ECLI:NL:RBNNE:2017:5175

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2017
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
LEE 16/468
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen op Wob-verzoek leidt tot dwangsom en proceskostenvergoeding

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het verzoek werd op 15 juli 2015 ingediend, maar het bestuursorgaan heeft niet tijdig beslist. Eisers hebben verweerder in gebreke gesteld op 16 december 2015 en hebben op 19 januari 2016 beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 1 oktober 2015 niet als een besluit kan worden aangemerkt, omdat deze niet de gevraagde documenten bevatte. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en stelt vast dat het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is voor de periode waarin het in gebreke is gebleven. De dwangsom bedraagt in totaal € 1.260, en de rechtbank bepaalt dat verweerder binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eisers, die in totaal € 211,31 bedragen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 3 maart 2017.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/468
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 maart 2017 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
en
[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. Y.J. Hullegie),
en
de stichting Schoolbestuur voor primair en voortgezet onderwijs tussen Lauwers en Eems-Stichting, verweerder
(gemachtigde: mr. G.C. Boellaard-Hovius).

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door H.J.E. Krol, Z.W. Winkel en A. Fickweiler. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 20 januari 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door Z.W. Winkel en A. Fickweiler.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
2. Het bestuursorgaan beslist op een aanvraag op grond van de Wob binnen vier weken (artikel 6, eerste lid, van de Wob).
3.1.
Op 15 juli 2015 hebben eisers bij verweerder een Wob-verzoek ingediend. Eisers hebben hierin, kort samengevat, gevraagd om verweerders managementstatuut en bijbehorende stukken, om eventuele andere regelingen vastgesteld door verweerder en bijbehorende stukken, om stukken betreffende eventuele meldingen van misstanden, om stukken betreffende eventuele bijdragen die verweerder in 2013 heeft gedaan aan de Stichting Onderwijsgeschillen en/of de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs en om toelichting hoe deze posten zijn opgenomen in de jaarstukken.
3.2.
Op 16 december 2015 hebben eisers verweerder in gebreke gesteld. Op 19 januari 2016 hebben eisers beroep ingesteld.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft beslist op het Wob-verzoek van eisers van 15 juli 2015. Weliswaar heeft verweerder, met dagtekening 1 oktober 2015, aan eisers een brief met bijlagen toegezonden, maar deze kan niet aangemerkt worden als een besluit op het verzoek. In deze brief staat immers dat eisers documenten ontvangen die zij op een andere datum, te weten 10 september 2015, hebben opgevraagd en de in de brief genoemde documenten zijn andere stukken dan hierboven genoemd in 3.1.
5. Het beroep is gegrond.
6.1.
In artikel 4:17 van de Awb is bepaald dat als een beschikking niet op tijd wordt genomen, het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is voor elke dag dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was (artikel 4:18, eerste lid, van de Awb).
6.2.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb alsnog. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 31 december 2015 tot en met 10 februari 2016 en bedraagt € 1.260.
7.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen. De rechtbank ziet hiertoe aanleiding omdat de rechtbank in andere uitspraken van heden eveneens een termijn stelt waarbinnen verweerder dient te beslissen. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen vier weken na deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen.
7.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100 verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
8.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 185,63 (1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting en een wegingsfactor 0,25, met een waarde per punt van € 495). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van zeer licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is. Voorts stelt de rechtbank de reiskosten van eisers voor twee zittingen vast op € 51,36.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.260;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 211,31.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzitter, mr. L. Mulder en
mr. K.J. de Graaf, leden, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2017.
de griffier de voorzitter
afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.