In deze zaak heeft de kinderrechter op 29 december 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat de minderjarige, die bij de moeder woont, ernstig klem zit tussen de ouders. De Raad stelde dat de hulpverlening in het vrijwillige kader niet voldoende is en dat er een gezinsvoogd moet komen om de noodzakelijke hulpverlening te waarborgen. Tijdens de zitting is de minderjarige apart gehoord, en zijn zowel de moeder als de vader gehoord. De moeder voerde verweer tegen het verzoek en stelde dat een ondertoezichtstelling de situatie voor de minderjarige zou verergeren. De vader steunde het verzoek van de Raad.
De kinderrechter concludeerde dat er inderdaad sprake is van een zorgelijke opvoedingssituatie en dat de minderjarige kampt met loyaliteitsproblemen. Echter, de kinderrechter was van mening dat een ondertoezichtstelling niet de oplossing zou zijn en dat dit de spanningen in het gezin zou verhogen. De kinderrechter wees het verzoek van de Raad af, met de overweging dat de ouders al jarenlang in een conflict verkeren en dat gedwongen hulpverlening niet het gewenste effect zou hebben. De kinderrechter hoopte dat de ouders in de toekomst stappen zouden zetten om de situatie voor de minderjarige te verbeteren, maar had er geen vertrouwen in dat dit met gedwongen hulpverlening zou lukken.