ECLI:NL:RBNNE:2017:5107

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
15 januari 2018
Zaaknummer
C/19/119299 / JE RK 17-256
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming wijziging verblijfplaats van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 5 juli 2017 uitspraak gedaan in een verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) Jeugdbescherming Noord om toestemming te verlenen voor de wijziging van het verblijf van de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De minderjarigen waren onder toezicht gesteld en verbleven in pleeggezinnen. De GI stelde dat de moeder van de kinderen haar opvoedvaardigheden had verbeterd en dat er geen veiligheidsrisico's meer waren, waardoor terugplaatsing naar de moeder in het belang van de kinderen zou zijn.

De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en heeft de betrokken partijen gehoord, waaronder de pleegouders en de GI. De pleegouders van [minderjarige 2] gaven aan zich niet te verzetten tegen het verzoek, maar ook niet in te stemmen. De pleegouders van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] waren van mening dat de terugplaatsing te vroeg was en dat er onvoldoende duidelijkheid was over de opvoedingsvaardigheden van de moeder en de situatie waarin de kinderen zouden komen te verkeren.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de GI onvoldoende had aangetoond dat de moeder in staat was om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Er waren zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, hun hechting aan de pleegouders en de stabiliteit van de thuissituatie bij de moeder. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI afgewezen, met de overweging dat de terugplaatsing te vroeg en niet goed voorbereid leek te zijn. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarigen, waarbij de kinderrechter de noodzaak van een zorgvuldige en geleidelijke overgang benadrukte.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaakgegevens : C/19/119299 / JE RK 17-256
datum uitspraak: 5 juli 2017

beschikking toestemming wijziging verblijfplaats

in de zaak van

Jeugdbescherming Noord | Drenthe, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Assen,
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 4] .
De kinderrechter merkt voorts als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

wonende op een geheim bij de kinderrechter bekend adres,

[pleegouders 1] van [minderjarige 1] ,

wonende op een geheim bij de kinderrechter bekend adres,

[pleegouders 2] van [minderjarige 2] ,

wonende op een geheim bij de kinderrechter bekend adres,
[pleegouders 3]van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ,
wonende op een geheim bij de kinderrechter bekend adres,
en als informant worden aangemerkt:
[de vader],
wonende op een geheim bij de kinderrechter bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI ingekomen bij de griffie op 14 juni 2017;
- het schrijven met bijlage van mr. E. Henkelman, ingediend namens de pleegouders van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , van 29 juni 2017, ingekomen bij de griffie op 29 juni 2017;
- het door de pleegvader van [minderjarige 2] ter zitting overgelegde schrijven.
Op 5 juli 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de pleegvader van [minderjarige 2] ,
- Mevrouw [V] en mevrouw [H] , namens de GI.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de moeder,
- de vader,
- de pleegouders van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ,
- de pleegouders van [minderjarige 1] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] wonen in een pleeggezin.
Bij beschikking van 3 mei 2017 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verlengd tot 18 november 2017. De kinderrechter heeft bij deze beschikking tevens machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verlengd tot 18 november 2017.

Het verzoek

De GI heeft verzocht toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] naar moeder. Ter zitting heeft de GI aangegeven dat het verzoek ook [minderjarige 1] betreft.

Het standpunt van verzoeker

Vader en moeder hebben beide de mogelijkheid gekregen om met de kinderen klinisch opgenomen te worden bij Accare. Doel van de opname was het in beeld krijgen van de opvoedingsvaardigheden van ouders, teneinde een perspectief bepaling te kunnen doen voor de kinderen. In april 2017 is moeder 2,5 week naar Accare geweest. Naar aanleiding van de positieve bevindingen van Accare is de GI van mening dat terugplaatsing naar moeder in het belang van de kinderen is, daarom wil de GI het traject van terugplaatsing graag in gang gaan zetten. Jugendambt is in Duitsland betrokken. De hulpverleners komen regelmatig langs bij moeder en zijn op dit moment positief over de thuissituatie bij moeder. Deze hulpverlening kan intensiever ingezet worden wanneer de kinderen ook thuis komen wonen. De GI gaat samen met het Jugendambt een plan opstellen waarin komt te staan wat er allemaal moet gebeuren voordat de kinderen terugkomen. In dit plan wordt ook besproken hoe de hulpverlening er uit gaat zien wanneer de kinderen weer bij moeder wonen. Tijdens de zitting van 3 mei 2017 is dit besproken met de kinderrechter. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is verlengd zodat er mogelijk een traject ingezet kan worden waarbij er gewerkt wordt naar een terugplaatsing.
Ter zitting hebben mevrouw [V] en mevrouw [H] verklaard dat dat moeder zich positief laat zien. Ze is leerbaar. De gezinsvoogden geven aan dat de zorgen die destijds zijn geuit voornamelijk uit de relatie met vader voortkwamen. Moeder heeft daar niet tegen kunnen opboksen. De gezinsvoogden twijfelen niet aan de expertise van Accare. Volgens Accare lukte het moeder aansluiting te vinden bij de kinderen.
Voorts voeren de gezinsvoogden aan dat Jugendambt betrokken is bij moeder. Ze komen onverwachts langs en ze zien geen misstanden. Jugendambt kan 10 tot 16 uur per week begeleiding bieden. Het lijkt op de begeleiding die Tien voor Toekomst biedt. Er zal nog een onderzoek plaatsvinden waar extra begeleiding nodig is. Jugendambt zou de overdracht niet accepteren als de situatie bij moeder niet goed was. De scholen beginnen in Duitsland op 4 augustus. De gezinsvoogden zien graag dat de kinderen dan bij moeder geplaatst zijn.
De gezinsvoogden geven aan dat ze de zorgen begrijpen maar dat er nu een andere situatie is. Alle zorgen kunnen volgens de GI veilig worden weggezet. Bij het langer wachten met het terugplaatsen van de kinderen, ontstaan er mogelijk problemen met de hechting.

Het standpunt van belanghebbende

Het standpunt van de pleegouders van [minderjarige 2]
De pleegvader van [minderjarige 2] heeft ter zitting verklaard dat zij zich niet verzetten tegen het verzoek maar dat zij er ook zeker niet mee instemmen. De pleegouders hebben de zorgen op papier gezet. Het schrijven is ter zitting overgelegd en door pleegvader mondeling toegelicht.
[minderjarige 2] verblijft 15 maanden bij het pleeggezin. [minderjarige 1] heeft er ruim een jaar gewoond. Toen [minderjarige 2] bij pleegouders kwam was hij acht jaar oud. Toch kende hij de dagen van de week niet, kon hij de maanden van het jaar niet opnoemen, kon hij niet lezen en niet schrijven. Ter zitting heeft de pleegvader er aan toegevoegd dat [minderjarige 2] ook niet wist wanneer hij jarig is. Pleegouders vragen zich af in hoeverre de kinderen onderwijs hebben gevolgd.
Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] hadden veel kennis van drugs, bijvoorbeeld over hoe je een naald moest inbrengen. Daarnaast liet [minderjarige 2] in eerste instantie bijzonder gedrag zien, zoals erg druk, nadoen van seksuele handelingen, veroorzaken van confrontaties, etcetera. Naar aanleiding hiervan is hij onderzocht bij het MOC van Yorneo, waar hechtingsproblematiek werd vermoed. De oorzaak van de hechtingsproblematiek is niet onderzocht, maar er zijn wel vermoedens.
De pleegouders hebben zorgen over of moeder een toekomst kan bieden voor de kinderen. Moeder is analfabeet en er is te weinig duidelijkheid over waar de achterstanden bij [minderjarige 2] zijn ontstaan. Daarnaast maken pleegouders zich zorgen over de relatie tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Sinds [minderjarige 1] bij andere pleegouders woont is [minderjarige 2] zijn gedrag veranderd. Hij is rustiger, vertoont minder agressie, is zekerder van zichzelf en heeft betere schoolprestaties. Pleegouders hebben daarom grote zorgen over [minderjarige 2] , als de kinderen weer bij elkaar worden gebracht.
Na het traject bij Accare was [minderjarige 2] extreem moe. [minderjarige 2] gaf aan dat hij en [minderjarige 1] om 3 uur 's nachts nog achter de computer zaten en dat dat mocht van moeder. Bovendien merkt pleegvader op dat moeder tegen de kinderen heeft gezegd dat ze goed hun best moesten doen. [minderjarige 2] heeft geen teleurstelling getoond toen hij terugkwam bij pleegouders. Voorts merkt pleegvader op dat er geen evaluatie is geweest met de pleegouders. Het was volgens hem van belang geweest om ook de verhalen van de kinderen in het rapport mee te nemen. Binnen twee dagen na het traject kregen pleegouders de beslissing.
Het standpunt van de pleegouders van [minderjarige 3] en [minderjarige 4]
Mr. Henkelman heeft in zijn schrijven gesteld dat de pleegouders de mogelijkheid van het blokkaderecht hebben overwogen. Formeel zullen zij hier geen gebruik van maken. De pleegouders zijn van oordeel dat na een beperkt onderzoek van twee weken is vastgesteld dat de kinderen teruggeplaatst kunnen worden bij moeder. Na een intensieve periode zien zij een stijgende lijn in de ontwikkeling van de kinderen. De pleegouders hebben zorgen omdat er geen duidelijkheid is wanneer de kinderen teruggaan, er geen duidelijkheid is over de woonplaats en school. Pleegouders merken op dat de kinderen de Duitse taal niet meer machtig zijn. Bovendien stellen de pleegouders dat zij niets kunnen met de afweging dat als moeder toch de verzorging niet op zich kan nemen er opnieuw een uithuisplaatsing zal volgen. Tevens heeft moeder, zo stellen pleegouders, de kinderen beloftes gedaan waardoor pleegouders twijfelen of terugplaatsing in het belang van de kinderen is. Pleegouders hadden liever gezien dat de uithuisplaatsing met een jaar verlengd zou worden en dat in het daarop volgende jaar, middels het voorzichtig opstarten van onbegeleide omgang, de kinderen in een weekend naar hun moeder toe zouden gaan, waarbij na het weekend zou kunnen worden gekeken of de standaard verzorging, de basis verzorging en dergelijke op orde zou zijn. Pleegouders zijn op geen enkele wijze gelukkig met de voorliggende gang van zaken, noch met de kennelijke gok die Jeugdzorg neemt om vanuit een situatie dat er begeleide omgang plaatsvindt, bij uitermate kwetsbare kinderen die in hun jonge leven zeer veel hebben meegemaakt, over te gaan tot beëindiging van de uithuisplaatsing, zonder dat er zicht bestaat over de vraag of moeder de verzorging daadwerkelijk aan kan. Met dusdanig kwetsbare kinderen dient geen risico te worden genomen.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:265i lid 1 van het Burgerlijk Wetboek behoeft de GI toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van de minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. De kinderrechter stelt allereerst vast dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] gedurende ten minste één jaar door de pleegouder(s) worden opgevoed en verzorgd. Hieruit vloeit voort dat de GI instemming behoeft.
Ingevolgd het tweede lid van dit artikel wordt de toestemming door de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling verleend en slechts afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zijn wegens een instabiele opvoedsituatie, resulterend in lichamelijke en emotionele verwaarlozing in een pleeggezin geplaatst. In de huidige pleeggezinnen hebben zij een positieve ontwikkeling doorgemaakt en zijn zij opgenomen in het gezinssysteem.
Volgens de GI heeft de moeder in de achterliggende periode aan haar persoonlijke problematiek gewerkt en met behulp van hulpverlening haar opvoedvaardigheden vergroot. Naar de mening van de GI zijn er geen veiligheidsrisico's meer in de thuissituatie bij de moeder waardoor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] weer bij de moeder geplaatst kunnen worden.
De kinderrechter is hiervan echter door zowel de overgelegde stukken als de behandeling ter zitting nog niet overtuigd en overweegt hiertoe als volgt.
Allereerst merkt de kinderrechter op dat in het verzoek gesteld is dat de pleegouders van [minderjarige 2] hebben ingestemd met het verzoek. Ter zitting is gebleken dat de pleegouders niet instemmen, maar zich niet zullen verzetten. Naar het oordeel van de kinderrechter sluit dit niet op elkaar aan en had de GI de visie van de pleegouders anders moeten verwoorden.
Ten tijde van de uithuisplaatsing waren er zeer grote zorgen over de kinderen. Zowel emotioneel als lichamelijk waren de kinderen enorm verwaarloosd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] lieten ongeremd en grenzeloos gedrag zien en hadden een enorme leerachterstand. Bovendien vertoonden ze gedragsproblematiek wat zich uitte in onder meer agressie. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] kwamen zonder kleren, angstig bij pleeouders wonen. Zij waren niet bekend met zaken als op tijd naar bed gaan, tandenpoetsen, douchen en na het douchen schone kleren aan, bij tafel eten, en weten dat je boodschappen niet zomaar mag meenemen uit de winkel, maar dat je daarvoor moet betalen. Ook zijn er zorgen geuit over mogelijk seksueel misbruik.
De GI heeft besloten om het toetsen van de opvoedingsvaardigheden van moeder te beleggen bij Accare. Dit is niet gedaan uit het oogpunt dat Accare het meest zorgvuldige en kwalitatief beste onderzoek zou verrichten, maar vanwege het feit dat de verzekering van de moeder een opname in de Bron of Ruyterstee niet vergoedt. Financiën mogen, zeker gezien de ernst van de situatie waarin de kinderen zijn aangetroffen, geen reden zijn om van een opname in een gespecialiseerde organisatie af te zien. Bovendien blijkt uit het verslag van Accare dat sprake was van een gezinsbehandeling. Dit lijkt niet hetzelfde te zijn als een beoordeling van de opvoedingsvaardigheden van moeder. Vast is komen te staan dat tijdens de opname van Accare er slechts gedurende de dag en niet continue toezicht is geweest. Uit het verslag van Accare blijkt dat het gezin in de tweede week van de opname veel activiteiten heeft ondernomen. Het is niet duidelijk of deze activiteiten zijn geobserveerd. Zeker gezien het feit dat, zowel de pleegouders van [minderjarige 2] als de pleegouders van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zorgen hebben geuit over het traject, de evaluatie en het daaruit voortvloeiende oordeel, vraagt de kinderrechter zich dan ook af in hoeverre er een gedegen onderzoek is verricht naar de opvoedingsvaardigheden van moeder. Gezien de kwetsbaarheid van de kinderen en hun voorgeschiedenis en de verregaande conclusies die aan het eindoordeel van het onderzoek worden bevinden, had niet volstaan kunnen worden met een onderzoek van deze beperkte omgang. Daar komt bij dat de omgang tussen moeder en de kinderen tot op heden nog steeds beperkt is in duur en frequentie en er geen slaapmomenten bij moeder zijn geweest in de afgelopen maanden. Het had in de lijn der verwachting gelegen dat de GI eerst de omgang tussen moeder en de kinderen had uitgebreid in tijd en duur, alvorens een terugplaatsing naar moeder überhaupt aan de orde komt.
Nog los van het feit dat de kinderrechter van oordeel is dat de opvoedingsvaardigheden van moeder onvoldoende duidelijk zijn geworden, is ter zitting gebleken dat indien er wel toestemming zou worden verleend voor een terugplaatsing, er nog geen zicht is op een geschikte woonruimte voor moeder en de zes kinderen. In de huidige woning van moeder is geen ruimte om de kinderen ieder een eigen plek te geven. In de huidige gezinssamenstelling van moeder draagt zij zorg voor een baby en een bijna meerderjarige zoon. Bovendien is vast komen te staan dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] samen een dynamische omgeving creëren, waarbij met name de ontwikkeling van [minderjarige 2] is gestagneerd. Niet voor niets is [minderjarige 1] in een ander pleeggezin geplaatst. De kinderrechter vraagt zich af of de GI zich voldoende realiseert welke belasting het voor moeder met zich meebrengt als alle kinderen tegelijk weer bij moeder geplaatst worden en welke gevolgen dit kan hebben voor de ontwikkeling van de kinderen.
Zowel de pleegouders van [minderjarige 2] als van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] hebben zorgen geuit over de schoolgang van de kinderen voor de uithuisplaatsing. Het door de GI aangedragen argument dat de kinderen in Duitsland pas vanaf zes jaar naar school gaan, acht de kinderrechter niet een afdoende verklaring voor de zeer grote leerachterstand die de oudste kinderen hadden op het moment van de uithuisplaatsing. [minderjarige 2] was al acht jaar oud toen hij in het pleeggezin kwam en bleek toen niet te beschikken over basale vaardigheden. Het leren van bijvoorbeeld de dagen van de week, maanden en klokkijken acht de kinderrechter niet alleen een taak van een school, maar ook van de ouders. Beide pleegouders hebben aangegeven dat zij zich zorgen maken over de ontwikkeling van de kinderen, nu er pas na intensieve begeleiding zowel op school als thuis, een stijgende lijn zichtbaar is. Dat moeder analfabeet is, en dat hier nog een passend traject op ingezet moet worden, acht de kinderrechter zorgelijk.
Duidelijk is dat de kinderen zich hebben gehecht aan de pleegouders. Weggaan uit de vertrouwde omgeving zal heel ingrijpend zijn. Het leven van de kinderen wordt in Duitsland, alleen al rekening houdend met een andere cultuur en taal, heel anders. Dit hoeft op zich niet in strijd te zijn met de belangen van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , als duidelijk zou zijn dat moeder over voldoende opvoedingsvaardigheden beschikt en zaken als school, woning en dergelijke goed geregeld zijn. Echter, gelet op de onrust die de verhuizing voor de kinderen met zich zal brengen is een warme overdracht, waarbij voldoende tijd moet zijn om bij het huidige pleeggezin tot een goede afronding te komen, noodzakelijk. Daarvan is echter geen sprake geweest. Op het door de GI aangedragen argument dat in Duitsland de school begin augustus 2017 weer start, wat een mooi moment voor de kinderen zou zijn om in te stromen, heeft de kinderrechter een andere visie. De kinderrechter is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat de terugplaatsing door de GI overhaast en niet goed voorbereid lijkt te zijn.
Na alles zorgvuldig in overweging genomen te hebben acht de kinderrechter het voorgenomen besluit van de GI om de kinderen terug te plaatsen bij moeder te vroeg genomen. De kinderrechter is van oordeel dat het verzoek in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] dient te worden afgewezen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.R. Eising, kinderrechter, in tegenwoordigheid van H. Bijkerk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden