In deze zaak heeft H. Zijlstra, h.o.d.n. Zijlstra Juridisch Advies Buro, op 20 oktober 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen de wrakingskamer, bestaande uit de rechters F.P. Dresselhuys-Doeleman, G.J.J. Smits en M.E. van Rossum. Dit verzoek volgde op een eerder wrakingsverzoek dat Zijlstra had ingediend tegen mr. T.M.L. Veen. Zijlstra betoogde dat de rechters in de wrakingskamer partijdig waren, omdat zij een andere zaak niet op dezelfde datum hadden geagendeerd en omdat de behandeling van de zaak met een andere rechter doorgang vond, ondanks de gewraakte rechter. Hij stelde dat dit in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat er sprake was van een onvolledig procesdossier.
De wrakingskamer heeft het verzoek op 24 oktober 2017 behandeld, maar er was niemand verschenen. De wrakingskamer heeft vervolgens besloten niet in te stemmen met het wrakingsverzoek, omdat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid of vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft verder opgemerkt dat een schriftelijk wrakingsverzoek vergezeld moet gaan van een machtiging van de cliënt, wat in dit geval ontbrak. Hierdoor werd Zijlstra niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
De wrakingskamer heeft ook overwogen dat Zijlstra misbruik maakte van het wrakingsinstrument om de voortgang van de bodemzaak te belemmeren. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 8 november 2017, waarbij de wrakingskamer de verzoeker niet-ontvankelijk verklaarde in zijn verzoek tot wraking en bepaalde dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zou worden genomen.