ECLI:NL:RBNNE:2017:653

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
18/830407-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing en poging tot afpersing met bijzondere voorwaarden en taakstraf

De Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft op 27 februari 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen een man uit Groningen, die zich op 3 november 2016 schuldig heeft gemaakt aan afpersing en poging tot afpersing. De verdachte heeft onder bedreiging van geweld een bedrag van € 20,- geëist van twee slachtoffers. Tijdens de zitting op 13 februari 2017 heeft de verdachte zijn schuld bekend, wat leidde tot een bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 146 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 180 uren opgelegd. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden vastgesteld, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij een ambulante zorginstelling. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen afgewezen, omdat de proeftijd bijna was verstreken. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die blijk gaf van inzicht in zijn gedrag en bereidheid om aan zijn herstel te werken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830407-16
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/077667-13
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/082544-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 februari 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
13 februari 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is (na wijziging van de tenlastelegging) ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 november 2016 te Groningen (op de openbare weg te weten de [straatnaam] ) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer1] heeft gedwongen tot de afgifte van € 20,- althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
-dreigend tegen die [slachtoffer1] heeft gezegd :"Jullie moeten geld pinnen en/of Ik wil 10 euro en/of 20 euro per persoon hebben" en/of "Als jullie op de telefoon kijken of als jullie wegrennen dan schiet ik jullie door je reet" althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
-waarbij verdachte steeds met zijn handen in zijn zakken zat te voelen alsof hij een wapen wilde pakken en/of de rits van zijn jas open deed en voelde bij zijn broeksband en/of
-met die [slachtoffer1] naar een geldautomaat is gelopen en/of na het geld pinnen van die [slachtoffer1] heeft gezegd: "Geef me het geld, geef me het geld"
2.
hij op of omstreeks 3 november 2016 te Groningen (op de openbare weg te weten de [straatnaam] ) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
-dreigend tegen die [slachtoffer2] heeft gezegd :"Jullie moeten geld pinnen en/of Ik wil 10 euro en/of 20 euro per persoon hebben" en/of "Als jullie op de telefoon kijken of als jullie wegrennen dan schiet ik jullie door je reet" en/of waarbij verdachte steeds met zijn handen in zijn zakken zat te voelen alsof hij een wapen wilde pakken en/of de rits van zijn jas openende en voelde bij zijn broeksband en/of
-met die [slachtoffer2] naar een geldautomaat is gelopen en/of waarbij die [slachtoffer2] zijn pinpas in de pinautomaat heeft gestopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 3 november 2016 te Groningen [slachtoffer2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer2] gezegd: "Als jullie op de telefoon kijken of als jullie wegrennen dan schiet ik jullie door je reet" en/of waarbij verdachte steeds met zijn handen in zijn zakken zat te voelen alsof hij een wapen wilde pakken en/of de rits van zijn jas opende en bij zijn
broeksband voelde.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde bewezen kan worden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat beide feiten kunnen worden bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 februari 2017 afgelegd en de aangiftes van zowel [slachtoffer1] als [slachtoffer2] , zoals opgenomen in het zaaksdossier.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 februari 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 3 november 2016, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier met nummer 2016313090 d.d. 18 november 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 3 november 2016, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer2] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en het onder 2 primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 3 november 2016 te Groningen op de openbare weg te weten de [straatnaam] met het oogmerk om zich te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer1] heeft gedwongen tot de afgifte van € 20,- toebehorende aan [slachtoffer1] welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
-dreigend tegen die [slachtoffer1] heeft gezegd :"Jullie moeten geld pinnen en ik wil € 20,- per persoon hebben" en "Als jullie op de telefoon kijken of als jullie wegrennen dan schiet ik jullie door je reet" althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking en
-waarbij verdachte steeds met zijn handen in zijn zakken zat te voelen alsof hij een wapen wilde pakken en de rits van zijn jas open deed en voelde bij zijn broeksband en
-met die [slachtoffer1] naar een geldautomaat is gelopen en na het geld pinnen van die [slachtoffer1] heeft gezegd: "Geef me het geld, geef me het geld";
2 primair.
hij op of omstreeks 3 november 2016 te Groningen op de openbare weg te weten de [straatnaam] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer2] :
-dreigend tegen die [slachtoffer2] heeft gezegd :"Jullie moeten geld pinnen en ik wil € 20,- per persoon hebben" en "Als jullie op de telefoon kijken of als jullie wegrennen dan schiet ik jullie door je reet" en waarbij verdachte steeds met zijn handen in zijn zakken zat te voelen alsof hij een wapen wilde pakken en de rits van zijn jas openende en voelde bij zijn broeksband en
-met die [slachtoffer2] naar een geldautomaat is gelopen en waarbij die [slachtoffer2] zijn pinpas in de pinautomaat heeft gestopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1.
afpersing
2 primair.
poging tot afpersing
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 146 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. De officier van justitie heeft tevens gevorderd de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport d.d. 12 januari 2017, op te leggen, te weten: een meldplicht bij de reclassering van het Leger des Heils, een ambulante behandelverplichting bij Terwille of soortgelijke ambulante forensische zorg, het meewerken aan ambulante begeleiding van Factor 5 of soortgelijke instantie en een locatiegebod ten aanzien van de [straatnaam] te Groningen gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd, dit laatste te controleren met elektronisch toezicht.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor het opleggen van een voorwaardelijke straf, alsmede oplegging van de bijzondere voorwaarde zoals geadviseerd door de reclassering. Ten aanzien van het locatiegebod heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met een locatiegebod gedurende de eerste drie maanden van de proeftijd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Voorts heeft de rechtbank in het bijzondere het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 3 november 2016 in de nachtelijke uren schuldig gemaakt aan een afpersing en een poging tot afpersing. Verdachte heeft, onder de bedreiging dat hij aangevers neer zou schieten indien zij geen geld aan hem zouden geven, € 20,- aan zich laten betalen. Een delict als het onderhavige veroorzaakt in het algemeen maatschappelijke onrust en heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de mogelijke gevolgen voor de aangevers. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk feit, mede gelet op de LOVS-richtlijnen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigt. Dit geldt te meer nu verdachte eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Uit de houding van verdachte op de terechtzitting, alsmede de reclasseringsrapportage d.d. 12 januari 2017, leidt de rechtbank echter af dat verdachte het kwalijke van zijn handelen heeft ingezien en thans de goede weg is ingeslagen. Verdachte heeft gedurende het schorsingstoezicht een positieve houding laten zien. De reclassering heeft aangegeven dat verdachte goed meewerkt aan de opgelegde bijzondere voorwaarden, is geschrokken van zijn gedrag ten tijde van het ten laste gelegde en gemotiveerd is mee te werken aan een delictvrij bestaan. De rechtbank zal daarom naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk aan de duur van het voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met na te noemen bijzondere voorwaarden, aan verdachte opleggen.
De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, aan verdachte naast een gevangenisstraf tevens een taakstraf, voor de duur zoals in het dictum vermeld, opleggen, nu de rechtbank van oordeel is dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en de justitiële documentatie van verdachte.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Ten aanzien van parketnummer 18/077677-13:
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 23 mei 2014, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 10 maart 2015.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 8 februari 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde strafbare feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de bij voormeld vonnis opgelegde 2 weken voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer te leggen en deze om te zetten naar 60 uren taakstraf.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. Gelet op hetgeen op de terechtzitting is behandeld en besproken, acht de rechtbank het echter niet opportuun onder de huidige omstandigheden om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te bevelen. Nu de proeftijd van deze voorwaardelijke veroordeling ten tijde van het delict al bijna was verstreken, ziet de rechtbank geen meerwaarde in een verlenging van deze proeftijd. De rechtbank zal daarom de vordering tenuitvoerlegging afwijzen.
Ten aanzien van parketnummer 18/082544-14:
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 1 oktober 2014, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 16 oktober 2014.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 8 februari 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de bij voormeld vonnis opgelegde 2 weken voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer te leggen en deze om te zetten naar 60 uren taakstraf.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. Gelet op hetgeen op de terechtzitting is behandeld en besproken, acht de rechtbank termen aanwezig thans te volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14f, 22c, 22d, 45, 57, 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 146 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de reclassering van het Leger des Heils, Damsterdiep 271 te Groningen, en zich blijft melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich zal laten behandelen bij Terwille of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde meewerkt aan ambulante begeleiding van Factor 5 of een soortgelijke instantie, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de begeleiding door de instantie zullen worden gegeven, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
4. dat de veroordeelde zich gedurende de eerste vier maanden van de proeftijd onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden. Dat veroordeelde op vooraf vastgestelde tijden aanwezig zal zijn op het verblijfsadres [straatnaam] te Groningen, of een ander adres indien de reclassering daarvoor toestemming verleent, op tijdstippen vastgesteld door de reclassering in overleg met veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 180 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
18/077677-13:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rechtbank Noord-Nederland d.d. 23 mei 2014.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/082544-14:
Verlengt de in het vonnis van de politierechter te Rechtbank Noord-Nederland
d.d. 1 oktober 2014 vastgestelde proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, mr. L.W. Janssen en
mr. J. van Bruggen, rechters, bijgestaan door C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 februari 2017.