In artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet is bepaald dat, indien naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp treft.
In de artikelen 2.3, vierde lid, 2.4, derde lid en 2.5 van de Jeugdwet is - voor zover hier van belang - bepaald dat het college bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp en bij de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen redelijkerwijs rekening houdt met behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders en ter uitvoering daarvan ervoor zorgdraagt dat passende jeugdhulp wordt ingezet.
In artikel 2.4, tweede lid, onder b, van de Jeugdwet is - voor zover hier van belang - bepaald dat het college verantwoordelijk is voor de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen, hetgeen in ieder geval inhoudt dat het college de jeugdhulp inzet die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of die noodzakelijk is in verband met de tenuitvoerlegging van een machtiging tot uithuisplaatsing als bedoeld in artikel 265b van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 2.6, eerste lid, onder a, van de Jeugdwet is bepaald dat het college er in ieder geval verantwoordelijk voor is dat er een kwalitatief toereikend aanbod is om aan de taken als bedoeld in onder meer de artikelen 2.3 en 2.4, tweede lid, onderdeel b, van de Jeugdwet te kunnen voldoen.
In artikel 3.5, eerste lid, van de Jeugdwet is bepaald dat de gecertificeerde instelling bepaalt of en zo ja, welke jeugdhulp is aangewezen bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel. Zij overlegt hiertoe met het college.