ECLI:NL:RBNNE:2017:5058

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
LEE 17/1903
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake last onder bestuursdwang voor het houden van bijen in strijd met de APV Bellingwedde

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 december 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde. De zaak betreft een last onder bestuursdwang die aan eiser is opgelegd op 22 juli 2016, waarin hem werd opgedragen om bijenkasten te verwijderen die zich op zijn terrein bevonden, omdat deze in strijd zouden zijn met artikel 2:64 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Bellingwedde. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hierop beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluitvorming van het college niet berustte op een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat eiser daadwerkelijk in strijd met de APV handelde, aangezien de constateringen van de Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BOA) niet op een adequate wijze waren vastgelegd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waarbij zij oordeelde dat het college niet kon aantonen dat er sprake was van een overtreding van de APV.

De rechtbank heeft tevens bepaald dat het door eisers betaalde griffierecht moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/1903

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[eiseres], eiseres, beiden te [woonplaats] , hierna tezamen "eisers"
en

het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde, verweerder(gemachtigde: mr. L.E. Berends).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd inhoudende dat eiser de zich op de aan de [adres] te [woonplaats] geparkeerde aanhanger bevindende bijenkasten en de zich op de oprit van eiser en rondom de woning van eisers aan de [adres] , te [woonplaats] , bevindende bijenkasten, voor zover zich hierin bijen bevinden, binnen twee dagen na dagtekening van het primaire besluit dient te verwijderen.
Bij besluit van 19 januari 2017, kenmerk 0181 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ontvankelijk en ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
Verweerder heeft eiser een brief gestuurd. De brief is gedateerd 2 juli 2015. Daarin staat dat op 30 juni 2015 door de toezichthouder/ Buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) is geconstateerd dat op een aanhanger in de berm bijenkisten staan. Verder staat in de brief dat eiser artikel 2:64 van de Algemene plaatselijke verordening overtreedt omdat het verboden is bijen te houden binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven en binnen een afstand van dertig meter van de weg. Als de overtreding voortduurt zal toepassing van bestuursdwang overwogen worden.
1.2.
Op 13 november 2015 heeft H.J. Potze, BOA, een bezoek aan eiser gebracht. In een brief van dezelfde datum heeft hij daarover gerapporteerd.
1.3.
Verweerder heeft eiser een brief gestuurd. De brief is gedateerd 12 januari 2016. Daarin wordt eiser er op gewezen dat hij de Algemene plaatselijke verordening overtreedt en dat, indien de overtreding voortduurt, toepassing van bestuursdwang overwogen zal worden.
1.4.
Verweerder heeft eiser een brief gestuurd. De brief is gedateerd 17 maart 2016. Daarin staat dat verweerder voornemens is bestuursdwang op te leggen inzake het houden van bijen. Eisers hebben op 28 maart 2016 hun zienswijze schriftelijk naar voren gebracht.
1.5.
Eiser heeft op 12 juni 2016 verzocht om ontheffing van het verbod om bijen te houden. Bij brief van 13 juli 2016 is het verzoek buiten behandeling gesteld.
1.6.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd inhoudende dat eisers de zich op de aan de [adres] te [woonplaats] geparkeerde aanhanger bevindende bijenkasten en de zich op de oprit van eiser en rondom de woning van eiser aan de [adres] , te [woonplaats] , bevindende bijenkasten, voor zover zich hierin bijen bevinden, binnen twee dagen na dagtekening van het primaire besluit dient te verwijderen. Eisers hebben bezwaar gemaakt.
1.7.
Verweerder heeft eiser een brief gestuurd. De brief is gedateerd 4 oktober 2016. Daarin staat dat vooralsnog geen bestuursdwang zal worden toegepast.
1.8.
Op 14 november 2016 heeft de Commissie bezwaarschriften Bellingwedde een hoorzitting gehouden. Eisers hebben aldaar het bezwaar toegelicht.
1.9.
De commissie heeft verweerder op 7 december 2016 schriftelijk geadviseerd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ontvankelijk en ongegrond verklaard. De overwegingen uit het advies van 7 december 2016 maken deel uit van het bestreden besluit. Daarin is – samengevat – overwogen dat uit vaste rechtspraak volgt dat gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden hoeft het bestuursorgaan dat niet te doen. Een dergelijke situatie kan zich onder meer voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Verder kan handhavend optreden zo onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhavend optreden in die concrete situatie hoort te worden afgezien.
Het is de commissie gebleken dat legalisatie in de voorliggende situatie niet meer tot de mogelijkheid behoort aangezien bezwaarde geen verzoek tot ontheffing van het gestelde in artikel 2:64 van de APV heeft ingediend en een eerder verzoek buiten behandeling is gesteld vanwege het niet aanleveren van de gevraagde informatie. Het is de commissie voorts gebleken dat de bestuurlijke handhaving niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, waarvoor zij verwijst naar de belangenafweging vervat in het primaire besluit.
3. Eisers voeren aan dat het bestreden besluit een deugdelijke vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ontbeert.
3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers er vanaf 2015 op zijn gewezen dat zij in strijd handelen met de APV, dat er klachten zijn en dat eisers schriftelijk zijn gewaarschuwd. Verweerder zag zich genoodzaakt bestuursdwang toe te passen.
3.2.
De beroepsgrond slaagt. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank stelt vast dat op basis van de stukken niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat eisers in strijd met het bepaalde in artikel 2.64 van de APV bijen hielden. Het bestreden besluit berust niet op een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden. Dat is in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
3.2.1.
Aan een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang dient een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag te liggen. Dit brengt met zich dat de vaststelling of waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot de oplegging dient te worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag, door een ter zake deskundige persoon in opdracht van het bevoegd gezag of door een ter zake deskundige persoon wiens bevindingen het bevoegd gezag voor zijn rekening heeft genomen. De vastgestelde of waargenomen feiten en omstandigheden dienen op een duidelijke wijze te worden vastgelegd. Dat kan geschieden in een schriftelijke rapportage, maar in bepaalde gevallen ook met foto’s of ander bewijsmateriaal. Duidelijk moet zijn waar, wanneer en door wie de feiten en omstandigheden zijn vastgesteld of waargenomen en welke werkwijze daarbij is gehanteerd. Voor zover de vastgestelde feiten en omstandigheden in een geschrift zijn vastgelegd, dient een inzichtelijke beschrijving te worden gegeven van hetgeen is vastgesteld of waargenomen. Een schriftelijke rapportage dient voorts in beginsel te zijn voorzien van een ondertekening door de opsteller en een dagtekening. Aan het ontbreken van een ondertekening en een dagtekening kan worden voorbijgegaan, indien op andere wijze kan worden vastgesteld dat de opsteller van de rapportage degene is die de daarin vermelde feiten en omstandigheden heeft vastgesteld of waargenomen en wanneer die vaststelling of waarneming heeft plaatsgevonden (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1179, www.rechtspraak.nl).
3.2.2.
De rechtbank overweegt dat het primaire besluit is gedateerd op 22 juli 2016. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. In haar brief van 30 mei 2017 heeft de rechtbank verweerder verzocht alle aan het bestreden besluit voorafgaande stukken toe te sturen. De stukken wijzen uit dat het onderzoek naar de relevante feiten en omstandigheden is afgerond op 14 juli 2016. In de bezwaarfase is geen nader onderzoek gedaan.
3.2.3.
De rechtbank overweegt dat aan de besluitvorming het volgende ten grondslag is gelegd. Het citaat is afkomstig uit het primaire besluit:
"Het gestelde in uw zienswijze dat geen sprake is van het houden van bijen nu de bijenkasten (vooralsnog) leeg zijn en slechts dienen ter opslag van imkermateriaal kan niet worden gevolgd. Vaststaat dat er zich in de bijenkasten achter uw huis bijenvolken bevinden. Door de Bijzonder Opsporingsambtenaar (BOA) van de gemeente Bellingwedde is meerdere malen, onder meer in november 2015, maart 2016 en op 14 juli 2016, geconstateerd dat er zich in de bijenkasten bijen bevinden. Ten aanzien van de bijenkasten op uw oprit en de bijenkasten die met enige regelmaat op een aanhanger staan die door u geparkeerd wordt op, of langs de [adres] , heeft te gelden dat ook hier door de BOA is geconstateerd dat er zich bijen in bevinden dan wel in- en uit vliegen en deze derhalve niet of niet altijd bijendicht zijn. Op 14 juli 2016 zijn er klachten ontvangen van voorbijgangers of omwonenden van [woonplaats] in verband met het feit dat de aanhanger op de [adres] staat geparkeerd, daar al een aantal dagen staat en dat er veel bijen rondzwermen waardoor overlast wordt ondervonden. Ook de BOA heeft dit op genoemde datum geconstateerd."
3.2.4.
Verweerder heeft de foto's, die in het dossier zijn opgenomen op de pagina's 24, 26 en 37 niet kenbaar aan de besluitvorming ten grondslag gelegd, zodat de rechtbank die niet bij de beoordeling zal betrekken. Dat geldt eveneens voor de (deels anonieme) meldingen die in het dossier zijn opgenomen op de pagina's 28, 33 en 39 en het bericht van de BOA opgenomen op dossierpagina 63 en de foto's opgenomen op de pagina's 64 tot en met 77.
Ten aanzien van de foto's die in het dossier zijn opgenomen op de pagina's 34, 35, 36, 40, 41, 88 en 89 overweegt de rechtbank dat deze ongedateerd zijn. Daarvan is niet duidelijk wanneer zij zijn genomen.
Ten aanzien van de foto's opgenomen in het dossier op de pagina's 25, 45, 46, 47, 94 tot en met 98 en 100 tot en met 108 ontbreekt een omschrijving waaruit kan blijken welke feiten en omstandigheden daarop zijn vastgelegd. Niet duidelijk is waar en door wie de foto's zijn gemaakt en welke werkwijze daarbij is gehanteerd. Een geschrift met een inzichtelijke beschrijving van hetgeen is vastgesteld of waargenomen ontbreekt eveneens. De constateringen van de BOA die zouden zijn gedaan in maart 2016 en op 14 juli 2016 heeft de rechtbank niet onder de gedingstukken aangetroffen. Voornoemde constateringen zijn voor de rechtbank (en voor eisers) daarom niet controleerbaar.
Weliswaar heeft de BOA (op dossierpagina 43) geschreven over foto's, maar dat is onvoldoende omdat hij niet concreet heeft beschreven welke foto's hij bedoelt, waar die foto's zijn genomen en wat er op die foto's te zien is.
4. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan hetgeen eisers verder hebben aangevoerd.
5. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Zij zal het bezwaar van eisers gegrond verklaren en het primaire besluit herroepen. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde bestreden besluit. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.1.
Als de rechtbank zou volstaan met vernietiging van het bestreden besluit, dan moet verweerder opnieuw op het bezwaar van eisers beslissen. De systematiek en uitgangpunten van de Awb ter zake van het beslissen op een bezwaarschrift brengen met zich dat een primair besluit in volle omvang wordt heroverwogen en dat deze heroverweging de gelegenheid biedt een gebrek te herstellen (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 13 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ1029, www.rechtspraak.nl).
5.2.
Als verweerder in de gelegenheid zou worden gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen, dan is daarvoor nader onderzoek nodig. In ieder geval zou verweerder moeten aantonen dat eisers op of omstreeks 22 juli 2016 een wettelijk voorschrift overtraden door het houden van bijen op een wijze die ingevolge de op dat moment geldende regelgeving niet was toegestaan. Mede gelet op het tijdsverloop is het aannemelijk dat het geconstateerde gebrek niet bij een heroverweging kan worden hersteld op een wijze die voldoet aan de maatstaf hiervoor omschreven in 3.2.1. Het is daarom aannemelijk dat verweerder na heroverweging tot de conclusie zou komen dat het primaire besluit niet in stand kan blijven en dat hij zou volstaan met een besluit op bezwaar dat strekt tot herroeping van het primaire besluit (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 1 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3577, www.rechtspraak.nl). Dit resultaat kan aanmerkelijk sneller worden bereikt als de rechtbank het primaire besluit zelf herroept.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
7. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van eisers gegrond;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,– (zegge: honderdachtenzestig euro) aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.