ECLI:NL:RBNNE:2017:682

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2017
Publicatiedatum
28 februari 2017
Zaaknummer
18/730245-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van hypotheekadviseur in zaak van poging tot oplichting en valsheid in geschrifte met betrekking tot hypotheekaanvragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 februari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een hypotheekadviseur, die werd beschuldigd van poging tot oplichting en valsheid in geschrifte in het kader van hypotheekaanvragen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De verdachte had hypotheekaanvragen ingediend bij Obvion B.V. voor een hypotheekbedrag van 478.935 euro en 399.000 euro, waarbij onjuiste gegevens waren vermeld over de arbeidsverhouding, het inkomen en de gezinssituatie van de hypotheekaanvrager. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de onjuistheid van de ingediende gegevens op het moment van indienen. De verdachte ontkende op de hoogte te zijn geweest van de onjuistheden en de rechtbank hechtte weinig waarde aan de verklaringen van de hypotheekaanvrager en diens directeur, die in strijd waren met elkaar. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk valse documenten had ingediend en dat er geen bewijs was voor opzet tot oplichting. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730245-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 februari 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 december 2015 en 10 februari 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.M. Bakx, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 20 december 2012 tot 11 juni 2013 te [pleegplaats] , gemeente Boarnsterhim en/of Noardburgum, althans in het arrondissement Noord-Nederland, en/of [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige
kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een of meer medewerker(s) van) het bedrijf Obvion N.V. te bewegen tot het aangaan van een schuld, te weten een hypothecaire lening met aanvrager [aanvrager] , en/of tot de afgifte van 478.935 euro en/of 399.000 euro, althans een hoeveelheid geld, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
tezamen en in vereniging met een of meer van zijn medeverdachte(n), althans alleen,
als tussenpersoon en/of hypotheekadviseur, werkzaam bij het bedrijf Woonhuis
Financieren B.V., en/of ten behoeve/op naam van die [aanvrager] ,
- aan (die medewerker(s) van) Obvion B.V. heeft toegezonden of doen toekomen een aanvraagformulier voor een hypotheekbedrag van 478.935 euro, elektronisch ontvangen op 20 december 2012, waarop was vermeld dat die [aanvrager] alleenstaand was en/of full time vast in loondienst was per 10 september 2012, en/of een bruto vast jaarinkomen genoot van 80.080 euro, en/of
een arbeidsovereenkomst tussen [aanvrager] [naam] en die [aanvrager] , gedateerd 24 september 2012, behelzende (onder meer) dat die [aanvrager] per 24 september 2012 in dienst zou zijn getreden bij dat bedrijf, en/of
een loonspecificatie of salarisstrook vanwege [aanvrager] [naam] met betrekking tot die [aanvrager] , waarop (onder meer) vermeld was dat die [aanvrager] per 28 januari 2013 in dienst was bij dat bedrijf en/of een full time salaris (over vier weken) genoot van 6400 euro, en/of
een werkgeversverklaring gedateerd 19 maart 2013 waarop was vermeld dat die
[aanvrager] per 10 september 2012 in vaste dienst was bij [aanvrager] [naam]
en/of een bruto jaarsalaris genoot van 80.080 euro, en/of
(vervolgens op een later tijdstip)
- een nieuwe aanvraag heeft gedaan bij Obvion B.V. door middel van het indienen van een aanvraagformulier voor een hypotheekbedrag van 399.000 euro, elektronisch ontvangen op 28 maart 2013, waarop was vermeld dat die [aanvrager] alleenstaand was en/of full time vast in loondienst was per 28 januari 2013, en/of een bruto jaarinkomen had van 83.200 euro,
en/of (vervolgens)
- aan die (medewerker(s) van) Obvion B.V. heeft toegezonden of doen/laten toekomen een (andere) werkgeversverklaring, gedateerd 19 maart 2013, waarop was vermeld dat die [aanvrager] per 28 januari 2013 in vaste dienst was bij [aanvrager] [naam] en/of een bruto jaarsalaris genoot van 83.200 euro, en/of (daarbij)
- heeft nagelaten om Obvion B.V. tijdig en/of volledig in te lichten over de werkelijke/juiste arbeidsverhouding tussen [aanvrager] [naam] en/of het werkelijke/juiste vaste (jaar)inkomen van die [aanvrager] en/of dat die [aanvrager] een zelfstandig (vastgoed)ondernemer was, en/of
- zich heeft voorgedaan als bonafide tussenpersoon en/of hypotheekadviseur,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 20 december 2012 tot 11 juni 2013 te [pleegplaats] , gemeente Boarnsterhim, en/of Noardburgum, althans in het arrondissement Noord-Nederland, en/of te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een of meer aanvraagformulieren, (elk) met betrekking tot een of meerdere hypothecaire lening(en) ten behoeve van [aanvrager] , - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk
- op/in een aanvraagformulier voor een hypotheekbedrag van 478.935 euro, elektronisch ontvangen op 20 december 2012, vermeld dat [aanvrager] alleenstaand was en/of full time vast in loondienst was per 10 september 2012, en/of een bruto vast jaarinkomen genoot van 80.080 euro (document dossierpagina 94 e.v.), en/of (vervolgens op een later tijdstip)
- op/in een aanvraagformulier voor een hypotheekbedrag van 399.000 euro, elektronisch ontvangen op 28 maart 2013, vermeld dat [aanvrager] alleenstaand was en/of full time vast in loondienst was per 28 januari 2013, en/of een bruto jaarinkomen genoot van 83.200 euro
(document dossierpagina 111 e.v.),
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
EN/OF
hij in of omstreeks de periode van 20 december 2012 tot 11 juni 2013 te [pleegplaats] , gemeente Boarnsterhim, en/of Noardburgum, althans in het arrondissement Noord-Nederland, en/of te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) documenten, althans geschriften, te weten:
- een arbeidsovereenkomst en/of
- loonspecificatie of salarisstrook en/of
- een of meerdere werkgeversverklaring(en),
(elk) met betrekking tot (een of meer aanvraag/aanvragen van) een of meerdere hypothecaire lening(en) ten behoeve van [aanvrager] , - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte dat/die document(en) of geschrift(en) aan het (financierings)bedrijf Obvion B.V. heeft toegezonden of doen/laten toekomen, en
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- op een arbeidsovereenkomst tussen [aanvrager] [naam] en [aanvrager] , gedateerd 24 september 2012, valselijk was vermeld dat die [aanvrager] per 24 september 2012 in dienst zou zijn getreden bij dat bedrijf (document dossierpagina 108), en/of
- op een loonspecificatie of salarisstrook vanwege [aanvrager] [naam] met betrekking tot [aanvrager] , valselijk was vermeld dat [aanvrager] per 28 januari 2013 in dienst was bij dat bedrijf en/of een full time salaris (over vier weken) genoot van 6400 euro, althans een onjuist salaris was vermeld (document dossierpagina 109), en/of
- op een werkgeversverklaring, gedateerd 19 maart 2013, valselijk was vermeld dat die [aanvrager] per 10 september 2012 in vaste dienst zou zijn bij [aanvrager] [naam] en/of een bruto jaarsalaris genoot van 80.080 euro (document dossierpagina 110), en/of
- op een werkgeversverklaring, gedateerd 19 maart 2013, valselijk was vermeld dat die [aanvrager] per 28 januari 2013 in vaste dienst zou zijn bij [aanvrager] [naam] en/of een bruto jaarsalaris genoot van 83.200 euro (documentdossierpagina 115).

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft hij aangevoerd dat verdachte geen rol heeft gehad in de oplichting van Obvion NV (hierna: Obvion) door [aanvrager] (hierna: [aanvrager] ) en de directeur van [aanvrager] [naam] , [directeur bedrijf] (hierna: [directeur bedrijf] ). Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte slordig is geweest, hij de stukken beter had moeten controleren en hij valse stukken heeft ingediend bij Obvion, maar dat niet kan worden bewezen dat verdachte dit opzettelijk heeft gedaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het primair en subsidiair ten late gelegde heeft zij aangevoerd dat verdachte de documenten niet valselijk heeft opgemaakt en hij niet wist dat de aan Obvion verstrekte gegevens in strijd met de waarheid waren. Verdachte is er altijd van uitgegaan dat de door [aanvrager] , [directeur bedrijf] en [financieel medewerker bedrijf] , de financiële man van [aanvrager] [naam] (hierna: [financieel medewerker bedrijf] ), aangeleverde informatie juist was. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw daaraan toegevoegd dat verdachte geen oogmerk had om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, verdachte niet het opzet had om Obvion op te lichten en er geen sprake is van een oplichtingsmiddel. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft zij voorts aangevoerd dat verdachte geen oogmerk had om de documenten als echt en onvervalst te (doen) gebruiken en hij niet opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse documenten.
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is primair - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot oplichting van Obvion door het indienen van documenten waarin onjuiste gegevens waren vermeld betreffende de arbeidsverhouding tussen [aanvrager] en [aanvrager] [naam] , het vaste (jaar)inkomen van [aanvrager] en de gezinssituatie van [aanvrager] en waarin niet was vermeld dat [aanvrager] een zelfstandig (vastgoed)ondernemer was, zonder Obvion op de hoogte te stellen van de werkelijke situatie, en door zich voor te doen als bonafide tussenpersoon en/of hypotheekadviseur.
Aan verdachte is subsidiair - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken of vervalsen van twee hypotheekaanvraagformulieren en/of het gebruik maken van een valse of vervalste arbeidsovereenkomst, een valse of vervalste loonspecificatie/salarisstrook en één of meerdere valse of vervalste werkgeversverklaringen.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze misdrijven is van doorslaggevend belang of verdachte op de momenten dat hij de beide hypotheekaanvraagformulieren invulde en deze formulieren, de arbeidsovereenkomst, de loonspecificatie/salarisstrook en de beide werkgeversverklaringen indiende, op de hoogte was van het feit dat de daarin vermelde gegevens betreffende de arbeidsverhouding tussen [aanvrager] en [aanvrager] [naam] , het daarin vermelde vaste (jaar)inkomen van [aanvrager] en de gezinssituatie van [aanvrager] onjuist waren en of verdachte er ten tijde van het invullen en indienen van de formulieren van op de hoogte was dat [aanvrager] een zelfstandig (vastgoed)ondernemer was.
Verdachte heeft stellig en consequent ontkend dat hij op de genoemde momenten van deze feiten en omstandigheden op de hoogte was.
Verdachte heeft namens [aanvrager] twee hypotheekaanvragen ingediend bij Obvion. In het kader van die aanvragen zijn (in ieder geval) door verdachte meerdere documenten ingediend bij Obvion. Obvion heeft argwaan gekregen doordat de gegevens op deze documenten niet met elkaar in overeenstemming waren en daarom is een onderzoek ingesteld. In dat kader heeft op 15 mei 2013 een gesprek plaatsgevonden tussen [aanvrager] , diens broer, een vertrouwenspersoon van de familie [aanvrager] en enkele medewerkers van Obvion, onder wie [medewerker Obvion 1] (hierna: [medewerker Obvion 1] ). Tijdens dit gesprek heeft [aanvrager] onder meer herhaaldelijk en uitdrukkelijk verklaard dat verdachte op de hoogte was van de hele situatie, waaronder de datum van indiensttreding van 18 maart 2013 en de pro forma loonstrook, en dat verdachte de stukken zonder meer heeft doorgestuurd. Op basis van de uitkomsten van haar onderzoek heeft Obvion aangifte gedaan tegen [aanvrager] en hem opgenomen in het incidentenregister van de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken. Naar aanleiding daarvan heeft [aanvrager] een kort geding aangespannen tegen Obvion. Ter voorbereiding op dat kort geding heeft op 16 augustus 2013 een gesprek plaatsgevonden tussen verdachte, zijn opdrachtgever/inlener [opdrachtgever/inlener verdachte] (hierna: [opdrachtgever/inlener verdachte] ) en drie medewerkers van Obvion, te weten [medewerker Obvion 1] , [medewerker Obvion 2] (hierna: [medewerker Obvion 2] ) en [medewerker Obvion 3] (hierna: [medewerker Obvion 3] ).
