ECLI:NL:RBNNE:2017:5196

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
6238175 CV EXPL 17-10070
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete voor treintje rijden in parkeergarage en de redelijkheid van de opgelegde schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 5 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Q-Park Operations Netherlands II BV en een gedaagde partij, die in persoon procedeerde. De zaak betreft een boete die Q-Park heeft opgelegd aan de gedaagde partij voor het zogenaamde 'treintje rijden' in de parkeergarage van Wildlands-Emmen. De gedaagde partij heeft op 23 augustus 2016 zijn auto de parkeergarage verlaten zonder te betalen, door achter een voorganger aan te rijden. Q-Park vorderde een schadevergoeding van € 300,- voor deze gedraging, alsook een bedrag van € 30,- voor het tarief van een verloren kaart. De kantonrechter oordeelde dat de hoogte van de boete in redelijke verhouding staat tot het belang van Q-Park om het fenomeen 'treintje rijden' tegen te gaan en dat er geen reden was voor matiging van de boete. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij de parkeergarage op een onrechtmatige wijze heeft verlaten en dat de vordering van Q-Park terecht was. De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 346,73, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 6238175 CV EXPL 17-10070
Vonnis d.d. 5 december 2017
inzake

de besloten vennootschap Q-Park Operations Netherlands II BV,

statutair gevestigd en kantoorhoudende te Maastricht,
eiseres, hierna Q-Park te noemen,
gemachtigde mr. C.F.M.P. Spreksel,
tegen

[gedaagde partij] ,

wonende te [adres] ,
gedaagde, hierna [gedaagde partij] te noemen,
die in persoon procedeert.

PROCESGANG

De procesgang blijkt uit het volgende:
- dagvaarding
- conclusie van antwoord
- conclusie van repliek
- conclusie van dupliek.
Partijen hebben producties in het geding gebracht.
Vonnis is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten
1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.1.
Q-Park exploiteert de parkeeraccommodatie Wildlands-Emmen te Emmen.
1.2.
Bezoekers die hun auto in deze accommodatie willen parkeren, rijden langs een bord waarop informatie wordt vermeld over onder meer de tarieven en over de toepasselijkheid van algemene voorwaarden.
1.3.
Voor het gebruik van de parkeergarage is een parkeervergoeding verschuldigd. Betaling hiervan vindt plaats op het moment dat de bezoeker de parkeergarage verlaat.
1.4.
Tussen partijen is een parkeerovereenkomst tot stand gekomen. Op die overeenkomst zijn de door Q-Park gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing.
1.5.
Op 23 augustus 2018 om 19.03 uur is [gedaagde partij] met zijn auto met [kenteken] de parkeeraccommodatie uitgereden zonder te betalen, door vlak achter een voorganger aan te rijden, het zogenoemde ‘treintje rijden’.
1.6.
De door Q-Park gehanteerde algemene voorwaarden (hierna: de Algemene Voorwaarden) luiden, voor zover hier relevant:
(…)
5.9
De parkeerder en zijn voertuig dienen de parkeerfaciliteit uitsluitend te verlaten met gebruikmaking van een geldig, door Q-Park geaccepteerd parkeerbewijs of middel. Het zonder gebruikmaking van een geldig door Q-Park geaccepteerd parkeerbewijs of middel verlaten van de parkeerfaciliteit is onder geen beding toegestaan. De parkeerder is in dat geval het door Q-Park voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief), vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 300,- en zulks onverminderd de rechten van Q-Park tot het vorderen van overige daadwerkelijk geleden (gevolg-schade). Het hiervoor genoemde tarief “verloren kaart” laat onverlet het recht van Q-Park om de parkeerder de werkelijke parkeerkosten in rekening te brengen mochten die hoger zijn dan het tarief “verloren kaart”.
(…)
6.3
Het zonder voorafgaande betaling van het verschuldigde parkeergeld met het voertuig verlaten van de parkeerfaciliteit, bijvoorbeeld door middel van het zogenoemde “treintje rijden” waarbij de parkeerder direct achter zijn voorganger onder de slagboom doorrijdt, is onder geen beding toegestaan. De parkeerder is in dat geval het door Q-Park voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief), vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 300,- en zulks onverminderd de rechten van Q-Park tot het vorderen van overige daadwerkelijk geleden (gevolg-)schade. Het hiervoor genoemde tarief “verloren kaart” laat onverlet het recht van Q-Park om de parkeerder de werkelijke parkeerkosten in rekening te brengen mochten die hoger zijn dan het tarief “verloren kaart”.
6.4
Na voldoening van het parkeergeld dient een parkeerder zo snel mogelijk de parkeerfaciliteit met zijn voertuig te verlaten.
6.5
In geval van verlies of het ontbreken van het parkeerbewijs, is de parkeerder het door Q-Park voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief). De parkeerder dient dit bedrag vóór het verlaten van de parkeerfaciliteit te voldoen. Het hiervoor genoemde tarief “verloren kaart” laat onverlet het recht van Q-Park om de parkeerder de werkelijke parkeerkosten in rekening te brengen mochten die hoger zijn dan het tarief “verloren kaart”. Indien de parkeerder achteraf door middel van de klachtenprocedure van artikel 10 lid 5 aan kan tonen wat de daadwerkelijke parkeertijd was, zal restitutie op basis daarvan plaatsvinden. De bewijslast met betrekking tot de exacte parkeertijd berust bij de parkeerder.
De vordering
2. Q-Park vordert de veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 379,50 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van pleging, althans van verzuim, althans vanaf een andere door de kantonrechter te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling van de proceskosten (waaronder nakosten) eveneens vermeerderd met rente.
3. De vordering is als volgt opgebouwd:
- hoofdsom € 330,-
- incassokosten
€ 49,50
€ 379,50.
Het standpunt van Q-Park
3.1.
Naast de vaststaande feiten legt zij het volgende aan haar vordering ten grondslag. De parkeerder dient na het voldoen van het parkeergeld de parkeerfaciliteit zo snel mogelijk verlaten. [gedaagde partij] heeft na betaling van het in eerste instantie verschuldigde parkeergeld echter nog geruime tijd gebruik gemaakt van de parkeeraccommodatie. Hij diende daarom, alvorens uit te kunnen rijden, opnieuw parkeergeld te voldoen. Dat [gedaagde partij] heeft besloten de baby na betaling eerst te voeden alvorens uit te rijden, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. Q-Park betwist dat zij niet heeft gereageerd op oproepen van [gedaagde partij] . Door deze wijze van uitrijden heeft Q-Park schade geleden onder meer door de ontregeling van het parkeersysteem en gemaakte kosten. Omdat [gedaagde partij] niet tijdig tot betaling van de vordering in hoofdsom is overgegaan, is hij ook de gevorderde rente verschuldigd. Verder rechtvaardigen de werkzaamheden die haar gemachtigde heeft verricht de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
Het standpunt van [gedaagde partij]
4. [gedaagde partij] betwist de vordering en voert - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - het volgende als verweer aan. [gedaagde partij] heeft het verschuldigde parkeergeld ter hoogte van het maximum dagtarief van € 10,- om 18.14 uur voldaan. Na betaling van het parkeergeld, is [gedaagde partij] met zijn vrouw en dochter teruggelopen naar zijn auto. Alvorens de parkeeraccommodatie te verlaten, heeft de vrouw van [gedaagde partij] zijn dochter gevoed. Dit heeft ongeveer 15 à 20 minuten geduurd. Op het moment dat [gedaagde partij] wilde uitrijden, werd het parkeerticket geweigerd en diende hij opnieuw € 10,- te betalen. Omdat [gedaagde partij] het dagtarief reeds had voldaan, heeft hij geweigerd nogmaals een bedrag van € 10,- te betalen. Het was niet mogelijk in contact te komen met Q-Park. [gedaagde partij] heeft er daarom voor gekozen de parkeeraccommodatie te verlaten door achter zijn voorganger aan te rijden. Daarbij heeft [gedaagde partij] geen schade veroorzaakt aan de slagboom. Tot slot voert [gedaagde partij] aan onvoldoende financiële ruimte te hebben, om de boete te kunnen voldoen.
De beoordeling
5. [gedaagde partij] heeft erkend de parkeerfaciliteit te zijn uitgereden zonder geldig ticket. Hij heeft niet betwist daarbij te hebben ‘treintje gereden’. Hij maakt evenwel bezwaar tegen de hoogte van de door Q-Park gevorderde kosten en de wijze waarop Q-Park in deze heeft gehandeld.
6. Door het inrijden en gebruik maken van de parkeergarage is tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen. Niet in geschil is dat op die overeenkomst de algemene voorwaarden van toepassing zijn.
7. Q-Park vordert op grond van artikel 6.3 van de algemene voorwaarden vanwege het ‘treintje rijden’ een schadevergoeding van € 300,-. De overeenkomst tussen Q-Park en [gedaagde partij] moet worden aangemerkt als een consumentenovereenkomst als bedoeld in de Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in de consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn). De kantonrechter dient daarom ambtshalve te beoordelen of het beding onredelijk bezwarend is. Daartoe dient artikel 6:233 BW conform de Richtlijn te worden uitgelegd en - indien de kantonrechter vaststelt dat het beding ‘oneerlijk’ is - het beding ambtshalve te worden vernietigd (vgl. HR 13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691).
8. Volgens artikel 3 lid 1 van de Richtlijn wordt een beding als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. In de bijlage bij de richtlijn wordt vermeld dat een beding onder meer oneerlijk kan zijn als dat beding tot doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen. Daarnaast volgt uit artikel 6:233, aanhef en onder a, BW dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is, indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij.
9. In het licht van de Richtlijn en artikel 6:233, aanhef en onder a, BW, zal de kantonrechter bij de beantwoording van de vraag of het boetebeding van artikel 6.3 van de voorwaarden oneerlijk is, als maatstaf hanteren of de boete in een redelijke verhouding staat tot de voor Q-Park te verwachten schade door de gedraging waarop de boete is gesteld, en of de boete als ‘prikkel tot nakoming’ in een redelijke verhouding staat tot het belang voor Q-Park dat met nakoming van de verplichting is gediend. Verder moet de gedraging waarop de boete is gesteld een voldoende ernstige tekortkoming in de nakoming opleveren om een boete te kunnen rechtvaardigen.
10. Wat betreft dit laatst punt stelt de kantonrechter voorop dat het ‘treintje rijden’ door [gedaagde partij] een ernstige tekortkoming oplevert in de nakoming van de overeenkomst, hetgeen een boete rechtvaardigt.
11. Q-Park heeft over het in haar algemene voorwaarden opgenomen boetebeding naar voren gebracht - zakelijk weergegeven - dat zij door het “treintje rijden” niet alleen schade lijdt, maar dat dit ook gevaarzetting oplevert voor andere verkeersdeelnemers. In de boete zijn onder meer kosten begrepen die Q-Park in verband met het ‘treintje rijden’ heeft gemaakt en zal moeten maken, aldus Q-Park.
12. Door [gedaagde partij] is de juistheid van de door Q-Park gegeven onderbouwing niet betwist. Op grond daarvan stelt Q-Park gerechtigd te zijn € 300,- boete in rekening te mogen brengen. Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen sprake van een onredelijk hoge boete. De hoogte van de boete staat in redelijke verhouding tot het belang van Q-Park om het fenomeen ‘treintje rijden’ tegen te gaan. Van een oneerlijk beding is derhalve geen sprake.
13. De kantonrechter leest in het verweer van [gedaagde partij] een verzoek tot matiging van de boete. De in artikel 6:94 BW opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt (vgl. HR 27 april 2007, ECLI:NL:PHR:2007:AZ6638). Gelet op hetgeen hiervoor onder r.o. 12. is overwogen, is hiervan evenwel niet gebleken. Dit betekent dat het bedrag van € 300,- zal worden toegewezen.
14. Voorts heeft Q-Park een bedrag van € 30,- gevorderd ter zake het tarief dat in rekening wordt gebracht bij een verloren kaart.
15. Q-Park heeft weersproken dat [gedaagde partij] op 23 augustus 2016 een bedrag van € 10,- heeft voldaan. Gelet evenwel op het door [gedaagde partij] in het geding gebrachte afschrift van een betaalbewijs van € 10,- aan "Q Park Dierenpark Emmen" op 23 augustus 2016 om 18.14 uur gaat de kantonrechter aan die betwisting voorbij.
16. Vast staat voorts dat [gedaagde partij] de parkeeraccommodatie op 23 augustus 2016 om 19.03 uur heeft verlaten. [gedaagde partij] kan dan ook hooguit, afgerond, 1 uur extra gebruik hebben gemaakt van de parkeergarage. Q-Park brengt voor het gebruik van de parkeergarage € 0,50 per 25 minuten of gedeelte daarvan in rekening. De kantonrechter zal, indachtig het bepaalde in de artikelen 6 lid 5 en 10 lid 5 van de toepasselijke algemene voorwaarden, daarom een bedrag van € 1,50 toewijzen.
17. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat een bedrag van € 301,50 zal worden toegewezen. De niet weersproken rente over dit bedrag wordt eveneens toegewezen vanaf 23 augustus 2016.
18. De stelling van [gedaagde partij] dat hij niet in contact kon komen met Q-Park nadat zijn parkeerticket werd geweigerd, kan aan het voorgaande niet af doen. Door de parkeergarage van Q-Park in te rijden, sloot [gedaagde partij] een overeenkomst met Q-Park waarop de door haar gehanteerde voorwaarden van toepassing zijn verklaard. Door niet gelijk na betaling van het parkeerticket de parkeeraccommodatie te verlaten, zoals is overeengekomen, heeft [gedaagde partij] bewust het risico genomen opnieuw een bedrag verschuldigd te zijn voor de extra tijd die hij van de parkeeraccommodatie gebruik heeft gemaakt.
19. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen overeenkomende bij het toegewezen bedrag (€ 45,23).
20. [gedaagde partij] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten op basis van het toegewezen bedrag.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen kwijting aan Q-Park te betalen € 346,73 vermeerderd met de wettelijke rente over € 301,50 vanaf 23 augustus 2016 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde partij] tevens in de kosten van het geding, aan de zijde van Q-Park tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 79,- aan griffierecht, € 83,51 aan explootkosten, € 120,- voor salaris van de gemachtigde en € 60,- aan nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en op 5 december 2017 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.