In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 februari 2017 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de geboorteakte van een minderjarige, geboren binnen een geregistreerd partnerschap van twee moeders. De moeders, [moeder 1] en [moeder 2], zijn gehuwd en hebben gezamenlijk het gezag over hun twee kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het geschil ontstond omdat de achternaam van [minderjarige 2] niet overeenkwam met die van [minderjarige 1], wat in strijd zou zijn met de eenheid van naam zoals voorgeschreven in het Burgerlijk Wetboek.
De officier van justitie verzocht de rechtbank om de achternaam van [minderjarige 2] te wijzigen naar die van [moeder 2], in overeenstemming met artikel 1:5 lid 8 BW, dat bepaalt dat kinderen van dezelfde ouders dezelfde geslachtsnaam moeten hebben. De moeders verzetten zich echter tegen deze wijziging, stellende dat [minderjarige 2] zijn eigen naam wil behouden, die hij al zeven jaar draagt. De bijzondere curator steunde het verzoek van de officier van justitie, maar de rechtbank oordeelde dat de wet niet dwingend voorschrijft dat de achternaam van [minderjarige 2] moet worden gewijzigd, vooral omdat er bij de geboorteaangifte geen naamskeuze was gemaakt.
De rechtbank concludeerde dat het belang van [minderjarige 2] bij het behouden van zijn identiteit en naam zwaarder weegt dan de formele eis van eenheid van naam. De rechtbank wees het verzoek van de officier van justitie af, met de overweging dat de huidige naam van [minderjarige 2] een belangrijk onderdeel van zijn persoonlijke identiteit is en dat een wijziging van de achternaam in dit geval niet in zijn belang zou zijn. De uitspraak benadrukt de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met wijzigingen in de naam van een kind, vooral als het gaat om de persoonlijke identiteit.