[aanvrager] en [directeur bedrijf] zijn bovendien door de politie gehoord. [aanvrager] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat verdachte op de hoogte was van alle feiten en omstandigheden en dat de salarisstrook in overleg met verdachte is opgesteld. [directeur bedrijf] heeft verklaard dat hij in deze kwestie is afgegaan op de adviezen van verdachte. [aanvrager] en [directeur bedrijf] hebben verklaard dat verdachte de werkgeversverklaringen heeft ingevuld en van een valse bedrijfsstempel heeft voorzien.
De rechtbank hecht weinig waarde aan de verklaringen van [aanvrager] en [directeur bedrijf] . Daarbij neemt zij in aanmerking dat deze verklaringen met elkaar in strijd zijn voor wat betreft de salarisstrook, de datum waarop [aanvrager] bij [aanvrager] [naam] in dienst zou zijn getreden en de aard van de arbeidsrelatie tussen [aanvrager] en [aanvrager] [naam] (in ieder geval) in de periode tot 18 maart 2013. Voorts neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat hetgeen [aanvrager] en [directeur bedrijf] hebben verklaard ten aanzien van het opmaken van de werkgeversverklaringen door verdachte, gelet op de e-mailwisseling tussen verdachte en [financieel medewerker bedrijf] , deels aantoonbaar onjuist en voor het overige hoogst onwaarschijnlijk is. De rechtbank heeft mede op grond daarvan de indruk gekregen dat [aanvrager] en [directeur bedrijf] de schuld op verdachte willen schuiven.
[medewerker Obvion 1] en [medewerker Obvion 2] hebben respectievelijk op 20 en 21 november 2014 ieder een schriftelijke verklaring opgesteld, waarin zij hebben verklaard dat verdachte tijdens het gesprek van 16 augustus 2013 - zakelijk weergegeven - heeft gezegd dat hij op het hypotheekaanvraagformulier een fictieve dan wel onjuiste datum van indiensttreding van [aanvrager] bij [aanvrager] [naam] heeft ingevuld, terwijl hij wist dat [aanvrager] op dat moment niet in dienst was bij dat bedrijf. [medewerker Obvion 3] heeft op 20 november 2014 een schriftelijke verklaring opgesteld, waarin zij heeft verklaard dat verdachte tijdens het gesprek van 16 augustus 2013 - zakelijk weergegeven - heeft gezegd dat hij ten tijde van de hypotheekaanvraag d.d. 20 december 2012 wist dat [aanvrager] op dat moment niet in dienst was bij [aanvrager] [naam] . [medewerker Obvion 3] heeft voorts verklaard dat verdachte in antwoord op de vraag waarom hij dit had gedaan, heeft gezegd dat hij de hypotheekaanvraag met het oog op de toekomst had ingevuld.
Verdachte heeft ontkend dat hij dit tijdens het gesprek van 16 augustus 2013 heeft gezegd.
Op 16 februari 2016 zijn [medewerker Obvion 1] , [medewerker Obvion 2] en [medewerker Obvion 3] gehoord door de rechter-commissaris. [medewerker Obvion 1] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat verdachte tijdens het gesprek van 16 augustus 2013 heeft gezegd dat hij op het eerste aanvraagformulier had aangegeven dat [aanvrager] in loondienst was, terwijl hij wist dat dit niet zo was. Voorts heeft [medewerker Obvion 1] verklaard dat verdachte op de vraag van [medewerker Obvion 3] waarom hij dit had gedaan, iets heeft geantwoord in de trant van "met het oog op de toekomst", en dat hij - [medewerker Obvion 1] - dit zo heeft opgevat dat [aanvrager] daar in de toekomst in dienst zou treden. Velraad heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat verdachte tijdens het gesprek van 16 augustus 2013 heeft gezegd dat hij ten tijde van het indienen van de eerste hypotheekaanvraag wist dat [aanvrager] niet in dienst was bij [aanvrager] [naam] . [medewerker Obvion 3] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat verdachte tijdens het gesprek van 16 augustus 2013 heeft gezegd dat hij op het moment dat hij de aanvraag indiende, wist dat [aanvrager] niet in dienst was bij [aanvrager] [naam] . Verder heeft zij verklaard dat verdachte op haar vraag waarom hij dit zo had gedaan, heeft geantwoord dat hij dit met het oog op de toekomst had gedaan en dat zij dacht dat hij daarmee bedoelde dat [aanvrager] daar in dienst zou treden.
