3.1.Naast de vaststaande feiten legt zij het volgende aan haar vordering ten grondslag. De parkeerder dient na het voldoen van het parkeergeld de parkeerfaciliteit zo snel mogelijk verlaten. [gedaagde partij] heeft na betaling van het in eerste instantie verschuldigde parkeergeld echter nog geruime tijd gebruik gemaakt van de parkeeraccommodatie. Hij diende daarom, alvorens uit te kunnen rijden, opnieuw parkeergeld te voldoen. Dat [gedaagde partij] heeft besloten de baby na betaling eerst te voeden alvorens uit te rijden, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. Q-Park betwist dat zij niet heeft gereageerd op oproepen van [gedaagde partij] . Door deze wijze van uitrijden heeft Q-Park schade geleden onder meer door de ontregeling van het parkeersysteem en gemaakte kosten. Omdat [gedaagde partij] niet tijdig tot betaling van de vordering in hoofdsom is overgegaan, is hij ook de gevorderde rente verschuldigd. Verder rechtvaardigen de werkzaamheden die haar gemachtigde heeft verricht de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
Het standpunt van [gedaagde partij]
4. [gedaagde partij] betwist de vordering en voert - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - het volgende als verweer aan. [gedaagde partij] heeft het verschuldigde parkeergeld ter hoogte van het maximum dagtarief van € 10,- om 18.14 uur voldaan. Na betaling van het parkeergeld, is [gedaagde partij] met zijn vrouw en dochter teruggelopen naar zijn auto. Alvorens de parkeeraccommodatie te verlaten, heeft de vrouw van [gedaagde partij] zijn dochter gevoed. Dit heeft ongeveer 15 à 20 minuten geduurd. Op het moment dat [gedaagde partij] wilde uitrijden, werd het parkeerticket geweigerd en diende hij opnieuw € 10,- te betalen. Omdat [gedaagde partij] het dagtarief reeds had voldaan, heeft hij geweigerd nogmaals een bedrag van € 10,- te betalen. Het was niet mogelijk in contact te komen met Q-Park. [gedaagde partij] heeft er daarom voor gekozen de parkeeraccommodatie te verlaten door achter zijn voorganger aan te rijden. Daarbij heeft [gedaagde partij] geen schade veroorzaakt aan de slagboom. Tot slot voert [gedaagde partij] aan onvoldoende financiële ruimte te hebben, om de boete te kunnen voldoen.
5. [gedaagde partij] heeft erkend de parkeerfaciliteit te zijn uitgereden zonder geldig ticket. Hij heeft niet betwist daarbij te hebben ‘treintje gereden’. Hij maakt evenwel bezwaar tegen de hoogte van de door Q-Park gevorderde kosten en de wijze waarop Q-Park in deze heeft gehandeld.
6. Door het inrijden en gebruik maken van de parkeergarage is tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen. Niet in geschil is dat op die overeenkomst de algemene voorwaarden van toepassing zijn.
7. Q-Park vordert op grond van artikel 6.3 van de algemene voorwaarden vanwege het ‘treintje rijden’ een schadevergoeding van € 300,-. De overeenkomst tussen Q-Park en [gedaagde partij] moet worden aangemerkt als een consumentenovereenkomst als bedoeld in de Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in de consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn). De kantonrechter dient daarom ambtshalve te beoordelen of het beding onredelijk bezwarend is. Daartoe dient artikel 6:233 BW conform de Richtlijn te worden uitgelegd en - indien de kantonrechter vaststelt dat het beding ‘oneerlijk’ is - het beding ambtshalve te worden vernietigd (vgl. HR 13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691). 8. Volgens artikel 3 lid 1 van de Richtlijn wordt een beding als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. In de bijlage bij de richtlijn wordt vermeld dat een beding onder meer oneerlijk kan zijn als dat beding tot doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen. Daarnaast volgt uit artikel 6:233, aanhef en onder a, BW dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is, indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij.
9. In het licht van de Richtlijn en artikel 6:233, aanhef en onder a, BW, zal de kantonrechter bij de beantwoording van de vraag of het boetebeding van artikel 6.3 van de voorwaarden oneerlijk is, als maatstaf hanteren of de boete in een redelijke verhouding staat tot de voor Q-Park te verwachten schade door de gedraging waarop de boete is gesteld, en of de boete als ‘prikkel tot nakoming’ in een redelijke verhouding staat tot het belang voor Q-Park dat met nakoming van de verplichting is gediend. Verder moet de gedraging waarop de boete is gesteld een voldoende ernstige tekortkoming in de nakoming opleveren om een boete te kunnen rechtvaardigen.
10. Wat betreft dit laatst punt stelt de kantonrechter voorop dat het ‘treintje rijden’ door [gedaagde partij] een ernstige tekortkoming oplevert in de nakoming van de overeenkomst, hetgeen een boete rechtvaardigt.
11. Q-Park heeft over het in haar algemene voorwaarden opgenomen boetebeding naar voren gebracht - zakelijk weergegeven - dat zij door het “treintje rijden” niet alleen schade lijdt, maar dat dit ook gevaarzetting oplevert voor andere verkeersdeelnemers. In de boete zijn onder meer kosten begrepen die Q-Park in verband met het ‘treintje rijden’ heeft gemaakt en zal moeten maken, aldus Q-Park.
12. Door [gedaagde partij] is de juistheid van de door Q-Park gegeven onderbouwing niet betwist. Op grond daarvan stelt Q-Park gerechtigd te zijn € 300,- boete in rekening te mogen brengen. Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen sprake van een onredelijk hoge boete. De hoogte van de boete staat in redelijke verhouding tot het belang van Q-Park om het fenomeen ‘treintje rijden’ tegen te gaan. Van een oneerlijk beding is derhalve geen sprake.
13. De kantonrechter leest in het verweer van [gedaagde partij] een verzoek tot matiging van de boete. De in artikel 6:94 BW opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt (vgl. HR 27 april 2007, ECLI:NL:PHR:2007:AZ6638). Gelet op hetgeen hiervoor onder r.o. 12. is overwogen, is hiervan evenwel niet gebleken. Dit betekent dat het bedrag van € 300,- zal worden toegewezen. 14. Voorts heeft Q-Park een bedrag van € 30,- gevorderd ter zake het tarief dat in rekening wordt gebracht bij een verloren kaart.
15. Q-Park heeft weersproken dat [gedaagde partij] op 23 augustus 2016 een bedrag van € 10,- heeft voldaan. Gelet evenwel op het door [gedaagde partij] in het geding gebrachte afschrift van een betaalbewijs van € 10,- aan "Q Park Dierenpark Emmen" op 23 augustus 2016 om 18.14 uur gaat de kantonrechter aan die betwisting voorbij.
16. Vast staat voorts dat [gedaagde partij] de parkeeraccommodatie op 23 augustus 2016 om 19.03 uur heeft verlaten. [gedaagde partij] kan dan ook hooguit, afgerond, 1 uur extra gebruik hebben gemaakt van de parkeergarage. Q-Park brengt voor het gebruik van de parkeergarage € 0,50 per 25 minuten of gedeelte daarvan in rekening. De kantonrechter zal, indachtig het bepaalde in de artikelen 6 lid 5 en 10 lid 5 van de toepasselijke algemene voorwaarden, daarom een bedrag van € 1,50 toewijzen.
17. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat een bedrag van € 301,50 zal worden toegewezen. De niet weersproken rente over dit bedrag wordt eveneens toegewezen vanaf 23 augustus 2016.
18. De stelling van [gedaagde partij] dat hij niet in contact kon komen met Q-Park nadat zijn parkeerticket werd geweigerd, kan aan het voorgaande niet af doen. Door de parkeergarage van Q-Park in te rijden, sloot [gedaagde partij] een overeenkomst met Q-Park waarop de door haar gehanteerde voorwaarden van toepassing zijn verklaard. Door niet gelijk na betaling van het parkeerticket de parkeeraccommodatie te verlaten, zoals is overeengekomen, heeft [gedaagde partij] bewust het risico genomen opnieuw een bedrag verschuldigd te zijn voor de extra tijd die hij van de parkeeraccommodatie gebruik heeft gemaakt.
19. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen overeenkomende bij het toegewezen bedrag (€ 45,23).
20. [gedaagde partij] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten op basis van het toegewezen bedrag.