ECLI:NL:RBNNE:2017:5176

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2017
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
LEE 16/469
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op Wob-verzoek en vaststelling dwangsom

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het verzoek om informatie werd op 27 juni 2015 ingediend, maar het bestuursorgaan heeft niet tijdig beslist. De rechtbank heeft op 3 maart 2017 uitspraak gedaan, waarbij het beroep gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is voor het niet tijdig nemen van een besluit. De dwangsom is vastgesteld op € 1.260, en het bestuursorgaan moet binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit bekendmaken. Daarnaast is bepaald dat het bestuursorgaan een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank heeft ook bepaald dat het betaalde griffierecht van € 168 aan eisers moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/469
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 maart 2017 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
en
[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. Y.J. Hullegie),
en
de stichting Schoolbestuur voor primair en voortgezet onderwijs tussen Lauwers en Eems-Stichting, verweerder
(gemachtigde: mr. G.C. Boellaard-Hovius).

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door H.J.E. Krol, Z.W. Winkel en A. Fickweiler. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 20 januari 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door Z.W. Winkel en A. Fickweiler.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
2. Het bestuursorgaan beslist op een aanvraag op grond van de Wob binnen vier weken (artikel 6, eerste lid, van de Wob).
3.1.
Op 27 juni 2015 hebben eisers bij verweerder een Wob-verzoek ingediend. Eisers hebben hierin, kort samengevat, gevraagd om verweerders jaarverslagen, jaarrekeningen en begrotingen van verschillende jaren en bijbehorende stukken, om de besluiten tot goedkeuring van die stukken, om informatie over de bekendmaking van de goedkeuringsbesluiten, om vergelijkbare stukken van het Gemeenschappelijk Orgaan Openbaar Primair Onderwijs Noord-Groningen, om informatie over subsidies van Provincie en gemeenten, om benoemingsbesluiten, om rapporten, om stukken over eisers of over hun zoon en om een groot aantal andere stukken.
3.2.
Op 16 december 2015 hebben eisers verweerder in gebreke gesteld. Op 19 januari 2016 hebben eisers beroep ingesteld.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft beslist op het Wob-verzoek van eisers van 27 juni 2015. Weliswaar heeft verweerder, met dagtekening 1 oktober 2015, aan eisers een brief met bijlagen toegezonden, maar deze kan niet aangemerkt worden als een besluit op het verzoek. In deze brief staat immers dat eisers documenten ontvangen die zij op een andere datum, te weten 10 september 2015, hebben opgevraagd. Voorts zijn deze documenten deels de stukken hierboven aangeduid in 3.1., maar het betreft niet alle gevraagde stukken. Evenmin bevat de brief van 1 oktober 2015 een mededeling over de overige gevraagde stukken.
5. Het beroep is gegrond.
6.1.
In artikel 4:17 van de Awb is bepaald dat als een beschikking niet op tijd wordt genomen, het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is voor elke dag dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was (artikel 4:18, eerste lid, van de Awb).
6.2.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb alsnog. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 31 december 2015 tot en met 10 februari 2016 en bedraagt € 1.260.
7.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen. De rechtbank ziet hiertoe aanleiding omdat de rechtbank in andere uitspraken van heden eveneens een termijn stelt waarbinnen verweerder dient te beslissen. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen vier weken na deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen.
7.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100 verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
8.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8.2.
De rechtbank overweegt dat in de zaak LEE 16/468, waarin heden ook uitspraak wordt gedaan, verweerder veroordeeld wordt in de proceskosten van eisers. De rechtbank merkt de zaken LEE 16/468 en LEE 16/469 aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor een proceskostenveroordeling in de onderhavige zaak bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.260;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzitter, mr. L. Mulder en
mr. K.J. de Graaf, leden, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2017.
de griffier de voorzitter
afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.