ECLI:NL:RBNNE:2017:5136

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
C/19/120710 / KG RK 17/235
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van mr. W.P. Claus door H. Zijlstra in familiezaken met betrekking tot onvolledige processtukken

In deze zaak heeft H. Zijlstra, h.o.d.n. Zijlstra Juridisch Advies Buro, op 20 oktober 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. W.P. Claus, die op 30 oktober 2017 een familierechtelijke bodemzaak zou behandelen. Zijlstra stelt dat mr. Claus partijdig is en dat er sprake is van schending van artikel 6 lid 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat zijn cliënte niet over alle processtukken beschikt. De wrakingsprocedure vond plaats op 24 oktober 2017, maar Zijlstra verscheen niet ter zitting. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat Zijlstra in totaal vier wrakingsverzoeken heeft ingediend, waarvan twee tegen mr. T.M.L. Veen en twee tegen mr. Claus. De wrakingskamer heeft het verzoek van Zijlstra niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek niet vergezeld ging van een machtiging van zijn cliënte. De wrakingskamer overweegt dat de wraking niet bedoeld is als middel om een procesrechtelijke beslissing aan te vechten en dat de beslissing om de zitting opnieuw te plannen met een andere rechter op zichzelf geen aanwijzing van partijdigheid oplevert. De wrakingskamer heeft de zaak beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 6 EVRM, en concludeert dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor onpartijdigheid van mr. Claus. De beslissing is openbaar uitgesproken op 16 november 2017.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rekestnummer: C/19/120710 / KG RK 17/235
Beschikking van 16 november 2017
in de zaak van
H. Zijlstra, h.o.d.n. Zijlstra Juridisch Advies Buro
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek van 20 oktober 2017 van Zijlstra tot wraking van mr. W.P. Claus (hierna te noemen: mr. Claus);
- de schriftelijke reactie van mr. Claus;
- de fax van de griffier van 23 oktober 2017, verzonden om 4:07 PM, met de mededeling dat het verzoek tot wraking van wrakingskamer op 24 oktober 2017 om 14.00 uur wordt behandeld;
- de fax van 23 oktober 2017 van Zijlstra dat pagina 3 van de fax van de griffier gedeeltelijk, en dus onleesbaar, is ontvangen;
- de fax van de griffier van 24 oktober 2017, verzonden rond 8:20 uur, met de mededeling dat het verzoek tot wraking van mr. Claus op 24 oktober 2017 om 14:00 uur wordt behandeld;
- het wrakingsverzoek is op de zitting van 24 oktober 2017 behandeld, ter zitting is niemand verschenen;
- de brief van Zijlstra van 25 oktober 2017, waarin hij onder meer heeft bevestigd dat hij de uitnodigingen voor de zittingen van de wrakingskamer van
24 oktober 2017 op 24 oktober 2017 om 23:00 uur heeft ontvangen.

2.Het standpunt van Zijlstra

2.1.
Zijlstra geeft aan dat hij mr. Claus, die op 30 oktober 2017 de familierechtelijke bodemzaak van [A] (hierna: [A] ) met nummer 19/120359/JE RK 17/397 zal behandelen wraakt. Zijlstra schetst in zijn schrijven de gang van zaken met betrekking tot de twee wrakingsverzoeken wegens partijdigheid en schending van artikel 6 lid 3 EVRM, die hij in een eerder stadium heeft ingediend tegen de rechter die deze zaken in eerste instantie op 17 oktober 2017 zou behandelen, mr. T.M.L. Veen. Zijlstra stelt dat het feit dat de teamleider bepaalt dat de zaak toch moet plaatsvinden en een andere rechter op de zaak zet geen wijziging in de genoemde schending brengt, nu de processtukken nog steeds niet volledig in het bezit zijn van zijn cliënte. Voorts stelt Zijlstra dat ook mr. Claus partijdig is en het bepaalde in artikel 6 EVRM schendt, nu hij weet dat een procespartij stukken ontbeert die zij in eerste aanleg al van de rechtbank had moeten ontvangen. Daarnaast is gesteld dat de rechtbank de schijn tegen zich heeft door in een zaak, waarin de behandelend rechter is gewraakt, vooruitlopend op een beslissing van de wrakingskamer alvast opnieuw een zitting in de bodemzaak te plannen met een andere rechter. Zijlstra merkt verder op dat mr. Claus stukken meestuurt van de wederpartij zonder nader onderzoek te doen naar de wrakingsgrond die ten grondslag ligt aan het tweede wrakingsverzoek tegen mr. Veen en dat de rechter verantwoordelijk is voor (het handelen) van de griffier.

