarbij de verdachte zou hebben deelgenomen aan geweld tegen twee slachtoffers. Tijdens de zitting op 7 februari 2017 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.J. Veldheer, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

De officier van justitie concludeerde dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kon worden en vroeg om vrijspraak. De verdediging steunde deze vrijspraak en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank oordeelde dat de inhoud van het dossier niet voldoende grond bood voor een veroordeling. De gang van zaken tijdens het geweldsincident was onduidelijk, en de rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld.

Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde, dat de verdachte [slachtoffer1] zou hebben mishandeld, oordeelde de rechtbank dat er weliswaar bewijs was dat [slachtoffer1] was geslagen, maar dat niet overtuigend kon worden vastgesteld dat de verdachte de dader was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De benadeelde partij, [slachtoffer2], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen was. De rechtbank bepaalde dat de vordering alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/920153-15

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

21 februari 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
7 februari 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.J. Veldheer, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 februari 2015 te [pleegplaats] , gemeente Noordenveld, openlijk, te weten op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten een ruimte in/van [bedrijfsnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] , welk geweld bestond uit het stompen/slaan in het gezicht/tegen het hoofd van die [slachtoffer1] en/of van die [slachtoffer2] ;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 februari 2015 te [pleegplaats] , gemeente Noordenveld, [slachtoffer1] heeft mishandeld door deze in het gezicht/tegen het hoofd te stompen/slaan.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen en heeft hiervoor vrijspraak gevorderd. Op grond van de verklaring van verdachte, de verklaring van aangever en de verklaring van getuige [naam] , acht de officier van justitie het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd, dat verdachte moet worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Op grond van de stukken in het dossier is het niet onaannemelijk, dat het medeverdachte [naam] is geweest die het geweld jegens aangever [slachtoffer2] en aangever [slachtoffer1] heeft uitgeoefend.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van het dossier onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De rechtbank overweegt daartoe dat de feitelijke gang van zaken tijdens het (de) geweldsincident(en) dusdanig onduidelijk is gebleven, dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van (enige vorm van) medeplegen, waaraan verdachte een significante bijdrage heeft geleverd. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde oordeelt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat aangever [slachtoffer1] is geslagen dan wel gestompt. Hoewel op zich voldoende wettig bewijs voorhanden is, heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat het verdachte is, die het geweld jegens aangever [slachtoffer1] heeft gepleegd. Daarbij heeft de rechtbank allereerst de – hiervoor reeds vermelde – onduidelijke gang van zaken tijdens het (de) geweldsincident(en) betrokken. Voorts heeft de rechtbank daarbij in het bijzonder gelet op de gedetailleerde beschrijving van de persoon van de dader die door aangever is gegeven. De rechtbank stelt, op basis van haar eigen waarneming ter terechtzitting, vast dat deze beschrijving niet past op verdachte.
Onder deze omstandigheden dient verdachte het voordeel van de twijfel te krijgen en te worden vrijgesproken.

Benadeelde partij ten aanzien van het primair ten laste gelegde

De heer [slachtoffer2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder primair ten laste gelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wegens de door haar gevorderde vrijspraak van het primair ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, wegens de door hem bepleite vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Vordering benadeelde partij ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer2] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en
mr. R. Depping, rechters, bijgestaan door mr. W. Braaksma, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 februari 2017.
Mr. Th.A. Wiersma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.