ECLI:NL:RBNNE:2017:4952

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
LEE 17-4299
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor het vellen van drie eiken in Yde

Op 20 december 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het vellen van drie eiken. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo op 8 november 2017. Verzoekers, bewoners van de omgeving, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij van mening zijn dat de eiken belangrijke natuur- en cultuurhistorische waarden bezitten en dat er in de omgeving beschermde vogel- en vleermuissoorten voorkomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de effecten van de vergunning op de fysieke leefomgeving. De rechter stelde vast dat de vergunninghouder geen ontheffing had aangevraagd in het kader van de Wet natuurbescherming, en dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat er geen van de weigeringsgronden uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APVT) van de gemeente Tynaarlo van toepassing waren. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift van verzoekers.

De voorzieningenrechter heeft verweerder opgedragen om een deskundige in te schakelen voor nader onderzoek naar de mogelijke effecten van de kap op de aanwezige flora en fauna. Tevens is bepaald dat het door verzoekers betaalde griffierecht van € 168,-- door verweerder aan hen dient te worden vergoed. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: LEE 17/4299

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

20 december 2017 in de zaak tussen

[verzoekers], allen te [plaats], verzoekers,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo, verweerder,
(gemachtigde: N. Schipper).
Als
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen: [betrokkene], te [plaats], vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunning-houder een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van drie eiken op het perceel aan de [adres] te Yde.
Tegen het bestreden besluit hebben verzoekers een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Tevens hebben verzoekers op 15 december 2017 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 20 december 2017.
Namens verzoekers zijn [betrokkene] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en M. Teekens.
Vergunninghouder is in persoon verschenen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit van 8 november 2017 tot zes weken nadat verweerder heeft beslist op het bezwaarschrift van verzoekers.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht ad € 168,-- aan hen dient te vergoeden.

Overwegingen1.Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

1.1.
Aangezien vergunninghouder direct na afloop van de bezwarentermijn gebruik kan maken van de verleende omgevingsvergunning tot het vellen van de drie eiken op zijn perceel - [adres] te [plaats] -, acht de voorzieningenrechter het spoedeisende belang aan de zijde van verzoekers gegeven.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de aanvraag is getoetst aan de weigeringsgronden van de APVT, te weten de natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden, beeldbepalendheid, de waarde voor
stads- en dorpsschoon, de waarde voor recreatie en leefbaarheid en de lijst van monumentale bomen en houtopstanden. De omgevingsvergunning kan worden verleend, omdat de desbetreffende eiken geen bijzondere waarde hebben. Door één van verweerders medewerkers is de situatie ter plaatse beoordeeld. Daarbij was het onmogelijk om te zien of er wel of geen nesten aanwezig zijn in de te kappen eiken. Er is op voorhand in de visie van verweerder geen reden om aan te nemen dat er sprake is van een ontheffingplicht, als bedoeld in de Wet natuurbescherming (Wnb).
3. Verzoekers betogen dat de betreffende te kappen eiken landschappelijke en/of natuurwaarden bezitten, alsmede dat zij een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen. Het betreffende perceel is onderdeel van wat oorspronkelijk het kleinste brinkje van Yde was en heeft een beeldbepalende waarde.
Voorts is aangegeven dat deze bomen een onvervangbare rol spelen met betrekking tot vogels en andere dieren die daar veelvuldig voorkomen. Volgens verzoekers is het betreffende gebied een aantrekkelijke habitat voor verschillende uilensoorten, zoals kerkuil, bosuil, ransuil en zelfs tot een paar jaar geleden de steenuil. Verder wijzen verzoekers erop dat voor een kolonie boerenzwaluwen die elke zomer op amper 20 tot 30 meter afstand van de eiken huist, die van immens belang zijn. Datzelfde geldt in de visie van verzoekers voor vier verschillende soorten vleermuizen die in het gebied zijn aangetroffen.
Daarnaast wijzen verzoekers erop dat allerlei soorten (broed)vogels, waaronder de zwarte en groene specht die geregeld worden waargenomen, gebruik maken van de betreffende eiken. Naar de mening van verzoekers lijkt het niet onwaarschijnlijk dat vogels, vleermuizen en/of andere fauna ook leef- en nestgelegenheid in deze drie eiken vinden. In de visie van verzoekers zal nader deskundig onderzoek daarover uitsluitsel moeten geven.
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat geen van de weigeringsgronden zoals deze in de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Tynaarlo (hierna: APVT) genoemd zijn, aan de orde zijn. De enkele constatering dat de bomen geen bijzondere waarde hebben, is daartoe onvoldoende, mede gelet op hetgeen verzoekers daaromtrent naar voren hebben gebracht. In het verweer- schrift en ter zitting is hier een nadere toelichting op gegeven, welke in het nog te nemen besluit op bezwaar kan en dient te worden overgenomen. Ook dient verweerder voor wat betreft de definitie van achtererfgebied daarbij te betrekken hetgeen is bepaald in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder g, juncto artikel 2.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4:10 van de APVT.
4.2.
Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat vergunninghouder geen ontheffing in het kader van de Wnb heeft aangevraagd. Dit betekent dat verweerder, gelet op hetgeen hieromtrent is bepaald in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo juncto artikel 2.2aa, sub b, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) deugdelijk had dienen te controleren of het geëigend is om - gelet op deze aanvraag en de mogelijk schadelijke effecten voor soorten - een verklaring van geen bedenkingen bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Drenthe (zijnde het bevoegd gezag in dergelijke kwesties) aan te vragen.
4.3.
Gebleken is dat verweerder ter plekke is geweest om de mogelijke effecten van de te verlenen omgevingsvergunning voor het vellen van de drie eiken op de natuur te bezien, maar deze aanwezigheid heeft slechts geleid tot de conclusie dat het onmogelijk is om te zien of er wel of geen nesten aanwezig zijn in de te kappen eiken en dat er op voorhand geen reden is om aan te nemen dat er sprake is van een ontheffingsplicht als bedoeld in de Wnb. De voorzieningenrechter oordeelt deze controle onvolledig en onvoldoende. Op 18 december 2017 heeft kennelijk wederom een inspectie ter plekke plaatsgevonden, waarbij verweerder ter zitting is teruggekomen van de eerdere conclusie dat het niet mogelijk was om te zien of er wel of geen nesten aanwezig zijn in de te kappen eiken, maar hiervan is geen rapport overgelegd. Ook de gegevens die uit de databank NDFF (kennelijk) naar voren zijn gekomen, oordeelt de voorzieningenrechter op dit moment onvoldoende steekhoudend. Ter zitting is aangegeven dat deze databank niet volledig is en dat verweerder bekend is met het feit dat in deze omgeving veel vogels en vleermuissoorten voorkomen. Verzoekers hebben dit eveneens gesteld. Verweerder dient derhalve een nader onderzoek te doen, door een ter zake deskundige, en dit vast te leggen in een rapport. Alsdan dient te worden bezien of de aangevraagde omgevingsvergunning schadelijke effecten zal sorteren op de aanwezige soorten. In zijn nog te nemen besluit op bezwaar zal verweerder het vorenoverwogene dienen te betrekken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2017.
De griffier De voorzieningenrechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: