ECLI:NL:RBNNE:2017:583

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
C/18/150667 / FA RK 14-2376
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot doorhaling van akten van erkenning van minderjarigen door lesbische moeders

Op 21 februari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin de officier van justitie verzocht om de doorhaling van akten van erkenning van twee minderjarigen, erkend door hun moeders, [moeder 1] en [moeder 2]. De zaak betreft de vraag of de moeders verplicht zijn om een naamskeuze te maken voor hun kinderen, die inmiddels 10 en 11 jaar oud zijn. De rechtbank overweegt dat de wettelijke regeling omtrent naamskeuze, zoals vastgelegd in artikel 1:5 BW, niet dwingend voorschrijft dat de moeders een naamskeuze moeten maken, vooral omdat er geen gezamenlijke verklaring van naamskeuze is afgelegd. De rechtbank benadrukt dat het belang van de minderjarigen voorop staat en dat een wijziging van hun achternaam in strijd zou zijn met hun identiteit en rechten, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK). De rechtbank wijst het verzoek van de officier van justitie af, met de overweging dat de huidige achternamen van de kinderen een belangrijk onderdeel van hun persoonlijke identiteit zijn en dat de eis van eenheid van naam binnen het gezin niet in het belang van de kinderen is. De uitspraak benadrukt de noodzaak om terughoudend om te gaan met wijzigingen in de achternaam van minderjarigen, vooral wanneer zij al een gevestigde identiteit hebben.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/150667 / FA RK 14-2376
beschikking d.d. 21 februari 2017
Op het verzoek van:
De officier van justitie,
te Groningen.
Belanghebbenden:
  • [moeder 1]
  • [moeder 2],
  • de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Haren.

1.PROCESVERLOOP

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 28 augustus 2014 ter griffie ontvangen verzoekschrift met bijlagen,
  • de op 21 oktober 2014 ter griffie ontvangen reactie van [moeder 1] en [moeder 2],
  • de beschikking d.d. 31 mei 2016,
  • het op 19 augustus 2016 ter griffie ontvangen verslag van bevindingen van de bijzondere curator,
  • de mondelinge behandeling van 13 januari 2017 in aanwezigheid van de officier van justitie mr. L. de Ruijter, de heer [abs] namens de gemeente Haren,
mevrouw [naam], voormalig medewerkster van de gemeente Haren, de dames [moeder 1] en [moeder 2] en de bijzondere curator mr. J. Doornbos.

