ECLI:NL:RBNNE:2017:5177

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2017
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
LEE 16/470
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen op Wob-verzoek leidt tot dwangsom en verplichting tot besluitvorming

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het verzoek om informatie werd op 12 november 2015 ingediend, maar het bestuursorgaan heeft niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van vier weken beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn op 10 december 2015 eindigde en dat de verdaagde beslissing op 11 december 2015 niet rechtsgeldig was. Hierdoor heeft het bestuursorgaan in gebreke gebleven en is het beroep gegrond verklaard.

De rechtbank heeft de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 1.260, die verschuldigd is voor de periode van 31 december 2015 tot en met 10 februari 2016. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het bestuursorgaan binnen vier weken na de uitspraak een nieuw besluit moet nemen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000.

Eisers hebben ook recht op vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 185,63. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland en is openbaar uitgesproken op 3 maart 2017. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/470
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 maart 2017 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
en
[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. Y.J. Hullegie),
en
de stichting Schoolbestuur voor primair en voortgezet onderwijs tussen Lauwers en Eems-Stichting, verweerder
(gemachtigde: mr. G.C. Boellaard-Hovius).

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door H.J.E. Krol, Z.W. Winkel en A. Fickweiler. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 20 januari 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door Z.W. Winkel en A. Fickweiler.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wob beslist het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de verzoeker.
3.1.
Bij brief met dagtekening 12 november 2015 hebben eisers bij verweerder een Wob-verzoek ingediend. Eisers hebben hierin gevraagd om documenten betreffende de “Klachtenregeling voor de sector Primair Onderwijs van: L&E Schoolbestuur voor primair en voortgezet onderwijs tussen Lauwers en Eems”, te weten de openbare bekendmaking van de openbare vergadering waarin is besloten tot vaststelling van deze regeling, het besluit tot vaststelling van de regeling en de publicatie van de bekendmaking van de regeling.
3.2.
Bij brief met dagtekening 11 december 2015 heeft verweerder de beslissing met vier weken verdaagd.
3.3.
Op 16 december 2015 hebben eisers verweerder in gebreke gesteld. Op 19 januari 2016 hebben eisers beroep ingesteld.
4.1.
De rechtbank veronderstelt dat verweerder bovengenoemde brief met dagtekening 12 november 2015 heeft ontvangen op vrijdag 13 november 2015. Het dossier biedt geen aanknopingspunt om een andere datum van ontvangst te veronderstellen.
4.2.
Dit betekent dat de termijn van vier weken, genoemd in artikel 6, eerste lid, van de Wob, waarbinnen uiterlijk beslist diende te worden, eindigde op donderdag 10 december 2015. Verdaging diende uiterlijk op laatstgenoemde datum te beschikken. Nu verweerders brief, genoemd onder 3.2., dateert van 11 december 2016, heeft geen rechtsgeldige verdaging plaatsgevonden.
4.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet beslist binnen de voorgeschreven termijn. Verweerder heeft voorts niet binnen twee weken na de ingebrekestelling en evenmin nadien beslist.
5. Het beroep is gegrond.
6.1.
In artikel 4:17 van de Awb is bepaald dat als een beschikking niet op tijd wordt genomen, het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is voor elke dag dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was (artikel 4:18, eerste lid, van de Awb).
6.2.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb alsnog. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 31 december 2015 tot en met 10 februari 2016 en bedraagt € 1.260.
7.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen. De rechtbank ziet hiertoe aanleiding omdat de rechtbank in andere uitspraken van heden eveneens een termijn stelt waarbinnen verweerder dient te beslissen. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen vier weken na deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen.
7.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100 verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
8.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 185,63 (1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting en een wegingsfactor 0,25, met een waarde per punt van € 495). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van zeer licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.
De rechtbank overweegt dat in de zaak LEE 16/468, waarin heden ook uitspraak wordt gedaan, verweerder reeds veroordeeld wordt in de reiskosten van eisers.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.260;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 aan eisers te vergoeden
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 185,63.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzitter, mr. L. Mulder en
mr. K.J. de Graaf, leden, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2017.
de griffier de voorzitter
afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.