3.Het standpunt van mr. Claus

3.1.
Mr. Claus heeft schriftelijk aangeven niet te berusten in de wraking. Mr. Claus voert aan dat de voornaamste grond voor het wrakingsverzoek gelegen is in de door Zijlstra gestelde onvolledigheid van het dossier. Naar zijn mening levert dit mogelijke gegeven geen zwaarwegende reden op om te twijfelen aan zijn onpartijdigheid.
Mr. Claus geeft aan dat daar eerst sprake van zou kunnen zijn wanneer hij zou aangeven voornemens te zijn om op basis van dat (beweerdelijk onvolledige) dossier zijn beslissing te geven. Van dat laatste is geen sprake.
Mr. Claus voert verder aan dat hij het argument van Zijlstra, dat de rechtbank de schijn tegen heeft in deze zaak, niet deelt. Hij licht dit nader toe.

4.De beoordeling

De gang van zaken

4.1.
Zijlstra is de gemachtigde van mevrouw [A] in drie (gevoegde) familiezaken met de registratienummers 19/120083/ JE RK 17/355, 19/120107/ JE RK 17/360 en 19/120359/ JE RK 17/397. De zitting in deze zaken was oorspronkelijk bepaald op
17 oktober 2017, met als behandeld rechter mr. T.M.L. Veen. Nadat mr. Veen op 16 oktober 2017 (voor de tweede keer) door Zijlstra was gewraakt, is de zitting in de bodemzaak verplaatst naar 30 oktober 2017, met als behandelend rechter mr. Claus.
De griffier heeft Zijlstra bij brief van 17 oktober 2017 bericht dat het tweede wrakingsverzoek tegen mr. Veen op 24 oktober 2017 om 13.30 door de onderhavige wrakingskamer zou worden behandeld. Daarbij is mede gelet op de hoeveelheid verhinderdata van Zijlstra toepassing gegeven aan artikel 8.2 van het Wrakingsprotocol Rechtbank Noord Nederland (hierna: het wrakingsprotocol), inhoudende dat gelet op de aard van de wrakingsprocedure geen rekening wordt gehouden met verhinderdata.
Vervolgens zijn op 20 oktober 2017 zowel mr. Claus als deze wrakingskamer door Zijlstra gewraakt.
4.2.
Op 23 oktober 2017 heeft de griffier Zijlstra per fax bericht dat het wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer van mr. Veen op de zitting van 24 oktober om 13.30 uur zou worden behandeld. Bij separate fax is aan Zijlstra meegedeeld dat de behandeling van het wrakingsverzoek tegen mr. Claus diezelfde dag om 14.00 uur zou plaatsvinden. Zijlstra is op geen van beide zittingen verschenen.
4.3.
De wrakingskamer stelt vast dat Zijlstra inmiddels vier wrakingsverzoeken bij de rechtbank heeft ingediend: twee tegen mr. Veen (op 3 oktober 2017 en op 16 oktober 2017) en nadat de zitting op 17 oktober 2017 was verplaatst en aan Zijlstra was meegedeeld dat hij de dossier kan inzien één tegen de wrakingskamer in de tweede zaak tegen mr. Veen en één tegen de nieuwe behandelende rechter mr. Claus.
Het eerste wrakingsverzoek van Zijlstra tegen mr. Veen, op de grond dat zij Zijlstra geen inzage heeft willen verschaffen in het procesdossier, is bij beschikking van 13 oktober 2017 door de desbetreffende wrakingskamer (met een andere samenstelling) afgewezen omdat mr. Veen niet betrokken was bij die beslissing en daarvoor niet verantwoordelijk was; zij was met vakantie. De laatste drie wrakingsverzoeken van Zijlstra zijn - kort samengevat - gegrond op het feit dat een nieuwe zitting in de bodemzaak is bepaald, wetende dat Zijlstra stelt over een onvolledig procesdossier te beschikken. Zijlstra verwijt de betrokken rechters en de wrakingskamer - naar de wrakingskamer begrijpt - dat dit hen partijdig maakt en een schending van artikel 6 EVRM oplevert.
4.4.
Het wrakingsverzoek tegen de onderhavige wrakingskamer is - na doorverwijzing op 24 oktober 2017 - door de desbetreffende wrakingskamer bij beschikking van 8 november 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het wrakingsverzoek niet vergezeld is gegaan van een op die wraking betrekking hebbende machtiging van [A] . Voorts heeft die wrakingskamer ten overvloede overwogen dat de door Zijlstra aangevoerde wrakingsgrond niet kan slagen en dat de aan de agendering van de bodemzaak gekoppelde beweerde schending van artikel 6 EVRM niet aan deze wrakingskamer kan worden verweten.
