ECLI:NL:RBNNE:2017:610

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
18/830257-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot afpersing met geweld en bedreiging

Op 24 februari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing. De verdachte, geboren in 1990, werd ervan beschuldigd op 27 mei 2016 in [pleegplaats] de aangever, [slachtoffer1], te hebben bedreigd met een schroevendraaier en hem te hebben gedwongen tot de afgifte van geld. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen betrouwbaar waren, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte dreigend had gezegd: 'Ik wil geld' en 'Ik steek je overhoop'. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op de slachtoffers en het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. A.C. Fennema.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830257-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 februari 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende te P.I. [naam instelling] , gevangenis [naam gebouw] , [verblijfsplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
10 februari 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.E. Hok-A-Hin, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 14 tot en met 27 mei 2016 te [pleegplaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer1] te dwingen tot de afgifte van
geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer1]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- tegen die [slachtoffer1] heeft gezegd, dat hij (verdachte) nog honderd
euro/geld van hem krijgt en/of wannneer die [slachtoffer1] dat geld ging
betalen, en/of
- ( daarna) bij die [slachtoffer1] heeft aangebeld en/of (vervolgens) dreigend een
schroevendraaier getoond en/of daarmee stekende beweging(en) gemaakt, en/of
(daarbij) dreigend heeft gezegd: "Ik wil geld" en/of "Ik steek je overhoop.
Als je de politie belt dan maak ik je gelijk af. Ik kom later wel weer en
dan rijd ik met de auto door de voorgevel heen", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking, en/of
- ( aldus) een voor die [slachtoffer1] dreigende situatie heeft geschapen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 27 mei 2016 te [pleegplaats]
[slachtoffer1] heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene
veiligheid van personen en/of goederen en/of gemeen gevaar voor de verlening
van diensten ontstaat, en/of enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
bij de woning van die [slachtoffer1] aangebeld en/of (vervolgens) die [slachtoffer1]
een schroevendraaier getoond en/of daarmee stekende beweging(en) gemaakt, en/of
(daarbij) gezegd: "Ik wil geld" en/of "Ik steek je overhoop. Als je de politie
belt dan maak ik je gelijk af. Ik kom later wel weer en dan rijd ik met de
auto door de voorgevel heen", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking, en/of (aldus) een voor die [slachtoffer1] (en/of voor diens gezin)
dreigende situatie heeft geschapen.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de verklaringen van aangever [slachtoffer1] en de getuigen [getuige1] en [getuige2] gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft aangevoerd dat op grond van het dossier geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer1] , [getuige1] en [getuige2] afgelegde verklaringen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat er onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van het primair ten laste gelegde nu de verklaringen van aangever en zijn vriendin getuige [getuige1] , niet betrouwbaar zijn en derhalve niet kunnen bijdragen aan het bewijs. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van aangever en zijn vriendin op cruciale punten zowel onderling als innerlijk tegenstrijdig zijn, alsmede weinig specifiek waar ze dat wel zouden moeten zijn. Daarnaast heeft verdachte stellig ontkend dat hij op 27 mei 2016 een schroevendraaier bij zich heeft gedragen waarmee hij stekende bewegingen zou hebben gemaakt. Ook heeft verdachte uitdrukkelijk betwist dat hij verbale bedreigingen heeft geuit. De lezing van verdachte wordt bovendien ondersteund door de onafhankelijke getuige [getuige2] .
Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte van het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat er hier ook onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is waaruit volgt dat verdachte de bedreiging daadwerkelijk heeft geuit. Voor zover enige uiting in die zin wel zou worden vastgesteld door de rechtbank, dient verdachte te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde omdat er geen sprake is van redelijke vrees.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 5 juli 2016, opgenomen op pagina 6 van het dossier met nummer PL0100-2016196240 d.d. 13 juli 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer1] :
Twee jaar geleden heb ik een puppy gekocht van [verdachte] . De puppy kostte 150 euro. Ik heb 50 euro aan [verdachte] betaald. De rest kon ik in twee termijnen afbetalen. Binnen een week werd ik gebeld door een man die aangaf dat hij de eigenaar van de hond was en dat hij zijn hond terug wilde. De man gaf aan dat [verdachte] op de pup paste en dat hij absoluut geen toestemming had gegeven om de pup door te verkopen. [verdachte] wilde echter nog steeds de andere 100 euro van ons hebben. Wij hebben hem toen duidelijk gemaakt dat wij niet gingen betalen aangezien de hond niet meer bij ons was. Op 27 mei 2016 tussen 15.00 uur en 16.00 uur ging bij ons de bel van de voordeur. Toen ik de deur open had gedaan, zag ik dat [verdachte] voor de deur stond. Ik zag dat [verdachte] in zijn rechter hand een schroevendraaier had. Ik hoorde gelijk dat [verdachte] tegen mij zei: "ik steek je overhoop". Terwijl hij dit tegen mij zei zag ik dat [verdachte] met de schroevendraaier een stekende beweging naar voren maakte in de richting van mijn lichaam. Ik deed gelijk een stap achteruit. Ik zei tegen hem dat als hij niet weg zou gaan ik de politie zou bellen. Ik hoorde dat [verdachte] hierop tegen mij schreeuwde: "Als je de politie belt dan maak ik je gelijk af". Ik zag dat [verdachte] hierop naar zijn auto liep. Ik hoorde nog dat hij naar mij riep: "Mietje". Ik hoorde dat hij zei: "Ik kom later wel weer en dan rijd ik met de auto door de voorgevel heen". Ik ben bang dat [verdachte] weer bij ons aan de deur komt en mij of mijn gezin wat aandoet.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 11 juli 2016, opgenomen op pagina 12 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 11 juli 2016 werd door mij verbalisant telefonisch gehoord getuige [getuige1] . Getuige [getuige1] verklaarde mij het volgende. U vraagt mij of ik getuige ben geweest van de bedreiging van mijn man [slachtoffer1] door [verdachte] . Ik heb inderdaad de bedreiging gezien en gehoord. Op vrijdag 27 mei 2016 is [slachtoffer1] bedreigd door [verdachte] . Ik hoorde rond 15.00 uur dat de deurbel ging. [slachtoffer1] is toen naar de voordeur gelopen. Ik hoorde vervolgens ineens geschreeuw in de gang. Ik ben naar de hal gelopen. Ik zag vervolgens de mij bekende [verdachte] staan. Ik zag dat hij in zijn rechter hand een schroevendraaier vasthield en dat hij met deze schroevendraaier naar links en rechts zwaaide. Ik hoorde [verdachte] roepen: "Ik wil geld van jou!". Ik hoorde [slachtoffer1] vervolgens roepen tegen [verdachte] : "Ik betaal niet voor iets wat jij gestolen hebt!" Ik zag vervolgens dat [verdachte] met de schroevendraaier recht vooruit prikte in de richting van de borstkas van [slachtoffer1] . Ik zag dat [slachtoffer1] een stap achteruit deed om de schroevendraaier te ontwijken. Ik ben vervolgens wel bij [slachtoffer1] blijven staan. Ik hoorde [verdachte] nogmaals roepen: "Geld! Anders ga je er vroeg of laat aan!" Ik hoorde [slachtoffer1] vervolgens roepen tegen [verdachte] dat hij weg moest gaan, omdat wij anders de politie zouden bellen. Vervolgens zag ik [verdachte] naar zijn auto lopen, ik hoorde hem tegen [slachtoffer1] roepen : "Mietje! Mietje!" Op het moment dat [verdachte] in zijn auto stapte hoorde ik [verdachte] roepen:" De volgende keer kom ik terug en rijd ik mijn auto naar binnen!"
