ECLI:NL:RBNNE:2017:4944

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
18/930008-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor aanranding van de eerbaarheid en ontucht met een minderjarige

Op 21 december 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1991, die beschuldigd werd van aanranding van de eerbaarheid en ontucht met een minderjarige. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen, waaronder het kussen van het slachtoffer, het proberen zijn tong in de mond van het slachtoffer te duwen, en het vastpakken van de borsten van het slachtoffer, die op het moment van de feiten twaalf jaar oud was. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden tijdens de zitting op 7 december 2017.

De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van vier maanden, verwijzend naar de verklaringen van het slachtoffer en getuigen die de verdachte als dader hebben aangewezen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de ontuchtige handelingen en dat de identificatie van de verdachte niet zonder redelijke twijfel kon worden vastgesteld.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank concludeerde dat de herkenning van de verdachte door het slachtoffer en getuigen niet overtuigend genoeg was, en dat er gerede twijfel bestond over de vraag of de verdachte daadwerkelijk de dader was. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930008-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 december 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
verblijvende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 december 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.A.M. Kwakman, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 mei 2016 te Aalden, althans in de gemeente Coevorden, door
geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van
een of meer ontuchtige handelingen, een en ander hierin bestaande dat verdachte onverwachts
- die [slachtoffer] op een wang en/of op de mond heeft gekust en/of
- heeft geprobeerd zijn tong in de mond van die [slachtoffer] te duwen/brengen en/of
- de borsten van die [slachtoffer] heeft vastgepakt
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met
geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- ( onverhoeds) die twaalfjarige [slachtoffer] heeft benaderd en een arm om haar heeft heen
geslagen en/of
- ( onverhoeds) die [slachtoffer] aan haar arm heeft gepakt en heeft meegetrokken en/of
- meermalen foto’s van zichzelf en die [slachtoffer] heeft gemaakt
- tijdens welke handelingen verdachte (onverhoeds) meerdere ontuchtige handelingen
heeft uitgevoerd
- terwijl die [slachtoffer] zei: ‘I’m going home’ en ‘no’;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 23 mei 2016 te Aalden, althans in de gemeente Coevorden,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2003, die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen
heeft gepleegd, hierin bestaande dat verdachte
- die [slachtoffer] op een wang en/of op de mond heeft gekust en/of
- heeft geprobeerd zijn tong in de mond van die [slachtoffer] te duwen/brengen en/of
- de borsten van die [slachtoffer] heeft vastgepakt/betast.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Zij heeft daartoe verwezen naar de verklaringen in het dossier. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat aan het bewijsminimum is voldaan, nu de verklaring van het slachtoffer (hierna te noemen: [slachtoffer] ) bevestiging vindt in andere bronnen. De officier van justitie heeft daarnaast betoogd dat bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die het ten laste gelegde heeft begaan, aangezien [slachtoffer] , [getuige 1] en [getuige 2] verdachte hebben aangewezen als de dader. Tevens is zij van mening dat [slachtoffer] is gedwongen verdachtes handelingen te dulden, door middel van ‘een andere feitelijkheid’, te weten het onverhoeds handelen. Zij heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er sprake is van ontuchtige handelingen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat er geen sprake is van ontuchtige handelingen, dat het geweldsaspect niet kan worden bewezen en dat bovendien niet zonder redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat deze verdachte daadwerkelijk de dader is geweest.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
De officier van justitie en de raadsvrouw zijn ter terechtzitting bij het requisitoir en het pleidooi ingegaan op de vraag of er al dan niet sprake is van -kort gezegd- feitelijke aanranding van de eerbaarheid of ontucht met een kind. De rechtbank komt echter niet toe aan de beantwoording van die vraag, omdat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende overtuigend bewijs is dat verdachte degene is die het ten laste gelegde zou hebben gepleegd. De rechtbank komt tot dat oordeel op basis van de volgende overwegingen.
[slachtoffer] , een meisje van twaalf, is in de avond van 23 mei 2016 naar huis gegaan en heeft haar ouders verteld wat die avond is voorgevallen. Zij was met haar vriendinnetje [getuige 1] van acht jaar oud aan het spelen bij de school toen een man uit het asielzoekerscentrum (hierna: AZC) haar heeft proberen te zoenen. De man zou met zijn mobiele telefoon foto’s, te weten selfies, van hen tweeën hebben gemaakt. Diezelfde avond nog is [slachtoffer] met haar ouders naar het AZC gegaan. Zij heeft daar foto’s van alle bewoners bekeken, maar op geen van de foto’s heeft zij de dader herkend.
[slachtoffer] en [getuige 1] hebben de volgende dag, 24 mei 2016, verdachte zien lopen. [getuige 1] heeft een foto van verdachte gemaakt. [slachtoffer] en [getuige 1] zeggen hem te hebben herkend als zijnde de dader. Het is echter niet duidelijk geworden hoe en op welk moment zij tot die herkenning zijn gekomen. Daarnaast is niet vast te stellen of het signalement dat [slachtoffer] en [getuige 1] hebben opgegeven, voortkomt uit hun herinnering aan het voorval op 23 mei of hun herinnering aan de foto en/of de ontmoeting waarbij die foto werd gemaakt op 24 mei. Bovendien is het signalement dat zij opgeven niet dusdanig onderscheidend dat met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte dezelfde man is als de man die betrokken was bij het voorval op 23 mei 2016.
De rechtbank kent aan de herkenning door [getuige 2] geen bewijswaarde toe, omdat [getuige 2] niet bij het voorval aanwezig is geweest. Hij bevond zich de desbetreffende avond aan de voorzijde van de school, terwijl [slachtoffer] zich aan de andere kant van de school bevond. De rechtbank kan dan ook niet uitsluiten dat [getuige 2] een andere persoon dan de dader heeft gezien.
Gelet op het voorgaande bestaat er bij de rechtbank gerede twijfel over de herkenning van verdachte, waardoor zij niet met voldoende mate van zekerheid kan vaststellen dat verdachte degene is geweest die het ten laste gelegde zou hebben gepleegd. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. R. Depping en mr. E.C.M. Wolfert, rechters, bijgestaan door mr. M.T. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2017.
Mr. Klaassens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.