ECLI:NL:RBNNE:2017:5135

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
C/19/120650 / KG RK 17/231
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. T.M.L. Veen in civiele procedure

In deze zaak heeft H. Zijlstra, h.o.d.n. Zijlstra Juridisch Advies Buro, op 16 oktober 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. T.M.L. Veen, die betrokken was bij drie familierechtelijke bodemzaken. Zijlstra stelde dat mr. Veen geen uitstel had verleend voor een zitting op 17 oktober 2017, wat volgens hem de rechtsorde schaadde en in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Zijlstra voerde aan dat hij niet over alle benodigde stukken beschikte, wat de onpartijdigheid van de rechter in gevaar zou brengen. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2017 was Zijlstra niet aanwezig, en de wrakingskamer heeft het verzoek vervolgens in behandeling genomen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek niet was ondertekend door Zijlstra's opdrachtgever, [A], en dat er geen machtiging was overgelegd. Hierdoor werd Zijlstra niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De wrakingskamer benadrukte dat een beslissing om een verzoek om uitstel te weigeren een procesrechtelijke beslissing is en niet automatisch duidt op partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen aanwijzingen waren voor subjectieve of objectieve partijdigheid van mr. Veen, en dat het wrakingsverzoek niet op de juiste wijze was ingediend.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rekestnummer: C/19/120650 / KG RK 17/231
Beschikking van 16 november 2017
in de zaak van
H. Zijlstra, h.o.d.n. Zijlstra Juridisch Advies Buro,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek van 16 oktober 2017 van Zijlstra tot wraking van mr. T.M.L. Veen (hierna te noemen: mr. Veen);
- de schriftelijke reactie van 16 oktober 2017 van mr. Veen;
- de uitnodiging van de griffier van 17 oktober 2017 voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op 24 oktober 2017 om 13.30 uur;
- de brief van 20 oktober 2017 van Zijlstra waarin wordt aangegeven dat Zijlstra de in de wrakingskamer benoemde rechters, zijnde ondergetekenden, wraakt;
- de fax van de griffier van 23 oktober 2017, verzonden om 16:13 uur, met de mededeling dat het verzoek tot wraking van wrakingskamer op 24 oktober 2017 om 13.30 uur wordt behandeld;
- de fax van 23 oktober 2017 van Zijlstra dat pagina 3 van de fax van de griffier gedeeltelijk, en dus onleesbaar, is ontvangen;
- de fax van de griffier van 24 oktober 2017, verzonden om 8:19 uur, met de mededeling dat het verzoek tot wraking van wrakingskamer op 24 oktober 2017 om 13.30 uur wordt behandeld;
- de mondelinge behandeling op 24 oktober 2017 van het wrakingsverzoek tegen
mr. Veen, alwaar Zijlstra niet is verschenen;
- de brief van Zijlstra van 25 oktober 2017, waarin hij onder meer heeft bevestigd dat hij de uitnodigingen voor de zittingen van de wrakingskamer van
24 oktober 2017 op 24 oktober 2017 om 23:00 uur heeft ontvangen;
- de fax van de griffier van 26 oktober 2017, waarin Zijlstra is meegedeeld dat de behandeling van het wrakingsverzoek van de wrakingskamer (geregistreerd onder nummer C/19/120712 /KG RK 17/236) is doorverwezen naar een nieuwe, nog samen te stellen, wrakingskamer en dat afhankelijk van de uitkomst van die behandeling zal worden beoordeeld hoe het onderhavige wrakingsverzoek zal worden afgehandeld;
- de brief van de griffier van 7 november 2017, met als bijlage een afschrift van de brief van 31 oktober 2017 van de wrakingskamer, waarin zij aangeeft niet te berusten in het wrakingsverzoek;
- de brief van de griffier van 8 november 2017 voorzien van een afschrift van de beslissing van de wrakingskamer in de zaak met nummer C/19/120712 /KG RK 17/236, betreffende de wraking van de wrakingskamer.
1.2.
De wrakingskamer heeft, gelet op de beslissing in de zaak met nummer C/19/120712 /KG RK 17/236 betreffende het wrakingsverzoek van de wrakingskamer waarbij Zijlstra niet-ontvankelijk is verklaard, het onderhavige wrakingsverzoek weer in behandeling genomen.

2.Het standpunt van Zijlstra

2.1.
Zijlstra geeft aan dat hij mr. Veen, die de drie familierechtelijke bodemzaken van mevrouw [A] (zaaknummers 19/120359/JE RK 17/397, 19/120083/ JE RK 17/355 en 19/120107/ JE RK 17/360) zal behandelen op de zitting van 17 oktober 2017, wraakt nu zij geen uitstel heeft verleend. Zijlstra stelt dat hierdoor de rechtsorde wordt geschaad en artikel 6 EVRM wordt geschonden, nu 'belanghebbende' uit de verkregen dossiers heeft kunnen vaststellen dat de rechtbank haar een onvolledig dossier heeft opgestuurd. Voorts is gesteld dat het laten doorgaan van een zitting, zonder dat een der partijen beschikt over alle stukken, ook een schending van artikel 6 EVRM oplevert. Zijlstra licht dit nader toe. Zijlstra stelt verder dat vast staat dat de behandelend rechter wel betrokken is geweest bij het verzoek om verstrekking van het dossier en dat dit niet is onderzocht door de wrakingskamer die het vorige wrakingsverzoek tegen mr. Veen heeft behandeld. Dit, nu uit de beschikking van 13 oktober 2017 van die wrakingskamer niet blijkt dat zij toen afwezig was, zodat zij om die reden als partijdig kan worden aangemerkt. Daarnaast wijst Zijlstra er op dat in de desbetreffende beschikking uitlatingen van het tussen hem en [B] van de rechtbank gevoerde telefoongesprek zijn opgenomen, terwijl [B] in zijn faxbericht van 16 oktober 2017 een verkeerd beeld geeft van dit gesprek. Zijlstra licht dit nader toe. Zijlstra stelt in dit verband - kort gezegd - dat de rechtbank de gemaakte afspraken niet nakomt.

3.Het standpunt van mr. Veen

3.1.
Mr. Veen heeft schriftelijk aangegeven niet te berusten in de wraking. Zij neemt aan dat, nu Zijlstra geen zaaknummers heeft vermeld, het wrakingsverzoek betrekking heeft op alle zaken die op de zitting van 17 oktober 2017 zullen worden behandeld.
Mr. Veen voert verder aan dat de grond voor de wraking - geen uitstel verlenen voor de zitting van 17 oktober 2017 - een procedurele beslissing betreft en dat het feit dat die beslissing anders luidt dan is verzocht niet met zich brengt dat de rechter die deze beslissing neemt bevooroordeeld is.
Overigens heeft zij aangevoerd dat de oproepen voor de zitting op 17 oktober 2017 op 21 september 2017 zijn verzonden, zodat het opmerkelijk te noemen is dat Zijlstra de dossiers op een datum gelegen na 17 oktober 2017 zou willen inzien. Mr. Veen herhaalt
- voor zover dit nog ter zake doet - dat zij van het verzoek tot inzage in de dossiers pas na haar terugkeer van vakantie heeft vernomen. Mr. Veen gaat niet in op de opmerkingen van Zijlstra voor zover deze betrekking hebben op [B] en zij laat de slotvraag van Zijlstra onbeantwoord.

4.De beoordeling

4.1.
Voor de beoordeling van wrakingsverzoeken is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv jo artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.2.
De wrakingskamer stelt vast dat in de drie familiezaken (de bodemzaken) geen procesvertegenwoordiging door een advocaat verplicht is. Dit betekent dat ook in een eventuele wrakingsprocedure in persoon of met bijstand van een procesvertegenwoordiger kan worden geprocedeerd. Wanneer die procesvertegenwoordiger niet tevens advocaat is, moet een machtiging, in dit geval verstrekt door [A] , worden overgelegd.
4.3.
De wrakingskamer is niet bekend met een machtiging van Zijlstra door [A] in deze wrakingszaak, betreffende de (tweede) wraking van mr. Veen. Zijlstra schrijft in het wrakingsverzoek van 16 oktober 2017 dat
ondergetekende(Zijlstra – rb) mr. Veen wraakt. Het wrakingsverzoek is niet mede ondertekend door [A] en gaat ook niet vergezeld van een door [A] afgegeven machtiging die ziet op de onderhavige procedure. Zijlstra heeft het wrakingsverzoek ondertekend als
gemachtigde, zonder te vermelden door wie hij is gemachtigd. Zijlstra is op 24 oktober 2017 niet ter zitting verschenen, zodat de wrakingskamer hierover verder geen duidelijkheid heeft kunnen verkrijgen.
4.4.
Gelet op vorenstaande zal de wrakingskamer Zijlstra niet-ontvankelijk verklaren in het wrakingsverzoek.
4.5.
Ten overvloede wordt overwogen dat een beslissing om een verzoek om uitstel van een zitting te weigeren een procesrechtelijke beslissing is. De strekking van het instrument van de wraking is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Uit deze strekking vloeit voort dat het wrakingsinstrument niet is bedoeld als (rechts)middel om een procesrechtelijke beslissing aan te vechten noch als pressiemiddel. Hoger beroep is het rechtsmiddel waarmee tegen een dergelijke beslissing kan worden opgekomen.
Een procesrechtelijke beslissing levert in beginsel op zichzelf geen feit of omstandigheid op die de rechterlijke onpartijdigheid raakt.
Dit is alleen dan anders, indien een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert (subjectieve partijdigheid), althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (objectieve partijdigheid). De aanvankelijke beslissing van mr. Veen om de zitting in de bodemzaak op 17 oktober 2017 door te laten gaan, vormt op zichzelf dan ook geen aanwijzing van subjectieve of objectieve partijdigheid van de rechter. Ook niet indien (de gemachtigde van) een partij de indruk heeft dat hij of zij over een onvolledig dossier beschikt. De vraag of dat zo is en zo ja welke gevolgen daaraan dan moeten worden verbonden, leent zich juist goed voor bespreking ter zitting. Van strijd met artikel 6 EVRM is dan ook niet gebleken.
4.6.
Aan hetgeen Zijlstra verder over het eerste wrakingsverzoek van mr. Veen naar voren heeft gebracht gaat de wrakingskamer voorbij nu dat betrekking heeft op de beslissing van de wrakingskamer van 13 oktober 2017. Daartegen loopt een hoger beroep.
4.7.
De wrakingskamer overweegt ten slotte dat, nu moet worden vastgesteld dat het verzoek niet door een partij is ingediend als bedoeld in Hoofdstuk 9.1 aanhef en sub a van het Wrakingsprotocol, een hernieuwde behandeling ter zitting wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid achterwege kan blijven.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
1. verklaart Zijlstra niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mr. Veen;
2. beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan Zijlstra en mr. Veen.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, mr. G.J.J. Smits en mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2017. [1]

Voetnoten

1.type: K.W.