ECLI:NL:RBNNE:2017:696

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
28 februari 2017
Zaaknummer
18/920154-15 en 18/930009-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en mishandeling met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan slachtoffer 1 door deze tegen het hoofd te stompen, en voor de mishandeling van slachtoffer 2 door middel van een kopstoot. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 15 februari 2015 in [pleegplaats1] slachtoffer 1 met een gebalde vuist tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze met zijn achterhoofd op de grond viel en ernstig letsel opliep. De rechtbank concludeerde dat het uitoefenen van geweld op het hoofd kan leiden tot ernstig letsel en dat de verdachte zich hiervan bewust was. Voor de mishandeling van slachtoffer 2 op 7 mei 2016 in [pleegplaats2] werd de verdachte eveneens schuldig bevonden, maar de rechtbank oordeelde dat de gebroken neus van slachtoffer 2 niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met bijzondere voorwaarden, waaronder deelname aan een training "alcohol en geweld". Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan beide slachtoffers, waarbij de totale schadevergoeding voor slachtoffer 1 € 7.019,34 bedroeg en voor slachtoffer 2 € 839,26. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks de ernst van de feiten, in aanmerking kwam voor een voorwaardelijke straf vanwege zijn jeugdige leeftijd en het ontbreken van een strafblad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummers: 18/920154-15 en 18/930009-17

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

21 februari 2007 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
7 februari 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.M. Terpstra, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 18/920154-15
hij op of omstreeks 15 februari 2015 te [pleegplaats1] , gemeente Noordenveld, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer1] in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 februari 2015 te [pleegplaats1] , gemeente Noordenveld, openlijk, te weten op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten een ruimte in/van [bedrijfsnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1] , welk geweld bestond uit het stompen/slaan in het gezicht/tegen het hoofd van die [slachtoffer1] , terwijl dat door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer1] ten gevolge heeft gehad;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 februari 2015 te [pleegplaats1] , gemeente Noordenveld, aan [slachtoffer1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door deze in het gezicht/tegen het hoofd te stompen/slaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 februari 2015 te [pleegplaats1] , gemeente Noordenveld, openlijk, te weten op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten een ruimte in/van [bedrijfsnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1] , welk geweld bestond uit het stompen/slaan in het gezicht/tegen het hoofd van die [slachtoffer1] , terwijl dat door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer1] ten gevolge heeft gehad.
Ten aanzien van parketnummer 18/930009-17
hij op of omstreeks 7 mei 2016 te [pleegplaats2] aan [slachtoffer2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door die [slachtoffer2] een kopstoot in het gezicht/tegen het hoofd te geven;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 7 mei 2016 te [pleegplaats2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer2] een kopstoot in het gezicht/tegen het hoofd heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 7 mei 2016 te [pleegplaats2] [slachtoffer2] heeft mishandeld door
die [slachtoffer2] een kopstoot in het gezicht/tegen het hoofd te geven.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 18/920154-15
De officier van justitie heeft geconcludeerd, dat het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen en heeft hiervoor vrijspraak gevorderd. Niet vast is komen te staan, dat verdachte opzet had op de dood van aangever [slachtoffer1] . Gelet op de verklaring van verdachte ter zitting, acht de officier van justitie bewezen dat verdachte onderdeel is gaan uitmaken van een groep en vervolgens geweld heeft gepleegd tegen aangever [slachtoffer1] . Dat het verdachte is geweest die de klap heeft uitgedeeld, vindt steun in de verklaringen van getuige [getuige 1] en [getuige 2] . De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 18/930009-17
De officier van justitie heeft geconcludeerd, dat het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen en vordert hiervoor vrijspraak. Zij heeft daartoe aangevoerd, dat een gebroken neus niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Zij heeft op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte geconcludeerd, dat het subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18/920154-15
De raadsvrouw heeft betoogd, dat verdachte moet worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Zij heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde aangevoerd, dat er geen sprake is van opzet op de dood van aangever [slachtoffer1] . Ten aanzien van het subsidiair en uiterst subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw bepleit, dat het dossier onvoldoende blijk geeft van enige samenwerking tussen verdachte en andere aanwezigen, zodat geen sprake kan zijn van het 'in vereniging' plegen van geweld.
De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld, dat eveneens vrijspraak dient te volgen voor het meer subsidiair ten laste gelegde, omdat er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, nu verdachte een enkele vuistslag zou hebben uitgedeeld. Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd, dat het zwaar lichamelijk letsel niet aan verdachte kan worden toegerekend.
Ten aanzien van parketnummer 18/930009-17
De raadsvrouw heeft aangevoerd, dat slechts de ten laste gelegde eenvoudige mishandeling kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd, dat het geven van een kopstoot gekwalificeerd dient te worden als een eenvoudige mishandeling en dat er geen sprake is van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte van het meerdere dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Ten aanzien van parketnummer 18/920154-15 het primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel, dat uit het dossier onvoldoende naar voren komt dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer1] , zodat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop, dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld sprake is, indien de betrokkenen gezamenlijk één of meerdere geweldshandelingen plegen, die ieder voor zich een voldoende significante of wezenlijke bijdrage leveren aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt niet, dat er sprake is geweest van het in vereniging plegen van geweld. Naar het oordeel van de rechtbank, blijkt niet uit het dossier dat anderen op enige wijze de geweldshandeling van verdachte hebben ondersteund of anderszins hebben bijgedragen aan het ontstaan of het voortduren van die geweldshandeling. Daardoor kan het bestanddeel ‘in vereniging’ niet worden bewezen, zodat verdachte van het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van parketnummer 18/930009-17 het primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. Op grond van de stukken in het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting, oordeelt de rechtbank, in overeenstemming met de opvatting van de officier van justitie en de verdediging, dat de gebroken neus, zonder bijkomende ingrijpende gevolgen, niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. De rechtbank let daarbij met name op de medische verklaring van de KNO-arts, waaruit blijkt dat medisch ingrijpen niet noodzakelijk was en dat de duur van de genezing wordt geschat op zes weken. De rechtbank is voorts van oordeel, dat verdachte door het geven van een kopstoot aan aangever [slachtoffer2] niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat deze daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.

Bewijsoverweging

Ten aanzien van parketnummer 18/920154-15
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 18 februari 2015, opgenomen op pagina 19 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2015045451 d.d. 8 april 2015, inhoudende als verklaring van [aangever] :
Ik doe aangifte namens [slachtoffer1] . Op zaterdag 14 februari 2015 ben ik samen met mijn vriend [slachtoffer1] , roepnaam [slachtoffer1] , met een groep vrienden naar [bedrijfsnaam] te [pleegplaats1] gegaan. Omstreeks 02:30 uur zag ik [slachtoffer1] bij de ingang van de grote zaal liggen. Ik merkte dat hij niet bij was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 11 maart 2015, opgenomen op pagina 154 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
[verdachte] is degene die de jongen tegen de vlakte sloeg. Ik heb gezien wat hij heeft gedaan. [verdachte] gaat weg en loopt twee of drie stappen achteruit. Vervolgens zie ik dat hij rustig naar voren loopt en dat hij vol met zijn rechtervuist uithaalt naar de jongen die tussenbeide was gekomen. Ik zie dat die jongen recht in zijn gezicht geraakt wordt en dat hij neer gaat. De jongen viel recht achterover en bewoog niet meer.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 12 maart 2015, opgenomen op pagina 170 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
In de nacht van 14 op 15 februari 2015 was ik met een paar vrienden uit in [pleegplaats1] , in café [bedrijfsnaam] . Ik zag dat [verdachte] twee keer een flinke klap gaf op het gezicht van de jongen. En die zakte vervolgens als een pudding in elkaar. Hij sloeg met gebalde vuist.
4. Een geschrift, te weten een medische verklaring aangaande [slachtoffer1] opgesteld door
drs. S.P.H. Letmaath, forensisch arts, d.d. 13 juli 2015, opgenomen als bijlage van voormeld dossier:
Op zondag 15 februari 2015 is de heer [slachtoffer1] opgenomen ter observatie op de medium care. Er is sprake van een ernstig traumatisch hersenletsel waarvoor [slachtoffer1] opgenomen is geweest op de Intensive Care. Dit traumatische hersenletsel is ontstaan door een uitwendige geweldsinwerking en is te verklaren door de vuistslag en/of de val op het achterhoofd. Zowel separaat als in combinatie kunnen deze handelingen hebben geleid tot dit letsel. Er is sprake van een hersenkneuzing (contusio cerebri) met bloedingen laag frontaal met het optreden van hersenoedeem. Dit heeft geleid tot een epileptische aanval. De gevolgen van dit traumatische hersenletsel hebben de heer [slachtoffer1] in een levensbedreigende situatie gebracht die hem zonder de adequate behandeling die hij heeft ondergaan, ongetwijfeld fataal zou zijn geworden.
De grens tussen een ernstig hersenletsel dat hersteld met nagenoeg geen tot lichte
restverschijnselen en een fataal verloop is maar smal. De geconstateerde letsels en medische bevindingen passen bij de aangegeven toedracht.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 14 maart 2015, opgenomen op pagina 187 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik was die avond van 14 op 15 februari 2015 in [bedrijfsnaam] , in [pleegplaats1] . Er was een ruzie. Ik heb een klap gegeven aan de jongen die viel. Ik sloeg met mijn rechter vuist. Ik raakte de jongen ergens op het hoofd.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat het onder parketnummer 18/920154-15 meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De raadsvrouw heeft bepleit, dat het gevolg van het handelen van verdachte – te weten het zwaar lichamelijk letsel – niet in redelijkheid aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank stelt voorop, dat voor het bestaan van een causaal verband moet worden vastgesteld, dat het zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer redelijkerwijs als gevolg van het handelen van de verdachte aan hem kan worden toegerekend. Verdachte heeft slachtoffer [slachtoffer1] opzettelijk met een tot vuist gebalde hand tegen het hoofd gestompt, ten gevolge waarvan [slachtoffer1] met zijn achterhoofd op de grond is gevallen. Deze klap, en als direct gevolg daarvan de val op de grond, dan wel de combinatie van beide, heeft/hebben geleid tot zwaar lichamelijk letsel.
Naar het oordeel van de rechtbank is het voorzienbaar, dat het uitoefenen van geweld op het hoofd kan leiden tot ernstig letsel. De stelling van de verdediging, dat het hersenletsel van slachtoffer [slachtoffer1] redelijkerwijs niet aan verdachte kan worden toegerekend, omdat er slechts sprake was van één klap en zwaar lichamelijk letsel niet voorzienbaar was, wordt derhalve door de rechtbank verworpen.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd, dat geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank stelt voorop, dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting volgt, dat verdachte een paar stappen naar achteren loopt, om vervolgens met een aanloopje met kracht uit te halen naar het hoofd van het slachtoffer, waarbij het slachtoffer achterover valt en met zijn hoofd op de grond terecht komt.
Naar ervaringsregels kan het uitoefenen van geweld op het hoofd tot ernstig letsel leiden, door het geweld als zodanig en/of door het als gevolg van het geweld met het hoofd ergens op vallen, zoals in onderhavig geval het met het hoofd op de vloer terecht komen. De rechtbank is van oordeel, dat de kans dat het handelen van verdachte leidt tot ernstig letsel naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is voorts van oordeel, dat de gedragingen van verdachte - hij heeft vol en met kracht met zijn vuist in het gezicht van het slachtoffer geslagen - naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het niet anders kan zijn geweest, dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 18/930009-17
De rechtbank volstaat ten aanzien van het meer subsidiair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 februari 2017.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 10 mei 2016, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2016133726 d.d. 9 januari 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer2] .

Bewezenverklaring

Ten aanzien van parketnummer 18/920154-15
De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 15 februari 2015 te [pleegplaats1] aan [slachtoffer1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door deze tegen het hoofd te stompen.
Ten aanzien van parketnummer 18/930009-17
De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 07 mei 2016 te [pleegplaats2] [slachtoffer2] heeft mishandeld door die [slachtoffer2] een kopstoot tegen het hoofd te geven.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 18/920154-15
meer subsidiair zware mishandeling
Ten aanzien van parketnummer 18/930009-17
meer subsidiair mishandeling
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Het standpunt van de verdediging ten aanzien parketnummer 18/930009-17
De raadsvrouw heeft bepleit, dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een beroep op psychische overmacht. Zij heeft daartoe aangevoerd, dat er sprake zou zijn van spanningen die zijn veroorzaakt door langdurig pesten en treiteren van verdachte door aangever. Deze spanningen hebben een zodanige hevige gemoedsbeweging bij verdachte veroorzaakt, dat hij aan zijn gedrag ten opzichte van aangever geen weerstand kon bieden.
Het standpunt van de officier van justitie ten aanzien parketnummer 18/930009-17
De officier van justitie heeft betoogd, dat geen sprake was van psychische overmacht. Verdachte heeft zichzelf in die situatie gebracht toen hij ervoor koos om niet weg te lopen. De officier van justitie acht verdachte daarom strafbaar.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop, dat van psychische overmacht sprake is bij een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Verdachte heeft aangevoerd dat er al jaren een conflict speelt tussen hem en zijn familie enerzijds en aangever [slachtoffer2] en diens vriendenkring anderzijds. Nu het, als gevolg van dat conflict, tussen verdachte en aangever in het verleden vaker tot confrontaties is gekomen, vormden de beledigingen en de duw die volgens verdachte de aanleiding waren tot het geven van de kopstoot, naar het oordeel van de rechtbank niet een zodanig onverwachte gebeurtenis voor verdachte dat daardoor een drang is ontstaan waaraan verdachte geen weerstand kon of behoefde te bieden. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd, dat verdachte volgens het adolescentenstrafrecht dient te worden berecht. Zij heeft gevorderd, dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18/920154-15 subsidiair ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/930009-17 subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen jeugddetentie en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren, met toezicht en een meldplicht en het volgen van de training “alcohol en geweld” als bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de hoogte van de strafeis rekening gehouden met het tijdsverloop.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd, dat verdachte volgens het adolescentenstrafrecht moet worden berecht, nu de reclassering dit heeft geadviseerd. De verdediging heeft de rechtbank verzocht, indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, rekening te houden met de omstandigheden waaronder het feit onder parketnummer 18/930009-17 is begaan en met de tijd die verdachte reeds heeft vastgezeten. Daarnaast doet de verdediging een beroep op strafmatiging wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De raadsvrouw heeft bepleit, dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren.
Het oordeel van de rechtbank
Adolescentenstrafrecht
Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten toch het adolescentenstrafrecht toe te passen, indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Ondanks het feit dat de reclassering toepassing van het adolescentenstrafrecht heeft geadviseerd, zijn naar het oordeel van de rechtbank in de persoonlijkheid van verdachte en uit de omstandigheden waaronder het feit is begaan, geen, althans onvoldoende, indicaties naar voren gekomen die aanleiding vormen het adolescentenstrafrecht toe te passen. De rechtbank zal dan ook het volwassenenstrafrecht toepassen.
Redelijke termijn
De raadsvrouw heeft betoogd, dat de redelijke termijn is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De rechtbank is van oordeel, dat het eindvonnis binnen twee jaar wordt gewezen, zodat er geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Straftoemeting
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte reclasseringsrapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 15 februari 2015 schuldig gemaakt aan zware mishandeling van aangever [slachtoffer1] door hem met kracht tegen het hoofd te stompen. Verdachte heeft zich vervolgens op 7 mei 2016 schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever [slachtoffer2] door hem een kopstoot te geven.
Met zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze de lichamelijk en geestelijke integriteit van de slachtoffers geschonden, zoals ook blijkt uit de door slachtoffer [slachtoffer1] ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. De gevolgen die het gewelddadig handelen van verdachte voor het slachtoffer [slachtoffer1] heeft gehad, zijn aanzienlijk geweest. De onderhavige feiten vonden plaats in het uitgaansleven ten overstaan van vele omstanders. Deze omstanders zijn ongewild getuige geweest van deze geweldsuitbarstingen. Dit soort gewelddadige feiten schokken de rechtsorde en versterken gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent het verdachte daarnaast zwaar aan dat hij zich zo kort na de zware mishandeling van aangever [slachtoffer1] opnieuw schuldig maakt aan een geweldsmisdrijf. De ernst van de feiten rechtvaardigen het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is echter van oordeel, dat er omstandigheden zijn om in aanzienlijke mate af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten doorgaans pleegt te worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank ten voordele van verdachte acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 januari 2017, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. Voorts heeft de rechtbank daarbij gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en, zoals de reclassering schrijft in haar advies van 2 februari 2017, bij verdachte geen sprake is van een pro-criminele houding. Hij heeft zijn leven op orde en heeft duidelijke plannen voor de toekomst. Een op grond van de ernst van de feiten gerechtvaardigde onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou deze positieve houding en ontwikkeling ernstig doorkruisen.
Gelet op voornoemde omstandigheden en om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van een strafbaar feit acht de rechtbank, naast een forse taakstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden verbinden.

Benadeelde partij ten aanzien van parketnummer 18/920154-15

De heer [slachtoffer1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering kan worden toegewezen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld, dat de gehele vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, wegens de door haar bepleite algehele vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd, dat de gehele vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit, dat de schade niet aan verdachte kan worden toegerekend, wegens het ontbreken van een causaal verband tussen de gegeven klap en de schade. De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de benadeelde partij wel ontvankelijk is, alle kosten wegens onvoldoende onderbouwing dienen te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard, met uitzondering van de kosten voor de ziekenhuisopname en de revalidatie, welke zij niet heeft betwist. Tot slot heeft de raadsvrouw in geval van toewijzing van de vordering, bepleit dat bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel geen vervangende hechtenis zal worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen tot een bedrag van
€ 7.019,34 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Voor wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering voor dat deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank bespreekt hieronder de afzonderlijke posten die de rechtbank toewijsbaar acht:

1. Immateriële schade

Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht, dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten is voldaan. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid wordt deze schade begroot op € 5.000,00.

2. Ziekenhuisverblijf

Deze post (ad € 728,00) is niet, althans onvoldoende, weersproken en naar het oordeel van de rechtbank voor toewijzing vatbaar.

3. Revalidatiekosten

Deze post (ad € 70,00) is niet, althans onvoldoende, weersproken en naar het oordeel van de rechtbank voor toewijzing vatbaar.

4. Reiskosten

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende duidelijk dat deze reiskosten (ad € 361,34) zijn gemaakt.

5. Parkeerkosten

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende duidelijk dat deze parkeerkosten
(ad € 100,00) zijn gemaakt.

6. Medische kosten (eigen risico)

Deze kosten (ad € 760,00) zijn naar het oordeel van de rechtbank voor toewijzing vatbaar. De gevorderde € 385,00 aan eigen risico voor het jaar 2017 acht de rechtbank niet toewijsbaar.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De rechtbank ziet geen aanleiding om het aantal dagen vervangende hechtenis te matigen.

Benadeelde partij ten aanzien van parketnummer 18/930009-17

De heer [slachtoffer2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd, dat de vordering, met uitzondering van de gevorderde vergoeding voor loonderving en contributie voor de voetbalvereniging, kan worden toegewezen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld, dat de gehele vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, wegens het beroep op psychische overmacht. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd, dat de vordering ten aanzien van de loonderving en contributie voor de voetbalvereniging dient te worden afgewezen. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van de immateriële schade, heeft de raadsvrouw betoogd, dat deze afgewezen, dan wel gematigd dient te worden op grond van eigen schuld van aangever [slachtoffer2] .
Het oordeel van de rechtbank
Eigen schuld
Anders dan door de raadsvrouw is betoogd, bevat het dossier geen aanwijzingen om eigen schuld van de aangever te kunnen aannemen, zodat dit verweer wordt verworpen.
Vordering
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan, dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen tot een bedrag van
€ 839,26 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. Voor wat betreft het meer of anders gevorderde zal de vordering worden afgewezen.
De rechtbank bespreekt hieronder de afzonderlijke posten die de rechtbank toewijsbaar acht:

1. Immateriële schade

Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten is voldaan. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid wordt deze schade begroot op € 400,00. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.

2. Kleding

De rechtbank acht de gevorderde € 15,00 aan kleding volledig toewijsbaar.

3. Reiskosten

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende duidelijk dat deze reiskosten (ad € 39,26) zijn gemaakt.

4. Medische kosten (eigen risico)

Deze kosten (ad € 385,00) zijn naar het oordeel van de rechtbank voor toewijzing vatbaar.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 57, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/920154-15 primair en subsidiair en het onder parketnummer 18/930009-17 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/920154-15 meer subsidiair en het onder parketnummer 18/930009-17 meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder parketnummer 18/920154-15 meer subsidiair en het onder parketnummer 18/930009-17 meer subsidiair ten laste gelegde meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 4 maanden zal worden toegepast.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf, geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.

een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zal deelnemen aan de training “alcohol en geweld”, aangeboden door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze training door of namens voornoemde instelling zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van parketnummer 18/920154-15
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 7.019,34 (zegge: zevenduizendnegentien euro en vierendertig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2015.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer1] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1] , te betalen een bedrag van € 7.019,34 (zegge: zevenduizendnegentien euro en vierendertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 70 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 2.019,34 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van parketnummer 18/930009-17
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 839,26 (zegge: achthonderdnegenendertig euro en zesentwintig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2016.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer2] voor het overige wordt afgewezen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2] , te betalen een bedrag van € 839,26 (zegge: achthonderdnegenendertig euro en zesentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 439,26 aan materiële schade en € 400,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en
mr. R. Depping, rechters, bijgestaan door mr. W. Braaksma, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 februari 2017.
Mr. Th.A. Wiersma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.