2.RECHTSOVERWEGINGEN

De feiten
Uit [moeder 1] is op [datum] geboren de minderjarige
[minderjarige 1].
Uit [moeder 2] is op [datum] geboren de minderjarige
[minderjarige 2]
Door de gemeente Haren is op 16 april 2014 de akte van erkenning opgemaakt met het nummer 019 voor de erkenning van
[minderjarige 1], geboren op [datum] te Groningen, zoon van [moeder 1], door [moeder 2].
Door de gemeente Haren is op 16 april 2014 de akte van erkenning opgemaakt met het nummer 020 voor de erkenning van
[minderjarige 2], geboren op [datum] te Groningen, dochter van [moeder 2], door [moeder 1]
Op 28 augustus 2014 heeft de officier van justitie een verzoek met bijlagen ter griffie van deze rechtbank ingediend, strekkende tot doorhaling van de beide akten van erkenning.
2.2.
Standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft de wettelijke taak om de gegevens in de basisadministratie, goed, eenvoudig en consistent te registreren. Als er door de gemeente fouten in de basisadministratie worden geconstateerd, doet de gemeente een verzoek bij het OM om bij de rechtbank wijziging van de gegevens te verzoeken. Het OM is van mening dat het verzoek van de gemeente in beginsel juridisch juist is. De rechtbank zal echter bij de beoordeling van deze casus het belang van eenheid van naam binnen een gezin, moeten afwegen tegen het beland van de minderjarige bij het behoud van zijn naam.
2.3.
Standpunt van de ambtenaar van de burgerlijke stand
[moeder 1] en [moeder 2] hebben op 16 april 2014 aan de balie van het gemeentehuis elkaars kinderen erkend. Vooraf is niet door de gemeente Haren aan de moeders doorgegeven dat er bij de erkenning ook een naamskeuze moest plaatsvinden. De volgorde van erkenning is van belang. Doordat de wetgever eenheid van naam eist binnen het gezin dient bij erkenning van de kinderen één van de geslachtsnamen te wijzigen. Het uitgangspunt van eenheid van naam is door de wetgever dwingendrechtelijke geformuleerd.
De eenheid van naam is reeds in 1998 in de wet opgenomen en daarna is het afstammingsrecht gewijzigd. Door deze wijziging is het eveneens mogelijk geworden dat twee vrouwen elkaars kinderen kunnen erkennen, daar is in 1998 geen rekening mee gehouden.
Door de gemeente Haren zijn op 16 april 2014 twee akten van erkenning opgemaakt waarbij de erkende kinderen abusievelijk beiden hun eigen naam (van hun biologische moeder) hebben behouden. Deze akten van erkenning zijn nog niet toegevoegd aan de geboorteakten van de kinderen.
Doordat beide moeders wensen dat de kinderen ieder hun eigen naam houden en zij derhalve geen naamskeuze willen doen, kan de gemeente niet anders dan de rechtbank verzoeken de beide erkenningen door te halen.
2.4.
Standpunt van [moeder 1] en [moeder 2]
[moeder 1] en [moeder 2] verzetten zich tegen het verzoek en voeren daartoe aan dat eenheid van naam binnen hun gezin niet in het belang van de kinderen is. De beide kinderen zijn inmiddels 10 en 11 jaar oud. In hun geval schiet de eis van naameenheid het doel voorbij. [moeder 1] en [moeder 2] zijn van mening dat het ook in strijd is met artikel 8 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK). [moeder 1] en [moeder 2] stellen dat zijn bij een verplichte naamskeuze de kinderen waarschijnlijk niet erkennen en dat kan, zo zijn zij van mening, niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest.
2.4.
Standpunt van de bijzondere curator
De bijzondere curator is van mening dat het wijzigen van de achternaam van een van de kinderen in strijd is met artikel 8 IVRK, omdat dit niet in het belang van de kinderen is. Op grond van artikel 3 IVRK dient dit belang voor de rechtbank voorop te staan.
Niet in geschil is dat het in het belang van kinderen is dat wanneer zij opgroeien in een gezin met twee moeders, beide moeders ook in juridische zin als ouders worden aangemerkt. Daartoe is de wettelijke mogelijkheid geopend om (over en weer) tot erkenning door een vrouw over te laten gaan. Dat daarmee, wanneer beide moeders als een kind hebben, ook een wettelijke plicht tot naamskeuze ontstaat, is niet juist.
De bijzondere curator voert voorts aan dat het niet uitzonderlijk is dat binnen een gezin meerdere geslachtsnamen voorkomen. Eenheid van naam is tegenwoordig allang niet meer de norm. Het verzoek van de officier van justitie is niet alleen niet in het belang van de minderjarigen, het berust ook op een onjuiste uitleg van de toepasselijke wetsartikelen.
2.5.
Beoordeling
Wettelijk kader
2.5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Op 1 april 2014 is het afstammingsrecht ingrijpend gewijzigd door de invoering van de Wet van 25 november 2013 (Stb. 2014, 480), tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie. In dit wetsvoorstel is geregeld dat de vrouwelijke partner van de moeder, hierna duo-moeder genoemd, de juridisch ouder van een kind kan worden zonder dat daarvoor een gerechtelijke procedure is vereist. Als het kind wordt geboren binnen de relatie tussen de moeder en de duo-moeder dan kan die geboorte sinds 1 april 2014, onder bepaalde voorwaarden, leiden tot het van rechtswege ontstaan van moederschap van de echtgenote of de geregistreerde partner van de vrouw die het kind heeft gebaard.
Naast het ontstaan van duo-moederschap door geboorte binnen het huwelijk of geregistreerd partnerschap, ontstaat het duo-moederschap ook door erkenning van het kind door de andere moeder of door gerechtelijke vaststelling van het moederschap.
Door de invoering van de wet is naast het biologisch ouderschap ook het sociale ouderschap als grond voor het juridisch ouderschap geïntroduceerd.
Naast deze mogelijkheid voor de duo-moeder om juridisch ouder te worden is de (verkorte) adoptieprocedure blijven bestaan. In internationaal verband kan het van belang zijn voor de erkenning van het moederschap in het buitenland, dat er een uitspraak van de rechter ligt.
2.5.2.
In artikel 5 boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een regeling gegeven voor de geslachtsnaam van het kind. Artikel 5 bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien het kind alleen in familierechtelijke betrekking tot de moeder staat, het haar geslachtsnaam heeft.
Komt een kind door erkenning in familierechtelijke betrekking tot de vader te staan, dan houdt het de geslachtsnaam van de moeder, tenzij de moeder en de erkenner ter gelegenheid van de erkenning gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben (lid 2).
Een verklaring van de ouders als bedoeld in het tweede kan slechts ten aanzien van de geslachtsnaam van hun eerste kind worden afgelegd. Volgende kinderen van dezelfde ouders dan wel kinderen over wie dezelfde ouders en dezelfde echtgenoot of geregistreerd partner die niet de ouder is, van rechtswege het gezag zullen uitoefenen, hebben dezelfde geslachtsnaam als het eerste kind (lid 8).
Met de invoering van de onder 2.5.1. vermelde wet is een 13e lid aan artikel 5 toegevoegd waarin is bepaald dat in het tweede lid onder "de moeder" wordt verstaan de vrouw uit wie het kind is geboren. In deze leden wordt met "de vader" van het kind en zijn "vaderschap" gelijkgesteld de moeder die niet de vrouw is uit wie het kind is geboren onderscheidenlijk haar moederschap.
Motivering
2.5.3
Het onderhavige geschil spitst zich toe op beantwoording van de vraag of de beide moeders die elkaars kinderen, van inmiddels 10 en 11 jaar oud, wensen te erkennen verplicht zijn om een naamskeuze te doen en of vervolgens artikel 1: 5 lid 8, dwingendrechtelijk voorschrijft dat de achternaam van het ene (eerste) kind bepalend is voor de achternaam van het andere kind.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Per 1 april 2014 is het voor lesbische moeders mogelijk gemaakt om door middel van erkenning juridisch ouder te worden van een kind. Voorheen moesten deze moeders om beide juridisch ouder te worden gebruikmaken van een adoptieprocedure.
Naast (het vermoeden van) het biologisch ouderschap, is het sociale ouderschap als grond geïntroduceerd voor het vestigen van familierechtelijke betrekkingen. Zo wordt meer recht gedaan aan de bescherming van de feitelijke verzorgings- en opvoedingssituatie van het kind. De positie van kinderen geboren in lesbische relaties wordt zo veel mogelijk in overeenstemming gebracht met die van kinderen geboren in heteroseksuele relaties. Waarbij volgens de wetgever het belang van het kind voorop staat. (memorie van toelichting 2011/2012, 33032, nr, 3). Er is in de wet geen overgangsrecht opgenomen zodat minderjarigen die vóór 1 april 2014 zijn geboren alsnog erkend kunnen worden.
De moeders hebben op 16 april 2014 bij de gemeente Haren hun wederzijdse kinderen erkend. Bij de gelegenheid van deze erkenning hebben zij geen naamskeuze gedaan.
Op grond van artikel 1:5 lid 2 behoudt een kind dat door erkenning in familierechtelijke betrekking tot de duo-moeder komt te staan, de geslachtsnaam van de geboortemoeder, tenzij de moeders ter gelegenheid van de erkenning gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de duo-moeder zal hebben.
2.5.4.
De rechtbank volgt de gemeente niet in haar standpunt dat de moeders gelet op het in artikel 1:5 lid 8 neergelegde uitgangspunt van eenheid van naam, verplicht zijn om een naamskeuze te doen. Naar het oordeel van de rechtbankbank kan uit de tekst van artikel 1:5 lid 8 BW niet worden afgeleid dat de wetgever het oog heeft gehad op gevallen als de onderhavige. Dat blijkt volgens de rechtbank in eerste plaats uit de eerste zin van lid 8 waar is bepaald dat dit artikellid van toepassing is indien de ouders - in het onderhavige geval de duomoeders - een verklaring van naamskeuze hebben afgelegd. Wanneer een dergelijke verklaring niet is afgelegd lijkt voor toepassing van artikellid 8 dan ook geen plaats.
De wetgever heeft kennelijk bedoeld de keuze voor het eerste kind, omwille van de eenheid van naam binnen het gezin, beslissend te laten zijn voor de volgende kinderen. Die eenheid van naam dwingt gelet op de tekst van lid 8 van artikel 5 echter niet tot het wijzigen van een achternaam in een geval als het onderhavige, waarbij twee moeders elkaars kinderen wensen te erkennen zonder naamskeuze te doen.
De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de wetgever zich niet bewust is geweest van de mogelijkheid om (bijna) op hetzelfde moment elkaars kinderen te erkennen.
Reeds om die reden is de rechtbank van oordeel dat op grond van de tekst van de wet niet kan worden geconcludeerd tot een dwingend voorgeschreven naamskeuze in gevallen als de onderhavige.
2.5.5
De rechtbank is overigens daarbij van oordeel dat een verplichte naamskeuze in dit geval in strijd is met de belangen van de minderjarigen. De minderjarigen zijns inmiddels immers 10 en 11 jaar oud en hebben sinds hun geboorte de achternamen [naam moeder 1] en [naam moeder 2]. Op grond van internationale verdragen voor de rechten van het kind heeft een kind recht op een naam vanaf zijn geboorte. Deze achternaam is een belangrijk onderdeel van zijn persoonlijke identiteit. Gelet op het belang van de achternaam bij de persoonlijke identiteit moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook zeer terughoudend met een wijziging van de achternaam worden omgegaan. Artikel 8 lid 1 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind geeft daarnaast ieder kind het recht om zijn of haar identiteit, waaronder ook de naam, te behouden.
De rechtbank overweegt voorts ten overvloede dat er van eenheid van naam binnen het gezin van de moeders overigens toch al geen sprake is, aangezien de moeders beiden hun eigen achternaam gebruiken.
2.5.6.
Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de officier van justitie om te gelasten dat de akten van erkenning nummer 019 en 020 van de gemeente Haren van het jaar 2014 wordt doorgehaald, dient te worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Timmermans en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2017 door mr. W.P. Claus in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: mmv