ECLI:NL:RBNNE:2017:5051

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
18/850088-16 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel

Op 6 december 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/850088-16, waarin de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ingediend. De veroordeelde, geboren in 1983 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld tijdens een zitting op 22 november 2017, waar zowel de officier van justitie als de raadsvrouw van de veroordeelde aanwezig waren.

De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 91.564,20, maar stelde dit bedrag later bij tot € 75.000,00 op basis van een rapport over de berekening van het wederrechtelijk voordeel. De verdediging betwistte de vordering en stelde dat het bedrag beperkt moest worden tot maximaal € 4.395,00, gebaseerd op de handel in cocaïne en amfetamine.

De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en proces-verbaal van de politie. Uiteindelijk heeft de rechtbank vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de door hem gepleegde strafbare feiten. De rechtbank heeft het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 7.425,60 en de veroordeelde verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850088-16
Beslissing van de meervoudige kamer d.d. 6 december 2017 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam]
,
verder te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en dat de rechtbank aan veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 91.564,20 ter ontneming van het in de zaak met bovengenoemd parketnummer voortvloeiende wederrechtelijk verkregen voordeel.
De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 22 november 2017. Gehoord zijn de officier van justitie, veroordeelde en diens raadsvrouw mr. M. Heeg, advocaat te Groningen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen dient te worden vastgesteld kan worden verlaagd naar
€ 75.000,00 en heeft zich daarbij gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk voordeel, opgenomen op pagina 133 van het onderhavige politiedossier, d.d. 19 januari 2017.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting primair afwijzing van de vordering bepleit, nu veroordeelde naar haar mening van de feiten diende te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat voornoemd bedrag dient te worden beperkt tot een bedrag van maximaal € 4.395,00. Dit bedrag is de som van € 264,00 (betreffende de handel in cocaïne gedurende 22 weken (oude tenlastelegging) en € 435,00 (betreffende de handel in amfetamine) en € 3.696,00 (betreffende de handel in weed gedurende een periode van 70 weken).

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24 november 2016, opgenomen op pagina 221 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2016291180, d.d. 19 januari 2017, inhoudende als
verklaring van [getuige 1] :
Op 23 november 2016, omstreeks 18.45 uur, ben ik op de fiets naar de woning van [veroordeelde] gegaan. Normaliter ga ik naar [veroordeelde] om drugs te kopen. Ik heb afgelopen maandag twee maal cocaïne bij [veroordeelde] gekocht, de eerste maal voor 30 euro en de tweede maal voor 20 euro. Ik denk dat het in totaal ongeveer 1 gram cocaïne betrof.
(p. 222) Ik weet dat [veroordeelde] al anderhalf jaar cocaïne verkoopt. Ik neem namelijk vanaf dat tijdstip cocaïne bij hem af. In het begin kocht ik voor ongeveer 20 euro cocaïne per week. De laatste tijd ongeveer 4 gram, dus 100 euro per week. Ik heb bij [veroordeelde] ook wel eens een grote zak met weed gezien.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 24 november 2016, opgenomen op pagina 255 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als
verklaring van [getuige 2] (gehoord als verdachte):
(p. 256) V: Hoe vaak verkoopt [veroordeelde] drugs?
A: Hij verkoopt elke dag, o.a. cocaïne. Ik zie dat mensen wel halen.
(p. 258) A: Hij doet dit al lang.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 2 december 2016, opgenomen op pagina 227 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als
verklaring van [getuige 3] :
(p. 228) Ik kan zeggen dat we ongeveer anderhalf jaar onze wiet kochten bij [veroordeelde] . We kochten dan wekelijks voor 30 a 40 euro wiet. Ik weet nu ook dat [getuige 4] (de rechtbank begrijpt: [getuige 4] ) cocaïne kocht bij [veroordeelde] . Ik heb dat gevraagd aan [getuige 4] . Ik denk dat hij tussen de 25 a 30 euro per keer cocaïne kocht bij [veroordeelde] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 2 december 2016, opgenomen op pagina 229 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als
verklaring van [getuige 4] :
Sinds ongeveer anderhalf jaar koop ik wiet en cocaïne bij [veroordeelde] . Ik koop meestal een halve gram maar ik kocht ook weleens een gram cocaïne. Een halve gram kost 30 euro en een gram kost 60 euro.
(p. 230) In die tijd kwam ik daar wel 2 à 3 keer in de week om cocaïne te kopen. Het klopt dus wel dat ik voor 40 à 50 euro wiet kocht maar de laatste tijd niet meer bij [veroordeelde] . Dus tot 3 à 4 maanden geleden kocht ik mijn wiet wel bij [veroordeelde] .
Ik kocht dus voor gemiddeld 100 à 120 euro in de week, in de weken dat ik thuis was
aan cocaïne bij [veroordeelde] . Dit over een periode van ruim een jaar dus. Als ik moet schatten hoe vaak ik bij [veroordeelde] ben geweest om cocaïne te kopen dan is dat ongeveer 40 keer. Ik schat dat ik het afgelopen jaar, 3 keer in de week, 4 keer weken lang, dat is 12 keer in de 4 weken. Het afgelopen half jaar heb ik 3 maanden gewerkt. Dus blijven er 3 maanden over.
Dat is dan 36 keer. De maanden daarvoor was ik ook veel weg maar ben ik ook nog diverse keren geweest.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 2 december 2016, opgenomen op pagina 223 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als
verklaring van [getuige 5] :
Mijn ex-man [naam] was verslaafd aan drugs. Zijn weed kocht [naam] bij een zekere [veroordeelde] , wonende aan de [straatnaam] in [pleegplaats] .
(p. 224) Bij [veroordeelde] kocht hij het afgelopen jaar dus gemiddeld voor 30 euro aan weed per week.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 oktober 2016, opgenomen op pagina 95 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als
relaas van verbalisant:
Op woensdag 12 oktober 2016, van omstreeks 19.30 uur tot 20.30 uur, stond ik geparkeerd aan de [straatnaam] te [pleegplaats] . Ik had ruim zicht op de woning van [veroordeelde] , wonende aan de [straatnaam] te [pleegplaats] . Ik zag, dat er om 19.43 uur een witte personenauto wegreed. Deze auto stond schuin voor de woning van [veroordeelde] . Ik zag 1 manspersoon vanuit de woning van [veroordeelde] naar de auto lopen en in de auto stappen.
Deze auto kwam na 5 minuten terug en parkeerde weer, op dezelfde plek, schuin voor de
woning van [veroordeelde] . De bestuurder van de auto stapte uit en ik zag hem de woning van [veroordeelde] in lopen. Vervolgens zag ik om 19.57 uur en 20.17 uur, 2 manspersonen, apart, op de fiets de woning naderen en via de voordeur naar binnen gegaan. Ik zag dat beide manspersonen enkele minuten binnen zijn en daarna weer op de fiets vertrekken.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 oktober 2016, opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als
relaas van verbalisant:
Op woensdag 19 oktober 2016 te 19:20 uur, heb ik gepost bij de woning van [veroordeelde] , gelegen [straatnaam] te [pleegplaats] . Geconcludeerd kan worden dat in de steeds zeer korte periodes dat ik heb gepost bij de woning er om de paar minuten bezoekers arriveerden die korte tijd in de woning verbleven en dan weer weg gingen.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 6 december 2017 in de zaak met bovengenoemd parketnummer veroordeeld ter zake van:
- opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven
verbod, meermalen gepleegd, in de periode van 1 mei 2015 tot en met 14 november 2016;
- opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven
verbod, meermalen gepleegd, in de periode van 27 mei 2015 tot en met 23 november 2016 .
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van deze door hem gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat, het rapport berekening wederrechtelijk voordeel, op genomen op pagina 133 e.v. van het onder de bewijsmiddelen genoemde dossier.
In de berekening wordt uitgegaan van een periode van anderhalf jaar (78 weken) waarin veroordeelde heeft gehandeld in cocaïne en hennep, hetgeen met de door de rechtbank bewezenverklaarde perioden in genoemd vonnis overeenkomt. Gelet op verklaringen van afnemers en bevindingen van de politie wordt ervan uitgegaan dat er in die periode bij veroordeelde dagelijks 4 gram cocaïne, 10 gram weed en 50 gram amfetamine is afgenomen.
De rechtbank heeft veroordeelde van de handel in amfetamine vrijgesproken, zodat zij de bedragen die betrekking hebben op de handel in dit middel niet in de voordeelsberekening zal betrekken.
Gelet op de aanwezige bewijsmiddelen acht de rechtbank verder de aanname van een dagelijkse verkoop van genoemde hoeveelheden niet reëel. De rechtbank acht het redelijk en billijk deze hoeveelheden per week te hanteren. Anders dan de raadsvrouw gaat de rechtbank in de berekening uit van 78 weken en brengt daarop geen vakantieweken in mindering.
Dit betekent dat de berekening die de rechtbank hanteert is gebaseerd op de totale verkoop van 312 gram cocaïne (immers, 78 weken keer 4 gram) en 780 gram weed (immers 78 weken keer 10 gram).
Voor de verkoop van één gram cocaïne is een bedrag van € 50,00 gehanteerd en voor de verkoop van één gram weed, € 7,29. Deze bedragen komen (vrijwel) overeen met inkoopprijzen die afnemers hebben genoemd en met de bedragen genoemd op de landelijke drugsprijzenlijst. De rechtbank zal deze bedragen in haar berekening hanteren.
Voor de kosten die veroordeelde heeft gemaakt worden op basis van de landelijke vastgestelde prijzen de volgende inkoopprijzen gehanteerd:
- 1 kilo cocaïne € 35.000,00 = € 35,00 per gram;
- 1 kilo weed € 3.770,10 = 3,77 per gram.
De rechtbank zal deze bedragen in haar berekening hanteren.
Eén en ander leidt tot de volgende berekening.
Inkomsten
312 gram cocaïne x € 50,00 = € 15.600,00
780 gram weed x € 7,29 =
€ 5.686,20 +
Totaal € 21.286,20
Uitgaven
312 gram cocaïne x € 35,00 = € 10.920,00
780 gram weed x € 3,77 =
€ 2.940,60 +
Totaal
€ 13.860,60 -/-
Opbrengst
€ 7.425,60
De rechtbank zal het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, derhalve vaststellen op € 7.425,60.
De rechtbank zal voorts aan veroordeelde de verplichting opleggen tot terugbetaling aan de Staat van dit bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat artikel luidde ten tijde van de feiten waarvan veroordeelde voordeel heeft genoten.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 7.425,60.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 7.425,60 (zegge: zeven duizend en vierhonderd en vijfentwintig euro en zestig eurocent) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is gewezen door mr. F.J. Agema, voorzitter, mr. R.B.M. Keurentjes en
mr. M.J. Oostveen, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 december 2017.
Mr. Agema is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.