ECLI:NL:RBNNE:2017:641

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
24 februari 2017
Zaaknummer
18/950058-16 en 18/210892-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het dealen en handelen in drugs en steunfraude met veroordeling voor bezit van harddrugs

Op 23 februari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het dealen en handelen in drugs, alsook van steunfraude. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten 2 en 3, die betrekking hadden op de verkoop en het niet tijdig verstrekken van gegevens in het kader van de Participatiewet. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldigingen wettig en overtuigend te kunnen bewijzen. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, waaronder cocaïne, amfetamine, LSD en XTC, op 12 juli 2016 in Emmen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden op, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van handelshoeveelheden harddrugs, wat schadelijk is voor de volksgezondheid en bijdraagt aan criminaliteit. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de ernst van de feiten zwaarder wegen. De vordering van het openbaar ministerie om een hogere straf op te leggen werd afgewezen, omdat de verdachte van de andere ten laste gelegde feiten werd vrijgesproken. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/950058-16
parketnummer 18/210892-15, vordering na voorwaardelijke veroordeling
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 februari 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans verblijvende te PI [verblijfsplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 februari 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans, advocaat te Roermond. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging ten laste gelegd dat:
1.
verdachte op of omstreeks 12 juli 2016, te Emmen, (althans) in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 2.024,71 gram, in elk geval een hoeveelheid of hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of (ongeveer) 394,40 gram, in elk geval een hoeveelheid of hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of (ongeveer) 8,60 gram, in elk geval een hoeveelheid of hoeveelheden van een materiaal bevattende LSD, en/of (ongeveer) 9,96 gram, in elk geval een hoeveelheid of hoeveelheden van een materiaal bevattende XTC (3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA)), zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of LSD en/of XTC (3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA)), (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
verdachte in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot 12 juli 2016, te Emmen en/of Erica, (althans) in de gemeente Emmen, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen, in elk geval alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een
hoeveelheid of hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 7 januari 2016 tot en met 30 juni 2016 te
Emmen, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten verdachtes recht op een
bijstandsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of
tegemoetkoming, door
,niet te melden dat hij inkomen had uit handel en/of leningen en/of andere bronnen.

