ECLI:NL:RBNNE:2017:5090

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2017
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
C/18/177362 / PR RK 17-242
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet tijdig ingediend, verzoeker niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 juli 2017 een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die in persoon procedeerde. Het verzoek tot wraking was ingediend tegen mr. E.J. Oostdijk, die de hoofdprocedure behandelde. De verzoeker had zijn wrakingsverzoek op 5 juli 2017 ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit verzoek niet tijdig was ingediend. Volgens artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond waarom het verzoek pas op 5 juli 2017 was ingediend, terwijl de grond voor het wrakingsverzoek was gebaseerd op een tussenvonnis van 8 maart 2017. Dit leidde tot de slotsom dat de verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot wraking.

De rechtbank benadrukte dat er geen aanleiding was voor een mondelinge behandeling, aangezien het verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de rechtbank bepaalde dat het proces in de hoofdzaak zou worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De griffier werd opgedragen om onverwijld mededeling van deze beslissing te doen aan de verzoeker, de rechter mr. E.J. Oostdijk en de andere betrokken partij.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige wrakingskamer
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/177362 / PR RK 17-242
Beslissing van 21 juli 2017
op het verzoek van
[naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna te noemen [verzoeker] ,
in persoon procederende.

1.De procedure

1.1.
Bij brief d.d. 4 juli 2017, ontvangen op 5 juli 2017, heeft [verzoeker] het verzoek tot wraking ingediend van mr. E.J. Oostdijk, die de procedure van [naam] tegen [verzoeker] met zaaknummer C/18/138476/ HA ZA 13-8 heeft behandeld als rechter.
1.2.
Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. P.J. Duinkerken,
mr. P. Molema en mr. S. Dijkstra.

2.2. Beoordeling

2.1.
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 37, eerste lid, Rv wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit laatstbedoelde artikellid borgt daarmee dat het ernstige gebrek dat aan de behandeling van een zaak kleeft wanneer de onpartijdigheid van een rechter in twijfel wordt getrokken, direct kenbaar wordt gemaakt.
2.2.
In de wetsgeschiedenis van artikel 37, eerste lid, Rv (MvT,
Kamerstukken II1999/00, 26 855, nr. 3, p. 66) staat dienaangaande dat een wrakingsverzoek kan worden ingediend in elke stand van het geding, dus ook nog na afloop van de behandeling. Het is namelijk zeer wel mogelijk dat dan pas feiten of omstandigheden blijken waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit de toelichting volgt dat de mogelijkheid om na afloop van de behandeling een wrakingsverzoek in te dienen in beginsel niet geboden hoeft te worden indien terstond tijdens de zitting zich dergelijke feiten of omstandigheden voordoen.
2.3.
Uit het verzoekschrift is gebleken dat de grond voor het wrakingsverzoek is gebaseerd op het in de hoofdprocedure gewezen tussenvonnis van 8 maart 2017. Het wrakingsverzoek is op 5 juli 2017 ingediend. Daarmee is het verzoek niet gedaan zodra die feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. Dat klemt te meer daar [verzoeker] in zijn verzoek geen reden heeft aangegeven op grond waarvan het wrakingsverzoek eerst op 5 juli 2017 is gedaan. Bijzondere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn gesteld noch gebleken.
2.4.
Een en ander, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot de slotsom dat [verzoeker] kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking zal worden verklaard.
2.5.
Voor een mondelinge behandeling als bedoeld in artikel 39 lid 1 Rv bestaat geen aanleiding. Het in deze bepaling als vanzelfsprekend opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek. Aan dat onderzoek komt de rechtbank niet toe omdat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2.6.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

3.3. De beslissing

De rechtbank:
 verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
 bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
 beveelt dat de griffier onverwijlde mededeling van deze beslissing doet aan [verzoeker] , de rechter mr. E.J. Oostdijk en [naam] .
Deze beslissing is gegeven door mr. P.J. Duinkerken, mr. P. Molema en mr. S. Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2017.
c402