ECLI:NL:RBNNE:2017:581

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
C/18/150635 / FA RK 14-2358
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige geboren binnen een huwelijk van twee vrouwen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige [minderjarige 2], geboren binnen het huwelijk van twee vrouwen, [moeder 1] en [moeder 2]. De moeders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarigen en hebben bij de geboorteaangifte van [minderjarige 1] geen naamskeuze gedaan, waardoor [minderjarige 1] de geslachtsnaam van [moeder 2] heeft gekregen. Bij de geboorte van [minderjarige 2] is eveneens geen naamskeuze gedaan, waardoor deze de geslachtsnaam van [moeder 1] heeft gekregen. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft verzocht om de geslachtsnaam van [minderjarige 2] te wijzigen naar die van [moeder 2], op basis van artikel 1:5 lid 8 van het Burgerlijk Wetboek, dat een eenheid van naam voorschrijft voor kinderen van dezelfde ouders.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de wetgever niet heeft beoogd om in gevallen zoals deze, waarin geen naamskeuze is gedaan, automatisch de geslachtsnaam van het eerste kind te laten gelden voor het tweede kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeders bij de geboorteaangifte van [minderjarige 1] geen naamskeuze hebben gedaan, en dat dit ook geldt voor [minderjarige 2]. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek van de officier van justitie tot wijziging van de geboorteakte moet worden afgewezen, omdat de eenheid van naam niet dwingend is in deze situatie.

De rechtbank heeft verder opgemerkt dat de moeders bij de erkenning van [minderjarige 2] hebben gekozen voor de geslachtsnaam van [moeder 2], maar dat dit pas na de erkenning is gebeurd. De rechtbank heeft de beslissing genomen om het verzoek af te wijzen, en heeft de mogelijkheid van hoger beroep uiteengezet voor de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/150635 / FA RK 14-2358
beschikking d.d. 21 februari 2017
Op het verzoek van:
De officier van justitie,
te Groningen.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

[moeder 1],
[moeder 2],

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Groningen.

1.PROCESVERLOOP

1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift,
  • de op 30 september 20014 ter griffie ontvangen brief van [moeder 1] en [moeder 2],
  • de beschikking d.d. 31 mei 2016,
  • het verslag van bevindingen van de bijzondere curator,
  • de mondelinge behandeling van 13 januari 2017 in aanwezigheid van de officier van justitie mr. L. de Ruijter, mevrouw [abs] en de heer [abs] namens de gemeente Groningen, de dames [moeder 1] en [moeder 2] en de bijzondere curator
mr. M.R. Holthinrichs.

2.RECHTSOVERWEGINGEN

2.1.
De feiten
[moeder 1] en [moeder 2] (hierna ook gezamenlijk de moeders) zijn op [datum] te Groningen met elkaar gehuwd.
Tijdens het huwelijk is op [datum] uit [moeder 2] geboren de minderjarige [minderjarige 1] (roepnaam [naam]) geboren.
Op [datum] is uit [moeder 1] geboren de minderjarige [minderjarige 2] (roepnaam [naam]).
De moeders hebben op grond van artikel 1:253sa Burgerlijk Wetboek van rechtswege gezamenlijk het gezag over de beide minderjarigen.
De minderjarige [minderjarige 2] is op [datum] erkend door [moeder 2], waarbij de geslachtsnaam van de minderjarige is gewijzigd in [naam moeder 2].
2.2.
Standpunt van de ambtenaar van de burgerlijke stand
Ingevolge artikel 1:5 lid 8 BW hebben kinderen van dezelfde ouder en dezelfde echtgenoot of geregistreerde partner, die niet de ouder is, en die van rechtswege het gezag gezamenlijk zullen uitoefenen, dezelfde geslachtsnaam als het eerste kind.
Op [datum] is [minderjarige 1] geboren binnen het huwelijk van [de moeders]. Op [datum] is [minderjarige 2] geboren. De gemeente is toen voorbij gegaan aan de eenheid van naam en heeft per abuis de verkeerde geslachtsnaam op de geboorteakte vermeld.
Uit het vereiste van eenheid van naam volgt dat [minderjarige 2] als tweede kind, geboren staande het huwelijk, de geslachtsnaam van het eerste kind ([minderjarige 1]) volgt. De geslachtsnaam van [minderjarige 2] dient hierom vanaf de geboorte [moeder 2] te zijn.
2.3.
Standpunt van de moeders
De moeders zijn van mening dat het standpunt van de gemeente niet klopt. De kinderen hadden bij hun geboorte slechts één juridische ouder. Een kind krijgt dan bij de geboorte de naam van deze ouder. De verplichting tot eenheid van naam geldt slechts als een kind twee ouders heeft.
De moeders voeren voorts aan dat zij graag wilde dat de kinderen de naam van hun geboortemoeder zouden hebben. De moeders waren gelet op het belang dat zij hechtten aan het hebben van de naam van de moeder, van plan om dus maar af te zien van wederzijdse erkenning. Toen de gemeente echter zei dat zij tóch een procedure tot wijziging van de geboorteakte zouden laten opstarten, hebben ze hun kinderen alsnog erkend en naamskeuze gedaan. De moeders geven aan dat zij daar wel spijt van hebben.
2.4.
Standpunt van de bijzondere curator
De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen. Het gaat in casu om de geboorte die heeft plaatsgevonden voor de wetswijziging van april 2014 en derhalve vóór de mogelijkheid van vrouwen om elkaars kinderen te erkennen. [minderjarige 2] is geboren in 2010 en op dat moment hadden de beide kinderen niet dezelfde ouder. Dit brengt met zich mee dat de geboorteakte van [minderjarige 2] niet met terugwerkende kracht gewijzigd behoort te worden verbeterd. Pas vanaf de erkenning door [moeder 2] heeft hij deze achternaam en uit de huidige geboorteakte met latere vermelding van de erkenning blijkt dit ook.
2.5.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op het standpunt dat de naam gewijzigd dient te worden met ingang van de datum van erkenning en niet met ingang van de geboortedatum.
2.6.
Beoordeling
2.6.1.
In artikel 5 boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een regeling gegeven voor de geslachtsnaam van het kind. Artikel 5 bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien het kind alleen in familierechtelijke betrekking tot de moeder staat, het haar geslachtsnaam heeft.
Komt een kind door erkenning in familierechtelijke betrekking tot de vader te staan, dan houdt het de geslachtsnaam van de moeder, tenzij de moeder en de erkenner ter gelegenheid van de erkenning gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben (lid 2).
Indien een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking tot beide ouders komt te staan dan verklaren de ouders gezamenlijk voor of ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte welke van hun beider geslachtsnamen het kind zal hebben. Van de verklaring van de ouders die ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte wordt afgelegd, wordt melding gemaakt in de akte van geboorte. Deze regeling is van overeenkomstige toepassing indien een ouder en zijn echtgenoot of geregistreerde partner, die niet de ouder is, van rechtswege gezamenlijk het gezag als bedoel in artikel 1:253sa BW over het kind zullen uitoefenen of uitoefenen (lid 4).
Een verklaring van de ouders als bedoeld in het tweede en vierde lid, kan slechts ten aanzien van de geslachtsnaam van hun eerste kind worden afgelegd. Volgende kinderen van dezelfde ouders dan wel kinderen over wie dezelfde ouders en dezelfde echtgenoot of geregistreerd partner die niet de ouder is, van rechtswege het gezag zullen uitoefenen, hebben dezelfde geslachtsnaam als het eerste kind (lid 8).
2.6.2.
De moeders, die op grond van artikel 1:253sa BW van rechtswege het gezag over de minderjarigen hebben, hebben bij de geboorteaangifte van [minderjarige 1] geen naamskeuze gedaan met als gevolg dat [minderjarige 1] op grond van artikel 1: 5 lid 5 sub b BW de naam van haar geboortemoeder, [naam moeder 2], als achternaam heeft. Toen vervolgens [minderjarige 2] werd geboren hebben de moeders wederom geen naamskeuze gedaan. [minderjarige 2] heeft toen de achternaam van zijn geboortemoeder, [naam moeder 1], gekregen.
Het onderhavige geschil spitst zich toe op beantwoording van de vraag of in de onderhavige situatie, waarbij er bij de geboorteaangifte van het kind, geboren binnen een huwelijk van twee vrouwen geen naamskeuze is gedaan en het kind op grond van de wet de geslachtsnaam van zijn geboortemoeder heeft gekregen, artikel 1:5 lid 8, dwingendrechtelijk voorschrijft dat een ander kind geboren binnen deze relatie maar uit de andere moeder, ook deze achternaam heeft.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Per 1 januari 1998 is de regeling van het naamrecht ingrijpend gewijzigd. Uitgangspunt van het (nieuwe) naamrecht is onder andere de gelijke behandeling van de man en de vrouw en van kinderen staande en buiten het huwelijk geboren, meer keuzevrijheid in het naamrecht, en eenheid van naam binnen het gezin, voor zover die tot uitdrukking komt in de naam.
De eenheid van naam is door de wetgever neergelegd in het achtste lid van artikel 5 waarin is bepaald dat een verklaring houdende naamskeuze slechts ten aanzien van de geslachtsnaam van hun eerste kind kan worden afgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbankbank kan uit de tekst van artikel 1:5 lid 8 BW niet worden afgeleid dat de wetgever het oog heeft gehad op gevallen als de onderhavige. Dat blijkt volgens de rechtbank in eerste plaats uit het eerste zin van lid 8 waar is bepaald dat dit artikellid van toepassing is indien de ouders, of zoals in het onderhavige geval gehuwde partners waarvan maar één van hen juridisch ouder is, een verklaring naamskeuze hebben afgelegd. Wanneer een dergelijke verklaring niet is afgelegd lijkt voor toepassing van artikellid 8 dan ook geen plaats.
De wetgever heeft kennelijk bedoeld de keuze voor het eerste kind, omwille van de eenheid van naam binnen het gezin, beslissend te laten zijn voor de volgende kinderen. Die eenheid van naam dwingt gelet op de tekst van lid 8 van artikel 5 echter niet tot het wijzigen van een achternaam in een geval als het onderhavige, waarin bij de geboorte géén naamskeuze is gedaan.
Dat de eenheid van naam door de wetgever niet als absoluut uitgangspunt heeft te gelden, blijkt volgens de rechtbank ook uit de uitzonderingen die er door de wetgever op dit uitgangspunt zijn gemaakt. Zo behoudt een kind bij het achterwege laten van een naamskeuze bij adoptie, de naam die het voor de adoptie had, en kan een minderjarige die op het tijdstip van het ontstaan van de familierechtelijke betrekking met beide ouders zestien jaar of ouder is, zelf ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand of van de notaris of, in geval van adoptie of gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, ten overstaan van de rechter verklaren of het de geslachtsnaam van de ene of de andere ouder zal hebben.
De rechtbank overweegt voorts ten overvloede dat er van eenheid van naam binnen het gezin van de moeders overigens toch al geen sprake is, aangezien de moeders beiden hun eigen achternaam gebruiken.
2.6.3
Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de officier van strekkende tot wijziging van de geboorteakte met het nummer 1G2106 van [minderjarige 2], geboren op [datum] in de gemeente Groningen, dient te worden afgewezen.
2.6.4.
De rechtbank stelt vast dat de minderjarige [minderjarige 2] op [datum] is erkend door [moeder 2], en dat de moeders bij gelegenheid van die erkenning hebben gekozen voor de geslachtsnaam [naam moeder 2]. Dit brengt mee dat de geslachtsnaam van [minderjarige 2] met ingang van [datum] is gewijzigd van [naam moeder 1] in [naam moeder 2].
BESLISSING
De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Timmermans en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2017 door mr. W.P. Claus in tegenwoordigheid van
mr. M.M. Verbeek, griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: mmv