ECLI:NL:RBNNE:2017:5294

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
5418156\CV EXPL 16-7981
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid zorgaanbieder voor niet verleende zorg en terugbetaling PGB

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zorgaanbieder en een eiser die een persoonsgebonden budget (PGB) had ontvangen. De eiser, die een PGB van € 16.973,34 had ontvangen van Achmea Zorgkantoor, had een zorgovereenkomst gesloten met de vennootschap onder firma [naam bedrijf]. Echter, de zorgaanbieder heeft geen zorg verleend en geen verantwoording afgelegd aan het zorgkantoor, wat leidde tot de terugvordering van het PGB door Achmea. De eiser vorderde de terugbetaling van € 13.500,00 die hij aan de zorgaanbieder had betaald voor zorg die niet is geleverd.

De kantonrechter oordeelde dat de zorgaanbieder toerekenbaar tekort was geschoten in haar verplichtingen, waardoor zij aansprakelijk was voor de schade die de eiser had geleden. De kantonrechter maakte gebruik van zijn bevoegdheid op basis van artikel 88 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat de gedaagden niet ter zitting waren verschenen. De rechter concludeerde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schade en dat de eiser recht had op terugbetaling van het betaalde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter veroordeelde de gedaagden tot betaling van € 13.500,00, plus rente en kosten, en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie [woonplaats]
zaak-/rolnummer: 5418156 \ CV EXPL 16-7981
vonnis van de kantonrechter van 4 juli 2017
in de zaak van
[eiser],
hierna te noemen: [eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
toegevoegd gemachtigde: mr. W.H. Bussink,
tegen

1.[naam] ,

2.
[naam2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagden] c.s.,
gedaagden,
beiden procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van comparitie van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Medio 2013 is aan [eiser] een persoonsgebonden budget (PGB) toegekend, gevolgd door een uitbetaling van Achmea Zorgkantoor van in totaal € 16.973,34.
2.2.
Op of omstreeks dat zelfde moment heeft [eiser] een zorgovereenkomst gesloten met de vennootschap onder firma [naam bedrijf] (verder: [naam bedrijf] ), waarbij [naam bedrijf] als zorgaanbieder zou gaan optreden. [gedaagden] c.s. is de toenmalige vennoot van [naam bedrijf] . [naam bedrijf] is op 11 maart 2013 opgericht. Op 8 december 2015 is in het handelsregister geregistreerd dat [naam bedrijf] is opgeheven met ingang van 29 mei 2013.
2.3.
[eiser] heeft in het kader van de zorgovereenkomst met [naam bedrijf] op 6 april 2013 een bedrag van € 13.500,00 aan [naam bedrijf] overgemaakt, onder vermelding van 'zorgverlening pgb'.
2.4.
Omdat er geen verantwoording was afgelegd, heeft Achmea Zorgkantoor uiteindelijk het eerder door [eiser] ontvangen bedrag van € 16.973,22 teruggevorderd. Dit betreft een toegekend budget 2013 van € 12.169,55, alsmede een bedrag van € 4.803,79 wat teveel was betaald door Achmea Zorgkantoor. Tussen [eiser] en Achmea Zorgkantoor is vervolgens een betalingsregeling getroffen.
2.5.
Onder meer bij brieven van 10 februari 2016 en 25 augustus 2016 heeft de (toenmalige) gemachtigde van [eiser] [gedaagden] c.s. vergeefs aangemaand en gesommeerd tot terugbetaling van € 13.500,00.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert, verkort weergegeven, de veroordeling van [gedaagden] c.s. tot betaling van € 13.500,00, vermeerderd met rente en kosten. Aan zijn vordering legt [eiser] , samengevat, toerekenbaar tekortschieten van [naam bedrijf] ten grondslag. [naam bedrijf] heeft, in weerwil van haar contractuele verplichtingen, geen zorg verleend en geen verantwoording afgelegd aan Achmea Zorgkantoor voor het door [eiser] aan haar betaalde PGB-bedrag van € 13.500,00. [gedaagden] c.s. is op basis van artikel 18 van het wetboek van Koophandel hoofdelijk aansprakelijk voor vorderingen van [eiser] op [naam bedrijf] .
3.2.
[gedaagden] c.s. voert de volgende verweren. Tot 1 januari 2013 heeft [gedaagden] c.s. als zorgverlener alle inkomsten en uitgaven van [eiser] in samenspraak met hem verantwoord. Op 6 april 2013 heeft [gedaagden] c.s. een bedrag van € 13.500,00 van [eiser] ontvangen. Op
2 mei 2013 heeft [gedaagden] c.s. een afrekening gemaakt en een bedrag van € 2.488,00 op de rekening van [eiser] bijgeschreven. [eiser] heeft vervolgens (meermalen) geweigerd om samen de verantwoording op te maken. [gedaagden] c.s. heeft daarop alle stukken via de heer Kakisina aan [eiser] teruggegeven. Een concept verantwoordingsformulier heeft [eiser] verscheurd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal bij de beoordeling, voor zover aangewezen, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter overweegt dat [gedaagden] c.s. als zodanig niet heeft weersproken dat er tussen maskota en [eiser] een zorgovereenkomst tot stand is gekomen, waarbij [naam bedrijf] als zorgaanbieder zou gaan optreden. [gedaagden] c.s. heeft voorts erkend dat er op 6 april 2013 een bedrag van € 13.500,00 op zijn rekening is bijgeschreven. Gelet op de omschrijving, behorende bij de overboeking van voormeld bedrag ('zorgverlening pgb') houdt de kantonrechter voor juist dat [naam bedrijf] gehouden was voor een bedrag van
€ 13.500,00 zorg te verlenen aan [eiser] . [gedaagden] c.s. heeft niet, althans onvoldoende weersproken dat er in de eerste helft van het jaar 2013 in het geheel geen zorg is verleend door [naam bedrijf] , zodat zij in dit opzicht tekort is geschoten in haar (zorg-)verplichtingen ten opzichte van [eiser] . Deze tekortkoming kan [naam bedrijf] ook worden toegerekend.
4.2.
Waar het de verantwoording betreft, overweegt de kantonrechter dat nu geen zorg is verleend, bijgevolg ook geen verantwoording kon worden afgelegd. Dit maakt reeds dat sprake is van een (toerekenbare) tekortkoming van [naam bedrijf] . Ook los hiervan heeft te gelden dat [gedaagden] c.s. naar het oordeel van de kantonrechter toerekenbaar tekort is geschoten. [gedaagden] c.s. heeft in zijn conclusie van antwoord namelijk niet weersproken dat hij samen met [eiser] de verantwoording in de richting van Zorgkantoor Achmea zou doen. Dat [eiser] dit volgens [gedaagden] c.s. diverse malen zou hebben geweigerd en een conceptverantwoordingsformulier zou hebben verscheurd, is ter comparitie uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken door [eiser] . [gedaagden] c.s. is niet ter zitting verschenen en de kantonrechter zal dan ook, zoals reeds aangekondigd, gebruik maken van zijn in artikel 88 lid 4 Rv neergelegde bevoegdheid uit dit niet verschijnen van [gedaagden] c.s. die gevolgtrekking te maken die hij geraden acht. De kantonrechter is hier van oordeel dat dit verweer van [gedaagden] c.s. niet (voldoende) feitelijk is onderbouwd, zodat hier aan voorbij gegaan wordt. Dit betekent dat [naam bedrijf] tekort is geschoten in de afspraak met [eiser] om verantwoording af te leggen aan Achmea Zorgkantoor, hetgeen haar kan worden toegerekend. De kantonrechter merkt in dit verband nog op dat het e-mailbericht dat [gedaagden] c.s. op 6 juni 2017 aan de rechtbank zond niet afdoet aan het oordeel van de kantonrechter over het niet op de comparitie verschijnen. Het e-mailbericht is niet onderbouwd en de kantonrechter ziet ook niet in waarom [gedaagden] c.s., terwijl hij al op de dag van de comparitie wist dat hij verzuimd had naar de zitting te gaan, pas op 6 juni 2017 zijn e-mailbericht aan de rechtbank zond.
4.3.
[naam bedrijf] is op grond van het bovenstaande derhalve aansprakelijk te achten voor de schade die [eiser] heeft geleden door haar toerekenbare tekortkomingen. Het verzuim is voldoende gegeven met de omstandigheid dat de terugbetalingsverplichting definitief is geworden. Voor wat betreft de hoogte van de schade, zoekt de kantonrechter aansluiting bij het door [eiser] betaalde bedrag van € 13.500,00, nu dat immers het bedrag is dat [eiser] heeft betaald voor zorg die hij niet heeft gehad.
4.4.
In zijn conclusie van antwoord wil [gedaagden] c.s nog de stelling ingang doen vinden dat het door [eiser] overgemaakte bedrag van € 13.500,00 - met zijn medeweten - voor geheel andere bedragen zou zijn aangewend, onder andere voor aflossingen van leningen, maar daar is de kantonrechter niet (voldoende) van gebleken. [gedaagden] c.s. heeft deze stelling ook niet voldoende onderbouwd; de betaling waar [gedaagden] c.s. aan refereert en waarvan ook een bankafschrift is overgelegd ziet niet op een afschrijving maar juist op een bijschrijving op de rekening van [gedaagden] c.s. Ook hier geldt dat de kantonrechter het [gedaagden] c.s. aanrekent dat hij niet op de comparitie is verschenen om een en ander nader toe te lichten.
4.5.
Gelet op het voorgaande en het bepaalde in artikel 18 WvK is [gedaagden] c.s. hoofdelijk aansprakelijk voor de hiervoor aangenomen schade ad € 13.500,00. Het primair gevorderde ligt daarmee tot dit bedrag voor toewijzing gereed, zodat het subsidiair gevorderde (in hoofdsom) geen bespreking meer behoeft. Ook de gevorderde wettelijke rente acht de kantonrechter als onweersproken toewijsbaar.
4.6.
[naam bedrijf] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden toegewezen tot ten hoogste het bedrag van de wettelijke staffel zoals vermeld in artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
4.7.
[gedaagden] c.s. zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [naam] en [naam2] hoofdelijk, dat wil zeggen des dat de één betaalt de ander bevrijd zal zijn, om aan [eiser] te betalen aan schadevergoeding ex artikel 6:74 BW een bedrag van € 13.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2016 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [naam] en [naam2] hoofdelijk, dat wil zeggen des dat de één betaalt de ander bevrijd zal zijn, om aan [eiser] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 910,00;
5.3.
veroordeelt [naam] en [naam2] hoofdelijk, dat wil zeggen des dat de één betaalt de ander bevrijd zal zijn, tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 195,46 aan dagvaardingskosten,
€ 79,00 aan vast recht en € 600,00 aan salaris gemachtigde;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. E.W. van Weringh en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2017.
typ/conc: 342/JSB
coll: