ECLI:NL:RBNNE:2017:5134

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
C/19/120712 / KG RK 17/236
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de wrakingskamer in civiele procedure met betrekking tot onpartijdigheid

In deze zaak heeft H. Zijlstra, h.o.d.n. Zijlstra Juridisch Advies Buro, op 20 oktober 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen de wrakingskamer, bestaande uit de rechters F.P. Dresselhuys-Doeleman, G.J.J. Smits en M.E. van Rossum. Dit verzoek volgde op een eerder wrakingsverzoek dat Zijlstra had ingediend tegen mr. T.M.L. Veen. Zijlstra betoogde dat de rechters in de wrakingskamer partijdig waren, omdat zij een andere zaak niet op dezelfde datum hadden geagendeerd en omdat de behandeling van de zaak met een andere rechter doorgang vond, ondanks de gewraakte rechter. Hij stelde dat dit in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat er sprake was van een onvolledig procesdossier.

De wrakingskamer heeft het verzoek op 24 oktober 2017 behandeld, maar er was niemand verschenen. De wrakingskamer heeft vervolgens besloten niet in te stemmen met het wrakingsverzoek, omdat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid of vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft verder opgemerkt dat een schriftelijk wrakingsverzoek vergezeld moet gaan van een machtiging van de cliënt, wat in dit geval ontbrak. Hierdoor werd Zijlstra niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

De wrakingskamer heeft ook overwogen dat Zijlstra misbruik maakte van het wrakingsinstrument om de voortgang van de bodemzaak te belemmeren. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 8 november 2017, waarbij de wrakingskamer de verzoeker niet-ontvankelijk verklaarde in zijn verzoek tot wraking en bepaalde dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rekestnummer: C/19/120712 / KG RK 17/236
Beschikking van 8 november 2017
in de zaak van
H. Zijlstra, h.o.d.n. Zijlstra Juridisch Advies Buro,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Dhr. Zijlstra, (hierna te noemen: Zijlstra) heeft bij faxbericht, ontvangen ter griffie op 20 oktober 2017, een wrakingsverzoek ingediend tegen de wrakingskamer, waarin mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, mr. G.J.J. Smits en mr. M.E. van Rossum zitting hebben, welke wrakingskamer is samengesteld in verband met de behandeling van het door Zijlstra op 16 oktober 2017 ingediende wrakingsverzoek met betrekking tot mr. T.M.L.Veen. Genoemd wrakingsverzoek is geregistreerd onder nummer C/19/120650 / KG RK 17-231.
1.2.
De wrakingskamer heeft het op 20 oktober 2017 ontvangen verzoek behandeld op de zitting van 24 oktober 2017. Ter zitting is niemand verschenen.
1.3.
Aangezien de wrakingskamer niet heeft berust in de wraking is een nieuwe wrakingskamer samengesteld om het tegen de wrakingskamer gerichte wrakingsverzoek verder te behandelen.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Zijlstra stelt dat de rechters in de wrakingskamer, die het door hem ingediende tweede wrakingsverzoek tegen mr. Veen, behandelen partijdig zijn omdat zij ten onrechte de zaak met registratienummer 19/120359 /JE RK 17/397 niet ook op deze datum hebben gezet, terwijl de rechter in deze zaak eveneens was gewraakt. Voorts is gesteld dat deze rechters ook partijdig zijn omdat zij hebben bepaald dat de behandeling van voornoemde zaak gewoon doorgang kon vinden, omdat daar een andere rechter op is gezet dan de gewraakte rechter. Laatstgenoemde rechter is gewraakt omdat er strijdigheid is met artikel 6 EVRM, omdat er processtukken die naar een procespartij zijn gegaan ontbreken en het procesdossier derhalve onvolledig is. Zijlstra stelt dat de wrakingskamer partijdig is, nu strijdigheid met artikel 6 EVRM wordt gehonoreerd. Ook is gesteld dat het advies van de wrakingskamer om ter zitting van 30 oktober 2017 de ontbrekende stukken aan mr. W.P. Claus voor te leggen en dan om uitstel te vragen en indien hij weigert, hem dan te wraken onjuist is en de schijn wekt dat een einddatum heiliger is dan een eerlijk proces. In dit verband wordt gewezen op jurisprudentie. Zijlstra schetst vervolgens de gang van zaken en stelt - kort gezegd - dat uit dat relaas blijkt dat de rechtbank een loopje neemt met burgers.

3.Het standpunt van de wrakingskamer

3.1.
De wrakingskamer heeft - kort gezegd - aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek, nu de door Zijlstra aangevoerde gronden niet de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid van de wrakingskamer. De wrakingskamer heeft dit nader toegelicht.

4.De beoordeling

4.1.
Voor de beoordeling van wrakingsverzoeken is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv jo artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.2.
De wrakingskamer stelt vast dat in de drie familiezaken (de hoofdzaken) geen procesvertegenwoordiging door een advocaat verplicht is. Dit betekent dat ook in een eventuele wrakingsprocedure in persoon of met bijstand van een procesvertegenwoordiger kan worden geprocedeerd. Wanneer die procesvertegenwoordiger niet tevens advocaat is, moet een machtiging, in dit geval verstrekt door [naam] , worden overgelegd. De wrakingskamer is van oordeel dat een schriftelijk wrakingsverzoek door een beweerdelijk gemachtigde van [naam] , vergezeld dient te gaan van een op die wraking betrekking hebbende machtiging. Een schriftelijk wrakingsverzoek is een procesinleidend stuk en duidelijk dient te blijken dat het bevoegdelijk wordt ingediend.
4.3.
De wrakingskamer is niet bekend met een machtiging van Zijlstra door [naam] in deze derde wrakingszaak, betreffende de wraking van de wrakingskamer in de tweede wrakingszaak. Zijlstra schrijft in het wrakingsverzoek van 20 oktober 2017 dat
ondergetekende(Zijlstra – rb) de wrakingskamer wraakt. Het wrakingsverzoek is niet mede ondertekend door [naam] en gaat ook niet vergezeld van een door [naam] afgegeven machtiging die ziet op de onderhavige procedure. Zijlstra heeft het wrakingsverzoek ondertekend als
gemachtigde, zonder te vermelden door wie hij is gemachtigd.
4.4.
Gelet op vorenstaande zal de wrakingskamer Zijlstra niet-ontvankelijk verklaren in het wrakingsverzoek.
4.5.
Ten overvloede overweegt de wrakingskamer dat de door Zijlstra aangevoerde wrakingsgrond niet kan slagen. De door hem gewraakte wrakingskamer heeft niet, zoals Zijlstra kennelijk veronderstelt, de hoofdzaak 17-397 geagendeerd; zij heeft daartoe ook niet de bevoegdheid. De aan die agendering door Zijlstra gekoppelde door hem beweerde schending van artikel 6 EVRM kan daarom de wrakingskamer ook niet worden verweten.
4.6.
Gelet hierop en op hetgeen Zijlstra aan het wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer ten grondslag heeft gelegd, is de wrakingskamer van oordeel dat Zijlstra in dit geval misbruik maakt van het wrakingsinstrument als bedoeld in artikel 10.1 van het Wrakingsprotocol Rechtbank Noord-Nederland (hierna Wrakingsprotocol) teneinde de voortgang van de bodemzaak te belemmeren. Zij zal daarom bepalen dat een volgend wrakingsverzoek in de bodemzaak en in de beide andere zaken waarop het wrakingsverzoek ziet (19/120359 /JE RK 17/397, 19/120083/ JE RK 17/355 en 19/120107/ JE RK 17/360))niet in behandeling zal worden genomen.
4.7.
Gelet op het voorgaande zal de wrakingskamer Zijlstra niet-ontvankelijk in zijn verzoek verklaren.
4.8.
De wrakingskamer overweegt verder dat, nu moet worden vastgesteld dat het verzoek niet door een partij is ingediend als bedoeld in Hoofdstuk 9.1 aanhef en sub a van het Wrakingsprotocol, een behandeling ter zitting wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid achterwege kan blijven.

5.De beslissing

1. verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de wrakingskamer, bestaande uit F.P. Dresselhuys-Doeleman, mr. G.J.J. Smits en mr. M.E. van Rossum;
2. bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de bodemzaak en in de beide andere zaken waarop het wrakingsverzoek ziet (19/120359 /JE RK 17/397, 19/120083/ JE RK 17/355 en 19/120107/ JE RK 17/360))niet in behandeling zal worden genomen;
3. beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker en de leden van de wrakingskamer als voornoemd.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.T. Terpstra, voorzitter, mr. C.M.M. Oostdam en M.A.A. van Capelle, in het openbaar uitgesproken op 8 november 2017 en door de voorzitter en de griffier ondertekend.