ECLI:NL:RBNNE:2017:5289

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
LEE 16-4741
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake smartengeldvergoeding voor elleboogletsel en PTSS

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 september 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een ambtenaar, en de korpschef van politie. Eiseres had een verzoek ingediend om een smartengeldvergoeding in verband met haar elleboogletsel, dat zij als beroepsziekte had erkend. Het primaire besluit van 16 december 2015, waarin het verzoek werd afgewezen, werd door eiseres bestreden. De korpschef had in een eerder besluit van 23 juni 2015 al een smartengeldvergoeding toegekend voor posttraumatische stressstoornis (PTSS), maar had niet expliciet op het verzoek voor het elleboogletsel beslist. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd was, omdat verweerder niet had aangetoond dat het verzoek om smartengeld voor het elleboogletsel al was behandeld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat verweerder opnieuw moest beslissen op het verzoek van eiseres. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht van € 168,- moest vergoeden en dat de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,- vergoed moesten worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/4741

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 september 2017 tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: M.H. Welter),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. E.M. van der Molen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om een smartengeldvergoeding als bedoeld in artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) in verband met haar elleboogletsel afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het bestreden besluit gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2017. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat aan eiseres bij besluit van 23 juni 2015 reeds een bedrag van € 150.000,- aan smartengeld is toegekend en dat bij deze toekenning niet alleen rekening is gehouden met haar posttraumatische stressstoornis (PTSS), maar ook met haar elleboogletsel.
2. Eiseres heeft voor haar elleboogletsel en haar PTSS afzonderlijke verzoeken om een smartengeldvergoeding als bedoeld in artikel 54a van het Barp ingediend. Bij brief van
21 december 2011, herhaald bij brief van 24 december 2014 en e-mailbericht van
16 december 2015, heeft eiseres een verzoek om smartengeld ingediend in verband met haar elleboogletsel. Bij e-mailbericht van 21 september 2014, herhaald bij brief van
24 december 2014, heeft eiseres een verzoek om smartengeld ingediend in verband met haar PTSS. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres voor zowel haar elleboogletsel als haar PTSS op grond van artikel 54a, eerste lid, van het Barp aanspraak kan maken op een smartengeldvergoeding onder de in dat artikel genoemde voorwaarden, in aanmerking genomen dat sprake is van twee verschillende, beide door verweerder erkende, beroepsziekten.
3.1
Dit betekent dat het geschil zich toespitst op de vraag of verweerder bij besluit van 23 juni 2015 reeds beslist heeft op het verzoek van eiseres om een smartengeldvergoeding in verband met haar elleboogletsel en dat verweerder om die reden in de onderhavige procedure dat verzoek heeft kunnen afwijzen. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
3.2.1
Verweerder heeft in het besluit van 23 juni 2015 enkel verwezen naar de aanvraag van 21 september 2014. Eiseres heeft in die aanvraag alleen naar haar PTSS verwezen. Zij vermeldt hierin dat zij gebruik wil maken van de coulanceregeling, onder de mededeling dat PTSS een erkende beroepsziekte is en bij verweerder bekend is. Verweerder refereert in het geheel niet aan één van de verzoeken om smartengeld in verband met het elleboogletsel, noch wordt de term elleboogletsel ergens in het besluit genoemd.
3.2.2
In de omstandigheid dat in het besluit van 23 juni 2015 is overwogen dat op basis van het complete dossier besloten is een vergoeding toe te kennen, ziet de rechtbank, anders dan verweerder meent, geen reden om te oordelen dat verweerder op beide verzoeken heeft beslist. Uit de woorden "complete dossier" heeft eiseres dit niet af hoeven leiden. Niet valt immers in te zien dat de beide verzoeken tot één dossier behoren, nu de verzoeken in feite geheel los van elkaar staan. Er kan dan ook niet gezegd worden dat het voor eiseres vanwege het gebruik van deze woorden redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat verweerder met het besluit van 23 juni 2015 op beide verzoeken om een smartengeldvergoeding heeft beslist.
3.2.3
Dat in het besluit van 23 juni 2015 wegens volledige arbeidsongeschiktheid smartengeld is toegekend kan, anders dan verweerder stelt, evenmin grond zijn voor aanvaarding van verweerders standpunt dat met dit besluit beslist is op beide verzoeken. Deze arbeidsongeschiktheid wordt immers volledig toegeschreven aan de PTSS en laat onverlet, zoals door verweerder in deze procedure ook is erkend, dat voor invaliditeit vanwege het elleboogletsel óók een smartengeldvergoeding kan worden uitgekeerd, mits aan de voorwaarden wordt voldaan.
3.2.4.
De rechtbank komt tot de conclusie dat uit het besluit van 23 juni 2015 op geen enkele wijze valt af te leiden dat verweerder hiermee tevens heeft beslist op het verzoek om een smartengeldvergoeding in verband met het elleboogletsel. Dat verweerder dit wellicht wel heeft beoogd, doet daaraan niet af, nu het nemen van een besluit voor de geadresseerde daarvan wel kenbaar moet zijn.
3.2.5.
Het voorgaande brengt met zich dat verweerder alsnog op het verzoek om een smartengeldvergoeding in verband met het elleboogletsel dient te beslissen. Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling vergoeding beroepsziekten politie de als gevolg van de beroepsziekte ontstane mate van invaliditeit van de ambtenaar moet laten vaststellen overeenkomstig dat artikel. Indien de beroepszieke tevens heeft geleid tot arbeidsongeschiktheid dient tevens op grond van artikel 4 de mate van die arbeidsongeschiktheid overeenkomstig dat artikel bepaald te worden, tenzij de ambtenaar het bevoegd gezag binnen zes weken schriftelijk verzoekt niet tot vaststelling daarvan over te gaan.
4. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd moet worden. Het beroep is gegrond. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op het door verweerder te verrichten onderzoek ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen of zelf in de zaak te voorzien.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt.
7. Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. De rechtbank bepaalt die kosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 990,- (beroepschrift één punt; verschijnen ter zitting één punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 495,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt op bezwaar;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 168,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-.
Aldus gegeven door mr. E. Hoekstra, voorzitter, en mr. G. Laman en mr. H.D. Tolsma, leden, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2017.
Griffier Voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger
beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden aan partijen op: