Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[veroordeelde] ,
,
Procesverloop
Het standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de verdediging
Bewijsmiddelen
Beoordeling
€ 5.686,20 +
€ 2.940,60 +
€ 13.860,60 -/-
€ 7.425,60
Rechtbank Noord-Nederland
Op 6 december 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/850088-16, waarin de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ingediend. De veroordeelde, geboren in 1983 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld tijdens een zitting op 22 november 2017, waar zowel de officier van justitie als de raadsvrouw van de veroordeelde aanwezig waren.
De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 91.564,20, maar stelde dit bedrag later bij tot € 75.000,00 op basis van een rapport over de berekening van het wederrechtelijk voordeel. De verdediging betwistte de vordering en stelde dat het bedrag beperkt moest worden tot maximaal € 4.395,00, gebaseerd op de handel in cocaïne en amfetamine.
De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en proces-verbaal van de politie. Uiteindelijk heeft de rechtbank vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de door hem gepleegde strafbare feiten. De rechtbank heeft het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 7.425,60 en de veroordeelde verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat.