In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 15 februari 2015 in Noordenveld, waarbij de verdachte zou hebben deelgenomen aan geweld tegen twee slachtoffers. Tijdens de zitting op 7 februari 2017 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.J. Veldheer, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.
De officier van justitie concludeerde dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kon worden en vroeg om vrijspraak. De verdediging steunde deze vrijspraak en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank oordeelde dat de inhoud van het dossier niet voldoende grond bood voor een veroordeling. De gang van zaken tijdens het geweldsincident was onduidelijk, en de rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde, dat de verdachte [slachtoffer1] zou hebben mishandeld, oordeelde de rechtbank dat er weliswaar bewijs was dat [slachtoffer1] was geslagen, maar dat niet overtuigend kon worden vastgesteld dat de verdachte de dader was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De benadeelde partij, [slachtoffer2], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen was. De rechtbank bepaalde dat de vordering alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.