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, acht de rechtbank de verklaring van aangever en de verklaring van zijn vriendin, getuige [getuige1] , betrouwbaar. De verklaring van aangever vindt steun in de verklaring van getuige [getuige1] . Evenals aangever heeft getuige [getuige1] gezien dat verdachte dreigend een schroevendraaier heeft getoond en daarmee stekende bewegingen heeft gemaakt. Ook heeft getuige [getuige1] gehoord dat verdachte aangever verbaal heeft bedreigd. Dat de verklaringen van aangever en getuige [getuige1] niet in detail overeenstemmen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verklaringen tegenstrijdig en derhalve onbetrouwbaar zijn. Van innerlijke tegenstrijdigheid die consequenties zou moeten hebben voor de bewijswaarde is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank overweegt daartoe ook dat aangever en getuige [getuige1] zowel bij de politie als later bij de rechter-commissaris overeenkomstig hebben verklaard. De omstandigheid dat aangever en getuige [getuige1] pas twee maanden na het incident een verklaring bij de politie hebben afgelegd, doet naar het oordeel van de rechtbank niets af aan de betrouwbaarheid van voornoemde verklaringen, met name nu zij hiervoor een verklaring hebben gegeven. Daarnaast heeft de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen gevonden voor een motief waarom aangever en getuige [getuige1] een dergelijk verhaal zouden verzinnen, al dan niet als gevolg van (on)bewuste beïnvloeding door elkaar.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het gegeven dat getuige [getuige2] geen schroevendraaier gezien heeft in de hand van verdachte en geen bedreigingen gehoord heeft, niet zonder meer betekent dat haar verklaring de lezing van verdachte ondersteunt.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat er geen reden is om te twijfelen aan de verklaringen van aangever en getuige [getuige1] . Derhalve kunnen deze verklaringen worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank acht dan ook op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 27 mei 2016 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld
[slachtoffer1] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan die [slachtoffer1] ,
- tegen die [slachtoffer1] heeft gezegd, dat hij (verdachte) nog honderd euro van hem krijgt en
- bij die [slachtoffer1] heeft aangebeld en dreigend een schroevendraaier heeft getoond en daarmee stekende bewegingen heeft gemaakt en daarbij dreigend heeft gezegd: "Ik wil geld" en "Ik steek je overhoop. Als je de politie belt dan maak ik je gelijk af. Ik kom later wel weer en dan rijd ik met de auto door de voorgevel heen" en
- aldus een voor die [slachtoffer1] dreigende situatie heeft geschapen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair poging tot afpersing
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft bij de formulering van de strafeis meegenomen dat verdachte zich tijdens zijn verlof uit de penitentiaire inrichting (hierna: P.I.) schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstig feit, terwijl hij op dat moment een straf uitzat wegens een gepleegde gewelddadige overval. Ook bevat zijn strafblad meer veroordelingen voor geweldsdelicten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht, zo de rechtbank wel tot een bewezenverklaring mocht komen, een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, nu verdachte de gevolgen van het onderhavige gebeuren reeds heeft ondervonden omdat zijn penitentiair programma als gevolg hiervan is stopgezet. Hij is nu al weer 7 maanden gedetineerd geweest en heeft geen contact kunnen hebben met zijn dochter.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Tussen verdachte en aangever is onenigheid ontstaan over de betaling van een puppy die verdachte aan aangever heeft verkocht. Tijdens zijn verlof uit de P.I. is verdachte naar het huis van aangever gegaan om daar verhaal te halen en zijn vordering te incasseren. Verdachte heeft in de hal van de woning van aangever dreigend een schroevendraaier getoond en daar stekende bewegingen mee gemaakt. Ook heeft verdachte aangever verbaal bedreigd. Op die manier hoopte verdachte 'zijn' geld te kunnen verkrijgen. Verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen voor aangever, zijn vriendin en hun dochtertje van vier jaar. Zij bevond zich op dat moment ook in de gang en is grotendeels getuige geweest van het incident. Het is algemeen bekend dat het door verdachte gepleegde feit een grote impact heeft op slachtoffers en dat slachtoffers nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ervaren. Het moet een angstige situatie voor aangever en zijn gezin zijn geweest, ook omdat het feit in hun eigen huis heeft plaatsgevonden. Aangever en zijn gezin zijn, naar hun zeggen hierom, direct na dit gebeuren verhuisd naar een ander deel van het land.
De rechtbank overweegt dat een dergelijk misdrijf het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 januari 2017, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De reclassering heeft zich in het rapport d.d. 13 september 2016 wegens de ontkenning door verdachte onthouden van een strafadvies. Uit het rapport is wel naar voren gekomen dat verdachte kampt(e) met problemen op het gebied van inkomen, huisvesting, sociale omgeving en arbeid.
Gelet op het bovenstaande, de aard en de ernst van het door verdachte gepleegde feit, waarbij de rechtbank met name in aanmerking heeft genomen dat verdachte zich tijdens zijn verlof uit de P.I. schuldig heeft gemaakt aan onderhavig feit, terwijl hij recent wegens een soortgelijk feit is veroordeeld, is de rechtbank van oordeel dat de strafeis van de officier van justitie een passende reactie vormt.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Gerding, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en
mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 februari 2017.
Mr. A.F. Gerding is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.