Bewijsuitsluiting

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw acht de doorzoeking in de woning van verdachte op 12 juli 2016 onrechtmatig. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de CIE (TCI) info uit maart/april 2016 onvoldoende concreet is om nog in juli 2016 over te gegaan tot een doorzoeking.
De aangetroffen zaken ten tijde van de doorzoeking zijn dan ook te betitelen als "fruit of the poisonous tree” en dienen uitgesloten te worden voor het bewijs, hetgeen in onderhavige zaak dient te leiden tot vrijspraak nu er geen ander bewijs voorhanden is.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie zijn de gebruikte dwangmiddelen, de doorzoeking op 12 juli 2016, rechtmatig ingezet. Er is nader onderzoek verricht naar aanleiding van de TCI meldingen. Dat was voldoende voor een verdenking. Bovendien is op de dag van de doorzoeking d.d. 12 juli 2016 wederom informatie van de TCI binnengekomen waarop is besloten de woning van verdachte te doorzoeken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Wanneer de TCI informatie voldoende betrouwbaar en concreet is kan op grondslag daarvan een doorzoeking plaatsvinden. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat, nu naast de eerdere informatie afkomstig van de TCI in maart/ april, ook op 12 juli 2016
TCI informatie binnen kwam die na verificatie als betrouwbaar werd beoordeeld. De inhoud van de informatie is ook voldoende concreet: het TCI-proces-verbaal vermeldt zowel de voornaam, als de nationaliteit, de woonplaats van de verdachte persoon en het concrete strafbare feit waaraan deze zich schuldig zou maken. De betreffende TCI informatie vormt naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval voldoende basis voor de verdenking van een strafbaar feit gepleegd door verdachte en derhalve voor het verlenen van een machtiging om de woning van de verdachte te doorzoeken.
Daarmee acht de rechtbank de doorzoeking van de woning van verdachte rechtmatig en ziet zij geen reden om bewijs buiten beschouwing te laten. Het verweer, strekkende tot bewijsuitsluiting, wordt dan ook verworpen.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat gelet op de aanwezigheid van een grote hoeveelheid harddrugs en de diversiteit daarvan in de woning van verdachte, alsmede het bezit van een prijslijst van verschillende verdovende middelen, een lijst met namen (mogelijk afnemers), weegschalen, gripzakjes en geldbedragen, het niet anders kan zijn dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in harddrugs.
De officier van justitie wordt in haar overtuiging gesteund door verklaringen van omwonenden die hebben aangegeven dat verdachte regelmatige bezoek kreeg van verschillende personen die in en uit liepen.
Voorts is verdachte omstreeks de ten laste gelegde datum, door de zelfde buurtbewoners bij zijn woning gezien.
De handel in en het bezit van harddrugs heeft onvermijdelijk geleid tot inkomsten en vermogen. Verdachte heeft echter niet gemeld dat zijn inkomsten gewijzigd zijn sinds het moment van aanvraag middels de door de gemeente geleverde wijzigingsformulieren. De officier van justitie acht daarom het onder 3 ten lastte gelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte wetenschap had van de hoeveelheid drugs die in zijn woning is aangetroffen. Verdachte was al langere tijd niet meer in zijn woning geweest en had derhalve geen wetenschap van hetgeen zich in zijn woning bevond of wat zich daar afspeelde. Niet uitgesloten is dat de drugs aan iemand anders dan verdachte toebehoorden. Evenmin is er voldoende bewijs voorhanden dat verdachte zou handelen in drugs hetgeen met zich meebrengt dat verdachte geen inkomsten heeft gehad door het dealen in drugs. Gelet op vorenstaande dient verdachte ook vrijgesproken te worden van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Op grond van de stukken in het dossier bestaan aanwijzingen dat verdachte betrokken is geweest bij drugshandel.
De rechtbank is echter van oordeel dat er onvoldoende bewijsmateriaal in het dossier is aangetroffen waaruit het dealen van drugs door verdachte wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het aantreffen bij de zoeking van de door de officier van justitie hiervoor genoemde voorwerpen en verklaringen van omwonenden acht de rechtbank daarvoor onvoldoende.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan steunfraude nu niet bewezen kan worden dat verdachte de 2 kilo drugs die op 12 juli 2016 bij hem zijn aangetroffen, in de ten laste gelegde periode voorhanden had.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van binnentreden woning van Politie Noord-Nederland d.d. 31 augustus 2016, opgenomen op pagina 63 van het dossier met nummer 2016200347 genaamd [naam]" d.d. 7 september 2016, inhoudende als relatering van verbalisant:
Ik, verbalisant, hoofdagent van politie Eenheid Noord-Nederland, verklaar het volgende:
Op 12 juli 2016 werd onder leiding van de officier van justitie een onderzoek gestart onder de naam [naam]. Het onderzoek richt zich voornamelijk op het voorhanden hebben en de handel in verdovende middelen door de verdachte [verdachte] .
Naar aanleiding van bovenstaande is er op 12 juli 2016 een doorzoeking geweest [1] op het
adres [straatnaam] te Emmen onder leiding van de Rechter Commissaris. Tijdens het onderzoek is gebleken dat de verdachte [verdachte] daar verblijft en GBA ingeschreven staat.
Tijdens de doorzoeking werden onderstaande goederen in beslag genomen:
- PL0100-20160200347-750391, 1 vel netto 8.60 gram LSD.
- PL0100-20160200347-750394, 6 zakjes netto 577.51 gram cocaïne.
- PL0100-20160200347-750395, 9 zakjes netto 838.59 gram cocaïne.
- PL0100-20160200347-750406, 1 flesje witte vloeistof.
- PL0100-20160200347-750471, netto 153.01 gram cocaïne.
- PL0100-20160200347-750555, 45 pillen netto 9.96 gram XTC.
- PL0100-20160200347-750557, wit emmertje netto 32.88 en 8.14 gram cocaïne.
- PL0100-20160200347-750561, 1 bolletje netto 0.48 gram cocaïne.
- PL0100-20160200347-750569, 1 plastic pot netto 259.53 gram cocaïne.
- PL0100-20160200347-750581, 1 blik netto 41.92, 26.15, 67.40 en 19.10 cocaïne.
- PL0100-20160200347-750589, 1 plastic zak netto 304.40 gram amfetamine.
Deze goederen zijn overgebracht naar de afdeling Forensische Opsporing Noord-Nederland. Alwaar de goederen zijn bemonsterd en getest.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen van Politie Noord-Nederland d.d. 4 augustus 2016, opgenomen op pagina 48 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Wij, verbalisanten, allen werkzaam als Forensisch medewerker bij politie Eenheid
Noord-Nederland, verklaren het volgende:
Op 1 en 2 augustus 2016 ontvingen wij uit handen van het sporenbeheer te Assen een
hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen.
Waarnemingen en Bevindingen
- Goed in beslag genomen onder nummer PL0100-2016200347-750391 netto 8,60 gram, positief werd getest op LSD.
- Goed in beslag genomen onder nummer PL0100-2016200347-750394 netto 577,51 gram, positief werd getest op cocaïne.
- Goed in beslag genomen onder nummer PL0100-2016200347-750395 netto 838,59 gram, positief werd getest op cocaïne.
- Goed in beslag genomen onder nummer PL0100-2016200347-750471 netto 153,01 gram, positief werd getest op cocaïne.
- Goed in beslag genomen onder nummer PL0100-2016200347-750555 netto 9,96 gram, positief werd getest op XTC.
- Goed in beslag genomen onder nummer PL0100-2016200347-750557 netto 32,88 gram, en netto 8,14 gram positief werd getest op cocaïne.
- Goed in beslag genomen onder nummer PL0100-2016200347-750561 netto 0,48 gram, positief werd getest op cocaïne.
- Goed in beslag genomen onder nummer PL0100-2016200347-750569 netto 259,53 gram, positief werd getest op cocaïne.
- Goed in beslag genomen onder nummer PL0100-2026200347-750581 netto 41,92 gram en netto 26,15 gram en 67,40 gram en netto 19,10 gram, positief werd getest op cocaïne.
- Goed in beslag genomen onder nummer PL0100-2026200347-750589 netto 304,40 gram, positief werd getest op Amfetamine. [2]
In verband met het beperkte aantal monsters die ingestuurd mogen worden naar het NFI
werden er 5 goederen geselecteerd, waarvan het monster voor verder onderzoek zal
worden getest met de NFI-dent. Van de onderzochte monsters zal door het NFI een
rapport worden opgemaakt. [3]
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte weken lang niet in zijn woning is geweest en derhalve geen wetenschap heeft gehad van hetgeen zich daar afspeelde. Het is niet ondenkbaar dat de aangetroffen drugs aangetroffen in de woning van verdachte, aan anderen toebehoorde.
De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsvrouw aangevoerde alternatieve scenario slechts theoretisch en niet nader is onderbouwd en geen steun vindt in het dossier waardoor de rechtbank dat scenario niet aannemelijk acht. Verdachte was de hoofdbewoner van het pand aan de [straatnaam] te Emmen en hij heeft ter terechtzitting desgevraagd geen antwoord willen geven op de vraag wie de persoon of personen waren aan wie hij zijn woning ter beschikking zou hebben gesteld. Anders dan bij de politie, heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij in het weekend voor de doorzoeking nog in zijn woning op voornoemd adres was geweest. Het voorgaande in combinatie met de gebezigde bewijsmiddelen maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over de in zijn woning aangetroffen drugs. Hij heeft de drugs daarmee opzettelijk aanwezig gehad.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 12 juli 2016, te Emmen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 2.024,71 gram van een materiaal bevattende cocaïne en (ongeveer) 394,40 gram, van een materiaal bevattende amfetamine en (ongeveer) 8,60 gram, van een materiaal bevattende LSD, en (ongeveer) 9,96 gram, van een materiaal bevattende XTC (3,4 methyleendioxymethamfetamine (MDMA), zijnde cocaïne en amfetamine en LSD en XTC (3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA)), middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf moet naast de algemene voorwaarden een bijzondere voorwaarde worden verbonden inhoudende een meldplicht bij de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er feiten zijn die wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, dan heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en deze in de strafmaat mee te laten wegen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van handelshoeveelheden harddrugs. Verdovende middelen zijn schadelijk voor de volksgezondheid, nu deze stoffen sterk verslavend zijn en regelmatig gebruik daarvan schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich kan brengen. Daarnaast veroorzaakt de handel in en het gebruik van verdovende middelen overlast en draagt het bij aan de instandhouding van criminaliteit. Met het gebruik en dus ook het voorhanden hebben van drugs wordt het openbaar gezag ondermijnd en de opsporing van strafbare feiten belemmerd. Het feit is ernstig en rechtvaardigt, mede gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en de straffen die in vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dit geldt temeer nu verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister al eerder ter zake van het overtreden van de Opiumwet is veroordeeld en verdachte het feit heeft begaan gedurende een proeftijd, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden zijn criminele activiteiten voort te zetten.
Alles overwegend zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden worden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, enerzijds teneinde te bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van strafbare feiten en anderzijds om daaraan als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringstoezicht te koppelen.
De straf is lager dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu verdachte van het onder 2 en 3 ten laste gelegde wordt vrijgesproken.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedragen, te weten;
- € 550,00
- € 201,00
- € 200,00
- € 110,00 en 2 buitenlandse bankbiljetten,
moeten worden teruggegeven aan verdachte nu verdachte is vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 13 mei 2016, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. De proeftijd is ingegaan op 28 mei 2016.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 25 oktober 2016 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Primair heeft de raadvrouw de rechtbank verzocht vordering af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsvrouw gepleit de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf te verlengen met één jaar.

Beoordeling

Het hiervoor onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit is door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van 13 mei 2016 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d en 14g van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
 dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na zijn ontslag uit detentie meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen of bij de Reclassering Nederland elders in Nederland, dit ter beoordeling van de Reclassering Nederland Noord. Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de teruggave aan veroordeelde van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen, te weten, € 550,00, € 201,00, € 200,00,€ 110,00 en twee buitenlandse bankbiljetten.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
18/210892-15:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Assen d.d. 13 mei 2016 te weten: 5 maanden gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Läkamp voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en mr. E.C.M. Wolfert, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2017.
Mrs. Fransen en Wolfert zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.zie proces-verbaal bevindingen doorzoeking pag. 29 e.v.
2.zie ook kennisgeving in beslagneming pagina 33 e.v.
3.zie rapport NFI pagina 59 e.v.