Ter terechtzitting heeft verdachte opnieuw ontkend dat hij dit heeft gezegd. Hij heeft verklaard dat één van de medewerkers van Obvion hem aan het eind van het gesprek van 16 augustus 2013, naar aanleiding van een telefoongesprek tussen hem en [aanvrager] over het uitstellen van de datum van indiensttreding, heeft gevraagd of hij wist dat [aanvrager] nog niet bij [aanvrager] [naam] in dienst was en dat hij - verdachte - toen heeft gezegd dat hij dit wist vanaf dat telefoongesprek. Verder heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat het voor de hypotheekaanvraag niet uitmaakte of [aanvrager] al in dienst was bij [aanvrager] [naam] , omdat in een aanvraag kan worden vermeld dat de datum van indiensttreding in de toekomst ligt en dit niet in de weg hoeft te staan aan het verstrekken van de hypotheek, mits de datum van indiensttreding binnen zes maanden na de aanvraagdatum ligt.
Gelet op de ontkenningen van verdachte, de geringe betrouwbaarheid van de verklaringen van [aanvrager] en [directeur bedrijf] en het ontbreken van overige bewijsmiddelen ten aanzien van dit punt, zijn de hiervoor vermelde verklaringen van [medewerker Obvion 1] , [medewerker Obvion 2] en [medewerker Obvion 3] naar het oordeel van de rechtbank cruciaal voor de beantwoording van de vraag of verdachte, op de momenten dat hij de hypotheekaanvraagformulieren invulde en deze formulieren, de arbeidsovereenkomst, de loonspecificatie/salarisstrook en de werkgeversverklaringen indiende, op de hoogte was van het feit dat de daarin vermelde gegevens betreffende de arbeidsverhouding tussen [aanvrager] en [aanvrager] [naam] onjuist waren.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat [medewerker Obvion 1] , [medewerker Obvion 2] en [medewerker Obvion 2] bewust een onjuiste verklaring hebben afgelegd.
De rechtbank kan echter niet met voldoende zekerheid vaststellen dat [medewerker Obvion 1] , [medewerker Obvion 2] en [medewerker Obvion 2] hetgeen verdachte tijdens het gesprek van 16 augustus 2013 heeft gezegd in hun verklaringen juist hebben weergegeven. De rechtbank kan niet uitsluiten dat hun herinneringen door het tijdsverloop zijn vertroebeld of dat zij verdachte verkeerd hebben begrepen voor wat betreft het moment waarop hij te weten is gekomen dat [aanvrager] niet op 10 september 2012 of 28 januari 2013 in dienst is getreden bij [aanvrager] [naam] .
Daarbij neemt de rechtbank in de eerste plaats in aanmerking dat de schriftelijke verklaringen van [medewerker Obvion 1] , [medewerker Obvion 2] en [medewerker Obvion 3] ongeveer een jaar en drie maanden na het gesprek van 16 augustus 2013 zijn opgemaakt en de verhoren door de rechter-commissaris zelfs twee jaar en vier maanden na dat gesprek hebben plaatsgevonden. Verder acht de rechtbank van belang dat [opdrachtgever/inlener verdachte] ter terechtzitting van 1 december 2015 - zakelijk weergegeven - heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat verdachte tijdens dit gesprek heeft gezegd dat sprake was van een fictieve datum op de aanvraag en dat hij wist dat onjuiste gegevens werden aangedragen. [opdrachtgever/inlener verdachte] heeft voorts verklaard dat hij het zich zeker had kunnen herinneren als verdachte dat zou hebben gezegd, omdat dit in zijn ogen fraude zou zijn geweest en hij verdachte in dat geval zou hebben weggestuurd. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat de waarneming van [medewerker Obvion 1] , [medewerker Obvion 2] en [medewerker Obvion 3] tijdens het gesprek mogelijk is gekleurd doordat zij (waarschijnlijk) vóór dat gesprek hebben gehoord dat [aanvrager] op 15 mei 2013 had verklaard dat verdachte op de hoogte was van de gehele situatie, waaronder de datum van indiensttreding van 18 maart 2013 en de pro forma loonstrook. Voorts ligt het naar het oordeel van de rechtbank niet voor de hand dat verdachte tijdens het gesprek uit zichzelf zeer specifiek aan medewerkers van Obvion heeft medegedeeld dat hij in de (eerste) hypotheekaanvraag heeft aangegeven dat [aanvrager] in dienst was bij [aanvrager] [naam] , terwijl hij op dat moment reeds wist dat dit niet waar was, reeds omdat een dergelijke verklaring niet in zijn belang is. Bovendien heeft de rechtbank ter terechtzitting van 10 februari 2017 geconstateerd dat verdachte de neiging heeft geen concrete antwoorden op vragen te geven, maar in plaats daarvan vaak in het algemeen aan te geven hoe zaken destijds of op dit moment werden/worden gedaan. Dit vergroot de kans dat zijn antwoorden verkeerd worden uitgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het veel meer voor de hand dat verdachte heeft gezegd dat hij er pas op een later moment achter is gekomen dat de ingediende gegevens niet juist waren, zoals hij ook ter terechtzitting van 10 februari 2017 heeft verklaard. De rechtbank kan evenmin met voldoende zekerheid uitsluiten dat de door verdachte tijdens het gesprek van 16 augustus 2013 gedane opmerking over handelen "met het oog op de toekomst" te maken had met diens stelling dat het voor de hypotheekaanvraag niet uitmaakte of [aanvrager] al in dienst was bij [aanvrager] [naam] , omdat in de aanvraag kan worden aangegeven dat de datum van indiensttreding in de toekomst ligt en dit niet in de weg hoeft te staan aan het verstrekken van de hypotheek, mits de datum van indiensttreding binnen zes maanden na de aanvraagdatum ligt, zoals hij ook ter terechtzitting meerdere malen heeft verklaard.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank er niet van overtuigd dat verdachte tijdens het gesprek van 16 augustus 2013 heeft gezegd dat hij in de (eerste) hypotheekaanvraag heeft aangegeven dat [aanvrager] in dienst was bij [aanvrager] [naam] , terwijl hij op dat moment reeds wist dat dit niet waar was.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende conclusie ten aanzien van de vraag of verdachte op de momenten dat hij de beide hypotheekaanvraagformulieren invulde en die formulieren, de arbeidsovereenkomst, de loonspecificatie/salarisstrook en de werkgeversverklaringen indiende, op de hoogte was van het feit dat de daarin vermelde gegevens betreffende de arbeidsverhouding tussen [aanvrager] en [aanvrager] [naam] onjuist waren. Tegenover de ontkenningen door verdachte staan de verklaringen van geringe betrouwbaarheid van [aanvrager] en [directeur bedrijf] en de verklaringen van [medewerker Obvion 1] , [medewerker Obvion 2] en [medewerker Obvion 3] waaraan om redenen zoals hiervoor uiteengezet geen doorslaggevende betekenis toegekend kan worden. Overige bewijsmiddelen waarin voldoende ondersteuning voor de wetenschap van verdachte op dit punt kan worden gevonden, ontbreken. Daarom is de rechtbank er niet van overtuigd dat verdachte op de momenten dat hij de beide hypotheekaanvraagformulieren invulde en die formulieren, de arbeidsovereenkomst, de loonspecificatie/salarisstrook en de werkgeversverklaringen indiende, op de hoogte was van de onjuistheid van de daarin vermelde gegevens betreffende de arbeidsverhouding tussen [aanvrager] en [aanvrager] [naam] .
De rechtbank is er, gelet op de ontkenningen van verdachte, de geringe betrouwbaarheid van [aanvrager] en [directeur bedrijf] en het ontbreken van voldoende ondersteuning in overige bewijsmiddelen, evenmin van overtuigd dat verdachte wetenschap had van de onjuistheid van de gegevens betreffende het vaste (jaar)inkomen van [aanvrager] en de gezinssituatie van [aanvrager] en dat hij wist dat [aanvrager] een zelfstandig (vastgoed)ondernemer was.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair en subsidiair ten laste gelegde niet overtuigend bewezen en zal zij verdachte daarvan vrijspraken.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. de Wit, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 februari 2017.