De wrakingskamer acht zich gelet hierop vrij om thans een beslissing te geven op het wrakingsverzoek tegen mr. Claus.
Het wrakingsverzoek
4.5.
Voor de beoordeling van wrakingsverzoeken is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv jo artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van Zijlstra is niet doorslaggevend.
4.6.
De wrakingskamer stelt vast dat in de drie familiezaken (de bodemzaken) geen procesvertegenwoordiging door een advocaat verplicht is. Dit betekent dat ook in een eventuele wrakingsprocedure in persoon of met bijstand van een procesvertegenwoordiger kan worden geprocedeerd. Wanneer die procesvertegenwoordiger niet tevens advocaat is, moet een machtiging, in dit geval verstrekt door [A] , worden overgelegd.
4.7.
De wrakingskamer is niet bekend met een machtiging van Zijlstra door [A] in deze wrakingszaak, betreffende de wraking van mr. Claus. Zijlstra schrijft in het wrakingsverzoek van 20 oktober 2017 dat
ondergetekende(Zijlstra – rb) mr. Claus wraakt. Het wrakingsverzoek is niet mede ondertekend door [A] en gaat ook niet vergezeld van een door [A] afgegeven machtiging die ziet op de onderhavige procedure. Zijlstra heeft het wrakingsverzoek ondertekend als
gemachtigde, zonder te vermelden door wie hij is gemachtigd. Zijlstra is op 24 oktober 2017 om 14.00 uur niet ter zitting verschenen, zodat de wrakingskamer hierover verder geen duidelijkheid heeft kunnen verkrijgen.
4.8.
Gelet op vorenstaande zal de wrakingskamer Zijlstra niet-ontvankelijk verklaren in het wrakingsverzoek.
4.9
Ten overvloede wordt het navolgende overwogen. De grond voor wraking van
mr. Claus lijkt met name te zijn gelegen in het feit dat mr. Claus de zaak wil behandelen, terwijl hij ermee bekend is dat alle processtukken nog niet volledig in het bezit van [A] zijn. Daarnaast is aangegeven dat de rechtbank de schijn tegen heeft nu, voordat de wrakingskamer heeft beslist op het tegen mr. Veen ingediende wrakingsverzoek, welk verzoek betrekking heeft op dezelfde zaak, de behandeling van de (familie)zaak weer is gepland met een andere rechter.
De strekking van het instrument van de wraking is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid.
Uit deze strekking vloeit voort dat het wrakingsinstrument niet is bedoeld als (rechts)middel om een procesrechtelijke beslissing aan te vechten noch als pressiemiddel. Hoger beroep is het rechtsmiddel waarmee tegen een dergelijke beslissing kan worden opgekomen.
Een procesrechtelijke beslissing, als het opnieuw inplannen van een zaak voor een mondelinge behandeling met een andere behandelend rechter, levert in beginsel op zichzelf geen feit of omstandigheid op die de rechterlijke onpartijdigheid raakt. Dit is alleen dan anders, indien een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert (subjectieve partijdigheid), althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (objectieve partijdigheid). De aanvankelijke beslissing om de zitting in de bodemzaak op 30 oktober 2017 plaats te laten vinden vormt op zichzelf geen aanwijzing van subjectieve of objectieve partijdigheid van de rechter. Ook niet indien (de gemachtigde van) een partij de indruk heeft dat hij of zij over een onvolledig dossier beschikt. De vraag of dat zo is en zo ja welke gevolgen daaraan dan moeten worden verbonden, leent zich juist goed voor een bespreking ter zitting. Van strijd met artikel 6 EVRM is dan ook niet gebleken.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
1. verklaart Zijlstra niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van
mr. W.P. Claus;
2. beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan Zijlstra
en mr. W.P. Claus.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, mr. G.J.J. Smits en mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2017. [1]

Voetnoten

1.type: K.W.